MIDDELBURGSCHE
COURANT.
Vrijda
1870.
29 April.
i\° 101.
Middelburg 28 April.
De kerkeraad der hervormde gemeente te Zutfen,
zooiezen wij in onderscheidene couranten, heeft besloten
pogingen aan te wenden om een strengere toepassing
te verkrijgen van de Zondagswet.
Dit is eene maatregel waarover wij ons zeer verblij
den; want zulke zijn er noodig om hen weer eens
wakker te schudden, die zoo lang reeds oppositie gevoerd
hebben tegen de Zondagswet, haar soms heel dapper heb
ben bestreden, doch thans weer wat schijnen te zijn
ingedut. Het tegenwoordig ministerie, waaraan wij in
andere opzichten reeds zooveel goeds te danken hebben,
wat wij dankbaar erkennen, heeft met betrekking tot
die wet de verwachting teleurgesteld.
Deze wet toch, waarvan de toepassing blijkens ver
schillende vonnissen en arresten bijna onmogelijk is,
die het gevolg is van de overweging dat het wenschelijk
is „om, op het voetspoor onzer godsdienstige voorvade
ren, die daarop den hoogsten prijs stelden, de plichtma
tige viering van den dag des Ileeren en andere dagen
den openbaren Christel ij ken godsdienst toegewijd, door
eenparige en voor de geheele uitgestrektheid der Ver-
eenigde Nederlanden algemeen werkende maatregelen
te verzekeren", behoort niet meer te huis in een land
welks grondwet gelijke rechten aan de belijders van
verschillende godsdiensten verzekert. Was die wet niet
in strijd met de staatsinrichting van 1815, zij is het wel
met die van 1870, die vrijheid van denken en van han
delen huldigt in staats- en burgerlijke, wetgeving, die de
banden tusschen kerk en staat geheel losmaakt en alzoo
geen kerkelijke feestdagen meer kan erkennen. Wilde
men dat, dan zou men ook Joodsche leesten en die van
andere gezindten moeten eerbiedigen en daaromtrent
gelijke bepalingen maken.
Dat de burgerlijke wet een algeraeenen maat schap-
pel ij ken rustdag erkent en dat op dien dag alle open
bare arbeid in dienst van den'staat stilstaat, is te verdedi
gen. „Maar," zegt een bevoegdschrijver (prof. Vissering),
„men moet geen verordening hebben om het volk tot een
vertoon van godsdienstigheid te dwingen; wanneerzij alle
bedrijf zonder onderscheid schorst of de vroomheid heet
aan te moedigen door onschuldige uitspanningen te
verbieden; wanneer zij, gelijk onze Zondagswet bestemd
heet tot „„de plichtmatige viering van den dag de3
Heeren,"" dan overschrijdt zij de redelijke grenzen. En
voorzeker mist zij haar doel geheel, wanneer zij met
bekrompene nauwgezetheid toegepast wordt op zulke
gevallen, waar een eigenaardige maatschappelijke be
hoefte tot overtreding van hare voorschriften noopt."
Diezelfde bekrompenheid die het houden van open
bare vermakelijkheden verbiedt, terwijl het volk in
herbergen en speelhuizen den tijd doodt, heeft zoo
menigmaal er toe geleid juist het tegenovergestelde te
doen ontstaan van hetgeen de wetgever bedoelde.
Zeer nadrukkelijk wordt dit o. a. gevoeld in onze
gemeente waar de Zondagswet als middel wordt gebe
zigd om niet alleen alle openbare vermakelijkheden als
tooneelvoorstellingen te weren, maar waar ook de pogin
gen van de Vereeniging tot bevordering van volksver
maken om op Zondag muziekuitvoeringen te mogen
geven, met schier uittartende vasthoudendheid verhin
derd worden.
Maar waartoe langer gesproken over een quaestie die
geen quaestie meer is. In een liberaal land geldt het
immers niet meer de vraag of de intrekking der Zon
dagswet wenschelijk zou zijn, maar alleen deze: of voor
do regeering het oogenblik gunstig is haar voor te
stelleu. Het antwoord hierop is zeker bevestigend, en wij
blijven nog eenige hoop koesteren dat bet ministerie in
deze ons niet langer zal teleurstellen.
Een vriend van reizeu, m«\ A. E. Croockewit, die voor
eenige jaren een uitstapje deed naar Oost-Indië en in den
zomer van 1869 een gedeelte van de Vereenigde staten
doortrok, geett in de aflevering van de Gids voor April
eenige „Amerikaansche schetsen."
Zijn eerste artikel geldt een tochtje naar de stad Hol
land in Michigan, welke hem voornamelijk aantrok om
de Hollanders die daar wonen. Reeds op de reis daarheen
maakte hij kennis met Hollanders en bevond zich in de
diligence Au^gezelschap van een Arnhemschen letterzet
ter, een-f'ifi^Selhsn timmerman en een oude vrouw uit
Ommen, die thans in Zeeland (dorp in Amerika) van haar
rente leefde, terwijl de koetsier een jong mensch uit Her
wijnen was, die tevens voor predikant studeerde. Het
aantal Nederlanders in deze kolonie en omliggende dor
pen, Zeeland, Friesland en Overijsel, bedraagt volgens
den schrijver ongeveer 12000, die meest in industrieele
betrekkingen zijn. Ze behooren meestal tot de christelijk
afgescheiden gemeente, en hunne scholen en dagbladen
zijn dan ook geheel in overeenstemming daarmede inge
richt.
„Bijna zonder uitzondering," zegt de schrijver, „was
ieder der inwoners, die ik gesproken heb tevreden over
zijn eenmaal ondernomen en volvoerd plan, om zich in
de nieuwe wereld neder te zetten. De firma Doornik
en Steketee, Roest eu anderen, zijn aanzienlijke kantoren
in Holland en Grand-Rapids. Een schoenmaker uit
Axel afkomstig, vertelde mij, dat hij voor een drietal
jaren door allerlei tegenspoed zoover gekomen was, dat
zijn boeltje voorde belastingzou verkocht worden en dat
hij nog juist genoeg had om bijtijds met zijn huisgezin
naar Amerika te komen. Nu was hij bezitter van een
huis en tuin geheel onbezwaard en van een goede affaire.
En zoo zou ik er meer kunnen aanwijzenieder die wer
ken wil, kan in Amerika op de eene of andere wijze zijn
brood verdienen, mits men niet te keurig zij in hetgeen
men aanpakt."
„Maar wat vooral den bier gevestigde Hollanders zoo
zeer toelacht is, dat in Amerika geen onderscheid van
stancl bestaat, dat er geene vormen worden in acht geno
men. De meesten toch behoorden in liet vaderland tot den
dienstbaren stand: bijna allen waren in een onderge
schikte betrekking geplaatst, en nu hier in Amerika,
waar de knecht den meester niet met ongedekten hoofde
behoeft te naderen,gevoelen zij zich onafhankelijk. Menig
maal hoorde ik uit den mond van onze landgenooten,
wanneer ik hen ovei' Nederland sprak„is me dat
een land, waar men voor ieder met den hoed in de hand
moet staan: ik wil er nooit meer iets van hooren.''
Welk een verschil met de Nederlanders die men op veel
grooteren afstand, in Oost-Indië ontmoet, en die nog
steeds met belangstelling over hun vaderland hooren
spreken"
„Geen werkman verkeert dan ook in zulke omstandig
heden, of hij en zijn gezin kan, zoo hij hard werkt (want
dit wordt in Amerika algemeen gedaan,) iederen dag
behoorlijk vleesch en eieren bekomen. Hoeveel heeft hij
ook in dit opzicht voor bij den arbeidsman in Neder
land, die zich in den regel gedurende het geheele jaar
bijna uitsluitend met plantaardig voedsel moet tevreden
stellen. Daarbij komt, dat door overvloed van hout voor
zeer weinig geld een tamelijk goede woning kan ver
kregen worden."
De heer Croockewit vertrok van Holland met de dili
gence naar Grand Rapids, en zijn eenige reisgenoot was
alweer een voormalig Nedetlander, zekere Mohr, een
oud inwoner van Zaamslag, die, vroeger dijk of haven
werker in Zeeland, met zijn gezin naar Amerika was
gegaan, vooral omdat het vooruitzicht voor zijn kinderen
beter was. Hij had zich hetEngelsch zoo goed machtig
gemaakt dat hij daarin nu les gaf, was als knecht in een
stoomhout"aagmolen begonnen, tot opzichter opgeklom
men, en zou nu voor eigen rekening een dergelijke zaak
beginnen.
Ook in Pella, hetwelk daarop bezocht werd en op den
schrijver een beteren indruk maakte dan Holland in
Michigan, woonden eene menigte vroegere Nederlanders,
evenals te Chicago in Illinois, en de meeste waren
tevreden in hun nieuw vaderland.
Het geheele artikel verdient de aandacht van ieder
die belang stelt in de nieuwe wereld, ook om hetgeen
wordt medegedeeld omtrent de hotels, de spoorwegen en
andere reisgelegenheden.
Benoemingen en besluiten.
legeb. Pensioen verleend aan: J. C. Launspach, gene-
raal-majoor directeur voor het materieel der artillerie,
ten bedrage van /"24G0; H. van der Meer de Walcheren,
kolonel komraandant van het 2® regiment vesting-artille
rie, f 1800, op aanvrage; J. W. G. Pels Rtjcken, kolonel
komraandant van het Se regiment vesting-artillerie,
f 1800;.P. C. Swaving, luitenant-kolonel le regiment
vesting artillerie, f 1500, op aanvrage, onder toekenning
van den rang van kolonel; jonkheer A. C. J. Ridder van
Rappard, luitenant-kolonel 2e regiment vesting-artillerie,
f 1500; C. G. Kraijenhofï van de Leur, majoor 2e regi
ment vesting artillerie, f 1300, op aanvrageJ. J. D.
Sikkens, majoor van het regimect veldartillerie, f 1300.
Op verzoek op nonactiviteit gesteld, in afwach
ting dat omtrent hem nader zal worden beslist, de kapi
tein jonkheer W. A. Alting von Geuseau, van het
regiment veldartillerie.
Benoemd bij het wapen der artillerie: bij den staf van
het wapen, tot generaal-majoor, directeur van het mate
rieel der artillerie, de kolonel A. L. von Preuschen, van
het wapen, thans op nonactiviteit: tot kolonel, de luite
nant-kolonel A. J. A. Gerlach, van dien staf, komraandant
van de Koninklijke militaire academie; tot luitenant
kolonel, de majoors van dien staf J. C. Verheije van
Sonsbeeck, directeur der artillerie stapel- en constructie-
magazijnen, C. C. Cox, directeur der pyrotechnische
school, tevens inspecteur der buskruitfabricatie, mits
gaders A. G. Visée, inspecteur der draagbare wapenen;
tot majoor, toegevoegd aan den inspecteur van het wapen
de kapitein K. A. Wimraer, van het 2e regiment ves
ting-artillerie; tot majoor, de kapiteins J. G. Bosch en
C. E. Altheer, magazijnmeesters der artillerie 1® klasse,
respectievelijk te Naarden en te 's Bosch.
Bij het regiment veld-artillerie, tot luitenant-kolonel,
de majoor M. W. G. de Man; tot majoor, de kapitein
J. C. van Gheel Roëll; tot kapitein 3C klasse (naar
ouderdom van rang), de 1® luitenant G-. A. Raraaer; en
tot le» luitenant (naar ouderdom van rang), de 2® lui
tenant R. van Dam, allen van het korps.
Bij het 1® regiment vesting artillerie, lot luitenant
kolonel, de majoor E. J. Jacobs, van het 2e regiment
vesting-artillerie; tot majoor, de kapitein jonkheer
W. U. C. ridder van Rappard, van het regiment rijdende
artillerie; tot kapitein 3® «lasse (naar ouderdom van
rang), de le Initenant H. Zegers Veeckens, van het
regiment veldartillerie.
Bij het 2e regiment vesting-artillerie,tot komraandant
van het korps, de luitenant kolonel F. van Exter, van
het regiment veld-artillerie; tot Juiten.ant kolonel, de
majoor A. T. Knoop, van den stat van het wapentot
majoor, de kapiteins H. Onnen en P. A. Rauws, van het
regiment veld-artillerie, mitsgaders de kapitein II. A. A.
van Rij sen, van den staf van het wapen; tot kapitein
3C klasse (naar ouderdom van rang), de le luitenants
G. A. Brunings, L. J. Risseeuw en J. Badon Ghijben, de
beide eerstgenoemden van het 3e regiment vesting
artillerie en de laatstgeraelde van het korps.
Bij het 3e regiment vesting artillerie, tot kolonel en
komraandant van het korps, de luitenant-kolonel jonk
heer J. G. J. van Oldenbarneveld, genaamd Witte Tul -
lingli, van het korps; tot luitenant kolonel, de majoor
L. Zegers Veeckens, komraandant van het korps ponton
niers; tot 1®° luitenant (naar ouderdom van rang), de
2® luitenant G. A. baron van Till, van het regiment veld
artillerie.
Bij het regiment rijdende artillerie, tot kapitein 3® kl.
(naar ouderdom van rang), de le luitenant H. A. Woort-
man Spandaw, van het wapen thans op nonactiviteit.
Bij het korps pontonniers, tot komraandant van het
korps, de majoor W. M. Camp, van het lc regiment ves
ting artillerie; tot 1®" luitenant (naar ouderdom van
rang), de 2® luitenant P. C. de Wilde, van het korps.
Overgeplaatst in zijn rang, bij het regiment veld
artillerie, de majoor K. II. van Diepenbrugge, van het
2® regiment vesting-artillerie.