MIDDELBÜRGSCHE
COÜRAN T.
Vrijdag
0 Mei.
öimmilanö
l\° 107.
1870.
Bij dit nomuier ontvangen de geabonneerden
gratis het
Terslag der jongste buitengewone ver
ga (lering rail (le STATEN TAN ZEE
EAND, gelijk liet door de leden, ieder
voor zoover liet door hem gesprokene
betreft, is goedgekeurd.
Afzonderlijke afdrukken van dit verslag zijn
it 40 cent bij de uitgevers verkrijgbaar.
Middelburg 5 Mei.
HET WETSONTWERP OP DE INRICHTlNli DER BEWAARSCHOLEN.
I.
Bij koninklijke boodschap van den 5en Januari 1870, i«
aan de tweede kamer der staten-generaal toegezonden
een wetsontwerp op de inrichting der bewaarscholen als
een gevolg van de overweging „dat het weuschelijk is de
inrichting daarvan door de wet te regelen."
Dat wenschelijke behoeit bijna geen betoog. Ieder die
kennis heeft gemaakt met zoo menige bewaarschool,
vooral in groote gemeenten alwaar de kleinen zijn opge
pakt in duffe, dompige kamers, soms kelders; ieder die in
de hoofdstad des rijks heeft rondgewandeld en voor zoo
menig huis een bord zag waarop „bewaarschool" stond te
lezeu,was verontwaardigd als hij de stoep voor zoo'n huis
dooreen hekjezagafgesehoten waarbinnen eenige lage ban
ken, ten dieuste der kinderen, die in eindelooze verveling
daarop geschaard zaten, onder toezicht van een breiende
jufvrouw. En als men dan "heeft waargenomen hoede
tijd werd doorgebracht;hoe, in plaats van opgewekt, de
geest werd uitgebluscbt, dan kan het niet anders of men
juicht het voornemen der regeering toe om de inrichting
der bewaarscholen bij de wet te regelen.
Het is te betreuren dat eenezoodauige regeling noodig
is. Het wijst op een kwaal in de maat; chappy, op een
onnatuindijken toestand in de inrichting van het leven,
dat men bewaarscholen noodig acht voor kinderen be
neden de zes jaren. Als men toestemt, dat het de plicht
der regeering is evenzeer te waken voor het intellec
tueel welzijn der natie als voor haar materieele wel
vaart, dan kan men toch niet ontkennen dat het treurig
is, dat de zorg der regce.ing zich moet uitstrekken tot
zoo jeugdige kinderen al komt haar lof toe dat zij het
wil doen. De zoogenaamde kleinkinder-, maitressen-:
of vrouwenschooltjes bestonden reeds lang en verkeerd-
den in treurigen toestand, toen eerst in 1823 de Maat
schappij tot nut van 't algemeen zich de belangen
daarvan aantrok en door hare zorg cene handleiding voor
school maitressen werd geschreven, die veel goeds heeft
gesticht. De regeering trok zich de zaak eerst aan in
1830, toen bij koninklijk besluit van 27 Mei aan de staten
der provinciën werd aanbevolen: „het nemen van maar
regelen ter bevordering van het daarstellen van bewaar
scholen voor kinderen beneden de zes jaren," die echter
weinig gevolg heeft gehad.
Sommige provinciën hebben zich wel eenigszins gun
stig onderscheiden, doch de toestand bleef treurig, en het
is vooral aan de ij verige pogingen der Maatschappij tut
nut van 't algemeen te danken dat de belangstelling
algemeen is geworden en er eindelijk eene wettelijke
regeling te wachten is, die waken zal voor de belangen
van ongeveer 70,000 kinderen, welke tegenwoordig de ver
schillende bewaarscholen bezoeken. En dat het noodig
is kan reeds hieruit blijken, dat, toen in 18(56 in Amster
dam eene verordening was, gemaakt op bet houden van
kleinkiriclerscholen, in 1867 niet minder dan 166 aanvra
gen werden gedaan tot het houden van dergelijke scholen
naar de voorschriften dier verordening, en de regeering
dier stad zich genoodzaakt zag 58 daarvan af te wijzen.
In de verschillende provinciën bestaan 731 bewaarscho
len,waarvan 46 in Zeeland; en slechts in óene provincie,
(Z iid-Holland) is de inrichting bij provinciaal reglement
geregeld.
De regeering merkt op dat de tegenwoordige bewaar
scholen slechts 65000 kinderen kunnen bevatten, terwijl
het aantal kinderen van 2 tot 6 jaar ongeveer beloopt
322,000, en hoewel nu zeker niet door allen van; de
bewaarscholen gebruik zal worden gemaakt, is het toch
te verwachten dat het cijfer zeer zal toenemen bij de
tegenwoordige neiging in den „burgerstand" om de kin
deren naar die inrichtingen te zenden.
Wat de regeering door bewaarscholen wil verstaap,
wordt gezegd in artikel 1 van het ontwerp: „bewaarscln
len zijn inrichtingen, waarin kinderen van twee tot zes
jaren door eene gepaste opleiding tot het outvangen van
lager onderwijs worden voorbereid."
Van twee tot zes jaren! Is dat eene gezonde maat
schappelijke inrichting waar het noodig kan zijn kinde
ren van twee jaren dag aan dag, het grootste gedeelte
van den tijd, te ontrukken aan het ouderlijk toezicht, de
moederlijke verzorging? Hen te vertrouwen aan vreem
den, ai zijn ze nog zoo goed? Slechts in den huiselijlcen
kring, onder het oog der ouders kan het jeugdige kin
derhart die vorming verkrijgen, die voor de toekom-it
gunstig werken kan. Er zijn er, het is waar, velen, die
door de omstandigheden genoodzaakt zijn zich zooveel
mogelijk van hunne kinderen te ontdoen, en het is goed
dat de regeering de belangen dier jeugdige burgers wil
behartigen, waar de ouders he$- niet kunnen, maar we
kunnen een dergelijken toestand niet anders dan onna
tuurlijk noemen.
Na te hebben vastgesteld wat bewaarscholen zijn,heeft
de regeering zich afgevraagd hoe die moeten worden
ingericht en wat er van kan worden gevorderd. Zij heeft
het gevoelen overwogen van hen, die meenden dat men
vooral niet veel mocht eischen v;m dergelijke inrichtin
gen, vooral niet bij de aanvankelijke regelingen, maar
ook dat van degenen die meenden, dat de vrees voor te
hooge eischen meer kwaad dan goed heeft gesticht. Zij
heeft gemeend geene bepalingen te moeten maken om
trent den aard en den omvang der middelen, die ter be
reiking van het doel in art. 1 vervat noodig zullen
zijn, doch bij de memorie van toelichting een ontwerp
programma gevoegd, verdeeld in 4 boofdafdoeJingen, be
vattende: lichaamsoefeningen, verstandsoefeningen,
zedelijke ontwikkeling en lutudbezigheden.
De regeering, meenende geen bepalingen te moeten
maken omtrent den aard en den omvang der opleiding,
kon daarop ook in de wet geen stelsel van opleiding aan
nemen, en meende dit vooral niet te moeten doen, zoo
lang er nog geen meerdere zekerheid is verkregen welk
stelsel ter ontwikkeling van kinderen het beste is.
„Zal de wet aanwijzen hoe de lokalen der bewaar
scholen moeten worden ingericht uit het oogpunt der
hygiëne" was de derde vraag die de regeering had te
beantwoorden, en zij heeft het antwoord in art. 3 van
het ontwerp neergelegd: „geen bewaarscholen worden
gehouden in lokalen, die door den inspecteur voor het
geneeskundig staatstoezicht verklaard zijn voor de ge
zondheid schadelijk te wezen of van onvoldoende ruimte
voor bet aantal schoolgaande kinderen", behoudens
hooger beroep. In afwijking van de Frausche en Belgi
sche wetten, die de inrichting der lokalen, speelplaatsen
en tuinen tot in de kleinste bijzonderheden beschrijven,
heeft de regeering gemeend slechts eene algemeene
bepaliug te moeten maken, teneinde het voortdurend
bestaan van reeds opgerichte en het ontstaan van nieuwe
bewaarscholen niet al te zeer te belemmeren, temeer
daar zij meent dat gemeenten of particulieren, die der
gelijke scholen oprichten, wel zullen zorgen, dat aan do
voorschriften der gezondheidsleer zal worden voldaan.
Deze meening van de regeering betreuren wij zeer. Het
is noodig, dat, zoo niet tot in de kleinste bijzonderheden,
althans in het algemeen voorschriften worden gegeven
hoe de bewaarscholen moeten zijn ingericht. Licht, lucht
en gezonde dampkring, zijn vooral in de jeugd, waarin
alle organen zich nog moeten ontwikkelen, een eerste
vereischte. Men rekene toch niet op de gemeentebesturen,
zoolang er nog lagere scholen zijn die reeds lang zijn
afgekeurd of althans afgekeurd moesten zijn.
Speelplaatsen en speeltuinen moesten verplichtend
zijn, opdat de kinderen niet genoodzaakt zullen worden
steeds in de lokalen te blijven. Vooral vertrouwe men
niet te veel op do inrichtingen door particulieren, die-
vaak aan winzucht en eigenbelang het welzijn der kin
deren zonden kunnen opofferen.
De regeering achtte het niet wenschelijk het oprichten
van bewaarscholen voor de gemeenten verplichtend te
maken, daar door de regeling van het lager onderwijs reeds
zoog^ödteJlasten zijn opgelegd, en rekent op de belangstel-
/di.e,-dt^ikneenten toonen voor bewaarscholen, dewijl er
reeds 72 openbare bestaan, en op den krachtigen steun
van vereenigingen en bijzondere personen, die al 659 der
gelijke inrichtingen hebben gesticht.
Hierin heeft o. i. de regeering juist gezien. Zooveel
mogelijk moet de zorg voor ouderwijs en opvoeding aan
de particulieren worden overgelaten. Slechts bij booge
noodzakelijkheid mag de regeering die taak over
nemen.
Als in het algemeen regelen zijn gesteld omtrent de
hoofdbelangen, als waarborgen zijn gegeven voor goed
toezicht en doelmatige inrichting, dan moet aan hen
die er belang in stellen en er behoefte aan gevoelen hfet
oprichten van zulke scholen worden overgelaten, maar
het moet niet verplichtend worden gemaakt ten koste
van de gemeenten.
Bij Provinciaal blad van Zeeland no. 46 wordt door
gedeputeerde staten dezer provincie aan de gemeente
besturen gevraagd, of zij bezwaar hebben tegen een dooi
den gemeenteraad van Zaamslag genomen besluit, om de
jaarlijksche paarden- en veemarkt aldaar, inplaats van
op den derden Donderdag der maand October, voortaan
op den eersten Dinsdag in Juli te houden. De gemeente
besturen die den 20n dezer geen bericht hebben inge
zonden zullen geacht worden geen bezwaren te hebben.
De ridder d'Antas is eergisteren namiddag in een
bijzonder gehoor door den koning outvangen en heeft
zijne, geloofsbrieven als buitengewoon gezant en gevol-
magtigd minister van Portugal bij het Nederlandsche
hof' aan Z. M. overhandigd.
Benoemingen en besluiten.
ridderorden.'Vergunning verleend aan den kapitein
A. E. Iteuther, van het 2e regiment vesting-artillerie,
tot het aannemen en dragen der versierselen van ridder
der orde van de Poolster, hem door Z. M. den koning van
Zweden en Noorwegen geschonken.
staatscommissies. Ingesteld eene commissieten
einde een oordeel uit te brengen over het plan tot het
indijken, droogmaken en in cultuur brengen van het
zuidelijk gedeelte der Zuiderzee; en tot leden dier
commissie benoemd; mf. G. de Vries Az., lid van den
raad van state, aan wien tevens het voorzitterschap is
opgedragen; G. Brninings, inspecteur van den water
staat; W. S. van der Hart Beek, inspecteur-generaal van
fortificatiën A. R, Bom men dal, kapitein ter zee, chef
van de hydrographte der Nederlandsche zeegaten
G. W baron van Zuylen van Nievelt, lid van gedepu
teerde staten van Gelderland; jonkheer G. F. van Tets,
lid van de gedeputeerde staten van Noordholland;
J. P. 0. baron van Iieede tot ter Aa, lid van gedeputeerde
staten van Utrecht; J. D. van Hasselt, lid van gedepu
teerde staten van Overijsel; jonkheer J. E. T, Orlt,
hoofdingenieur in NoordholiandJ, F. W. Conrad,
hoofdingenieur in Zeeland; F. W. H. van Opstal, hoofd
ingenieur in Gelderland; en J. C. de Leeuw, dijkgraaf
van den Anna Paulowna-polder; en ^ot secretaris W. F.
Leemans, inge-ieur, van den waterstaat.
politie. Benoemd tot commissaris van politie te
Zaandam G. Schou. thans inspecteur van politie te
Amsterdam.
marine. Bepaald dat in dit jaar de bij art. 20 van bet
reglement van het koninklijk instituut voor de Marine
te Willemsoord bedoelde commissie tot het afnemen van
i van het eindexamen van cle adelborsten 2<- klasse bij
liot instituut zal bestaan uitden beer J. M. Obreen^