derscbeid maken tussclien privaat eigendom van den
staat en privaat eigendom van anderen.
Voorts kunnen zij zich niet vereenigen met de in bet
verslag uitgedrukte zienswijze, dat de in art. 23 le lid
bedoelde voorschriften van bet uitvoerend bestuur,
omtrent de inrichting der rekening, de goedkeuring van
hun college zouden behoeven, daar het een onderwerp
betreft, hetwelk in het reglement geheel aan het water
schap wordt overgelaten.
Bij deze mededeeling van gedeputeerde staten is ook
gevoegd eene gedrukte derde nota, welke aan al de leden
is ter hand gesteld, zoodat de voorzitter in overweging
geeft, de voorlezing daarvan achterwege te laten.
De heer de Jonge van Ellemeet vraagt en verkrijgt
het woord. Hij meent met bescheidenheid aan gedepu
teerde staten eene opmerking te moeten maken, in ver
band met het voorschrift der provinciale wet omtrent
het houden van buitengewone vergaderingen. Zijne
opmerking vindt haar grond in bedoelde derde nota.
Hij gelooft de tolk te zijn zoo niet van alle leden, dan
toch van de voorzitters der afdeelingen, die de moeilijk
heden hebben ondervonden van het leiden der beraad
slagingen wegens de vele ingekomen nota's. De eerste
dezer was mager, de tweede was in omvang toegenomen,
de derde is nog uitgebreider. Hij wijst op art. 7 van het
ontwerp, hetwelk aan de eerste nota ontsnapt is, maar
waaromtrent in de tweede drie, en in de derde zes, dus
te zamen negen wijzigingen zijn voorgedragenhij acht
het zeer moeilijk op te maken, hoedanig dat art. 7 thans
luidt. Op grond hiervan vraagt hij, of het niet mogelijk
zou zijn een nieuw concept te laten drukken, hetgeen
zijns inziens noodzakelijk is.
De voorzitter antwoordt, dat in sommige omstandig
heden de zaken eenvoudiger zijn dan bij de behandeling
van dit ontwerp. Gedeputeerde staten hebben toch met
drie machten te doen: de-^-egeering, de staten en de
polders. Dit bemoeilijkt de zaak, doch zal, naar hij ge
looft, ook ten gevolge hebben dat na de aanneming van
dit reglement door de staten van de zijde der regeering
minder aanmerkingen zullen te maken zijn dan wanneer
geen voorafgaand overleg had plaats gehad.
Overigens zet de voorzitter uiteen, dat gedeputeerde
staten niets hebben verzuimd, om na de ontvangst der
algemeene verslagen zoo spoedig mogelijk hunne nadere
voorstellen aan de leden te doen toekomen, hetgeen,
wat de derde nota betreft, niet eerder mogelijk is ge
weest dan gisteren morgen. Werd nu besloten een
geheel gewijzigd reglement te doen drukken, dan zou
daardoor een belangrijk tijdverlies ontstaan. Than was
het materieel onmogelijk anders te behandelen; maar hij
twijfelt niet of gedeputeerde staten zullen bereid zijn
bij volgende behandelingen van reglementen na te gaan,
in hoever overeenkomstig den wensch van den vorigen
spreker kan gehandeld worden.
De heer de Jonge van Ellemeet dankt den voorzitter
voor zijne toelichting, waaruit hun gebleken is dat hij
zich de zaak verkeerd heeft voorgesteld; hij meende dat
het alleen eene quastie was van zeer msterieelen aard,
namelijk van de drukkerij waar, naar hij geloofde, het
eenmaal gezette en gedrukte onderwerp bewaard bleef,
zoodat daarin slechts de aangebrachte wijzigingen te
veranderen zouden zijn.
De heer van Eek zegt, dat, wanneer het door den heer
de Jonge van Ellemeet aangevoerde opging dat de
derde nota grooter is dan de tweede, en deze weder
grooter dan de eerste, zeker gevaar zou bestaan dat
verder in te dienen nota's allengs grooteren omvang
zouden kunnen verkrijgen. Het door dien heer aange
haalde groote bezwaar ligt in art. 7, doch spreker is
bereid daaraan tegemoet te komen, door, als men bij de
artikelsgewijze behandeling tot dat artikel zal genaderd
zijn, den gewijzigden inhoud daarvan in zijn geheel aan
te geven
Wat voorts betreft de algemeene verslagen der afdee
lingen, brengt hij hulde aan de nauwkeurigheid waar
mede de rapporteur, in verband met den korten tijd,
daarin zooveel mogelijk heeft opgenomen hetgeen in de
afzonderlijke rapporten voorkomt. Toch meent hij te
moeten wijzen op iets wat daarin niet is opgenomen.
De voorzitter geeft den vorigen spreker echter in
overweging, om later bij de behandeling der zaak om
trent het algemeen verslag zoodanige inlichtingen te
geven als hij vermeenen zal te behooren, daar op dit
oogenblik alleen aan de orde is de vraag: of de vergade
ring al of niet voorlezing van de derde nota verlangt.
Tevens merkt hij op, dat de leiding der vergadering aan
hem is opgedragen, waartoe hij ook rekent te behooren
de mededeeling bij de behandeling van ieder artikel van
de daarin voorgestelde wijzigingen, en hij verzekert
hierin niet in gebreke te zullen blijven.
De heer van Eek meent dat, als de voorzitter hem had
laten uitspreken, gebleken zou zjn dat ook hij in geen
bijzonderheden had willen treden. Hij gelooft echter te
i moeten opmerken, dat, alvorens weldra de algemeene
beschouwingen over het ontwerp reglement zullen wor-
- den geopend, beslist behoort te worden op het voorstel
I tot oprichting von een waterschap.
De voorzitter antwoordt dat hij ook daarvoor zorgen
zal, en herhaalt vervolgens zijne vroegere vraag, of de
vergadering voorlezing verlangt van de meergenoemde
derde nota.
Nadat het tegendeel is gebleken, stelt de voorzitter
voor en wordt besloten, dit onderwerp te behandelen na
de mededeeling van verder aan de orde zijnde stukken.
De heer Hennequin legt, naar aanleiding van een tot
hem gericht verzoek, een paar kaarten over van den loop
van het nieuwe uitwateringskanaal, alsmede de kust van
Cadzand, met daarbij behoorende toelichtingen. Deze
stukken worden op de griffie voor de leden ter inzage
gelegd.
Vervolgens wordt, bij monde van den heer Snijder, het
algemeen verslag der afdeelingen uitgebracht omtrent:
II. De mededeeling van gedeputeerde staten betref
fende, en overlegging van een door de algemeene verga
dering van Walcheren opgemaakt ontwerp voor een
reglement op het bestuur van dien polder met verdere
stukkenbenevens a de nadere mededeeling van gede
puteerde staten omtrent het ontwerp-reglement op het
bestuur van den polder Walcheren, alsmede wijziging en
aanvulling daarvan; b de nota van den heer de Jonge
van Ellemeet betrekkelijk deze zaak, en c de te dier zake
door genoemden heer nader vastgestelde subsidiaire
amendementen.
Ook van dit verslag gaven wij een overzicht in het
nommer dezer courant van 18 dezer.
De voorzitter deelt mede, dat ook dit verslag aan ge
deputeerde staten aanleiding heeft gegeven tot eene na
dere mededeeling van voorstellen tot wijziging, welke
met een daarbij behoorende nota gedrukt aan de leden
is rondgedeeld.
Deze mededeeling wordt door den griffier voorgelezen,
waaraan wij het volgende ontleenen.
Wat betreft den ambtenaar aan wien het ontwerp in
art. 7 en elders den naam van hoofdopziener geeft
en die, ingevolge het reglement van 28 December 1811,
thans oppercommies wordt genoemd, wordt het raad
zaam geacht, de bepaling van zijn titel aan het bestuur
over te laten, en in het reglement alleen te bepalen, dat
hij een waterbouwkundige behoort te zijn.
De ten aanzien van de artt. 16 cn 17 van het ontwerp
gestelde vraag: of onverdeeld grondbezit, behoudens be
wijs van een genoegzaam persoonlijk aandeel, niet medo
in aanmerking behoort te komen bij het grondbezit dat
voor een commissaris wordt vereischt? kan niet toe
stemmend worden beantwoord. Bezwaren in de practijk
worden daaraan verbonden geacht, en het komt onnoodig
voor zich daaraan bloot te stellen, vermits het eiken
deelgenoot, immers in een gemeenen boedel, vrijstaat
een onverdeeld eigendom te doen eindigen.
In art. 23 het verbod van het aankoopen of in leen
nemen van schuldvorderingen ten laste van den polder,
te beperken tot betwiste schuldvorderingen komt niet
raadzaam voor.
De stemgerechtigdheid, in art 29, in te korten tot 4 hek-
taren wordt niet wenschelijk geacht, vermits het getal
stemgerechtigden daardoor te zeer buiten verhouding
tot het getal ingelanden zou zijn.
De toelating van gemachtigden ter uitoefening van
het stemrecht schijnt niet verhinderd te mogen worden.
Het betreft hier de uitoefening van een eigendomsrecht,
waaraan bij het Zeeuwsche polderwezen in het algemeen
zelfs verbonden is het onmiddellijke stemrecht in de
algemeene vergaderingen. Vele eigenaren zijn buiten
de gelegenheid hun recht in persoon uit te oefenen.
Tegen misbruik wordt in het 4« lid van art. 40 voorzien.
De bepaling welke vrouwen uitsluit van eene persoon
lijke deelneming aan de stemming, komt overeen met de
tot dusver ook in onze organieke wetten gegeven voor
schriften, eD haar behoud wordt wenschelijk geacht.
Hetgeen in het laatste lid van voorschreven art. 29
omtrent onverdeeld bezit wordt bepaald, kan voor de be
zitters geen bezwaar opleveren, daar het hen vrijlaat
naar welgevallen te handelen, en zelfs voorziet in het
geval dat zij, om welke reden ook, werkeloos blijven.
Werd het in een der afdeelingen bij art. 44 voorge
stelde gereedelijk toegestemd, met het daaraan verbon
dene voorstel om, in art. 45, van onwaarde te verklaren
de stembriefjes die meer behelzen dan het noodige tot
aanduiding der personen, heeft men zich niet kunnen
vereenigen zoodanige bepaling wordt al te streng geacht.
Om tegemoet te komen aan eene in het verslag, bij de
artt. 44 en 45, medegedeelde bedenking, wordt thans
voorgesteld, eenige bepalingen der kieswet in het ont
werp op te nemen; maar desniettemin wordt het niet
overbodig geacht, de aandacht te vestigen op art. 58 van
het ontwerp.
Aan de bezwaren, volgens het verslag, tegen art. 70
(nu 72).'van het ontwerp ingebracht, is niet kunnen
wo rdentoegegeven. Bij art. 67 wordt genoegzaam voor
zien tegen al te spoedige bijeenroeping. Tot Overneming
van art. 49 der gemeente-wet is geen voldoende reden
kunnen worden gevonden.
Dit laatste geldt ook ten aanzien van de, volgens het
verslag, voorgestelde toevoeging aan of vervanging van
het laatste lid van art. 71 (nu 73) van het ontwerp. Zoo
als het artikel ligt, is het, zonder nadere bepaling, den
voorzitter vrijgelaten de beslissing tot eene volgende ver
gadering op te schorten. Zoodanige opschorting voor te
schrijven, zou echter, in dringende gevallen, kunnen
schaden.
De termijn die, volgens het verslag, bij art. 75 (nu 76)
van het ontwerp, noodig wordt geacht, zal, met het oog
op art. 67, niet korter dan een maand kunnen worden
bepaald.
Volgens het verslag vereischt art. 141 (nu 138) van
het ontwerp eenige toelichting voor wat betreft debepa-
ling onder adat het aanslag-bi Ij et behoort te behelzen,
het onderwerp van den aanslag. Niet alleen kan dat
onderwerp zijn, gewoon of buitengewoon dijkgeschot,
waarvan in de onmiddellijk voorafgaande artikelen ge
sproken wordt, maar het geval kan zich ook voordoen,
zooals het bij andere polders bereids wordt aangetroffen,
dat voor bijzondere zaken een aanslag geschiedt, zooals:
afwatering, wegen, enz.
De voorlezing der nota wordt niet verlangd, terwijl de
behandeling van dit ontwerp wordt vastgesteld tot na
de behandeling van het reglement omtrent het uitwate
ringskanaal in het vierde district.
Voorts worden door den griffier voorgelezen zes
adressen van ingelanden van den polder Walcheren,
t. w.a P. Melis c. s.} b A. Maljaars c. s., c R. Boogaarde, j.,
d C. Cappoolse c. s., e C. de Nood Jz. en P. Boone c. s.t
strekkende tot opneming in het reglement voor dien
polder lo voor wat de adressen sub a, b, c en d betreft, van
een tweeden waterbouwkundige; 2". dat sub a tevens om
de bezoldiging te vinden uit de gelden thans door den
president en de raden genoten; en 3" die sub e en/om
j een deskundige aan het hoofd van het bestuur te plaat-
sen; benevens een van D. Dronkers grondeigenaar in
den polder Walcheren, de aandacht vestigende op het recht
I van dien polder tot het heffen van opcenten op de directe
1 belastingen, op een deel der tienden en op subsidie van
J het rijk bij eventueel tekort.
Ook deze stukken worden ter griffie nedergelegd.
Vervolgens geschiedt voorlezing van de door gedepu-
teerde staten, krachtens art. 36 der provinciale wet op-
gemaakte voordracht van drie personen voor de betrek-
kiug van griffier der staten, in de plaats van wijlen
mr. S. van der 8 wal me. Daarop zijn geplaatst de heeren
1°. J. P. I. Buteux, lid der gedeputeerde staten van Zee-
I land; 2°. mr. J. P. N. Ermerins, gemeente-secretaris en
I advocaat te Zierikzee; 3°. D. Jeras, commies en chef der
i vierde afdeeling ter provinciale griffie.
I De benoeming zal na het einde der aan de orde zijnde
werkzaamheden geschieden.
De zitting wordt voor een kwartier uurs geschorst.
(Pervolg in een volgend nommer
OuitcnluULi.
Algemeen overzicht.
Als lid van het Franseh wetgevend lichaam schreef
de heer Ollivier in zijn werk, 19 Januari, omtrent volks
stemmingen dat hij al die beweging onnoodig achtte.
„Het is tijd om aan al dergelijke tooneelvertooningen
een einde te maken. Vrije verkiezingen, deze zijn vol
doende om voorkomende moeilijkheden op te lossen en
staan gelijk met een volksbesluit." Sedert de heer
Ollivier echter deel uitmaakt, van het „ministerie der
eerlijke lieden" is hij van gevoelen veranderd, en zoekt
I hij met Napoleon III in een volksbesluit de redding
van Frankrijk en van de keizerlijke dynastie. Met onge
looflijken ijver is de regecring bezig om door boogefe
en lagere regeeringsambtenaren eene pressie op de
kiezers te organiseeren.
Aan de prefecten is overigens de instructie gegeven
om „zooveel mogelijk te spreken tot de kiezers, maar zoo
weinig mogelijk te schrijven." Het ministerie Ollivier,
voor zooveel daarvan thans nog overgebleven is, ziet
zeer juist in dat proclaraatiën en dergelijke documenten
somtijds later bij debatten in het wetgevend lichaam door
de oppositie als minder aangename overtuigingsstukken
kunnen gebezigd worden.
In den Franschen senaat is men bezig met de behan
deling van het ontwerp senaatsbesluit zonder dat het