MIDDELBURGSCHE COURANT. N°' 90. Vrijdag 1870. 15 April. Middelburg 14 April. DE WIJZIGING DER ARMENWET. II. Wij komen nu tot de beschouwing van het restitutie stelsel, hetwelk het eerst is ingevoerd bij de wet van 28 November 1818, toen aan de burgerlijke armbesturen de bevoegdheid werd gegeven om de kosten van onder stand van de kerkelijke terug te vorderen, eene bepaling •dMr'althsrts bij de tegenwoordige verhouding tusschen kerk eh staat onwettig zou zijn. De wet van 1854 bepaalde, dat de onderstand, die door een burgerlijk armbestuur aan een behoeftige werd ver strekt, moest worden teruggegeven door het bestuur der gemeente alwaar hij was geboren. Het is bijna onmoge lijk hier al de bezwaren van dat stelsel op tc sommen. In de eerste plaats wijzen we op de omslachtige admi nistratie die hieruit voor de armbesturen ontstond, want ieder bestuur stond in rekening met een menigte andere. Bij de behandeling van het nieuwe wetsontwerp meenden sommige leden dat door de aanneming dezer wet voor de gemeente veel schrijverij zou ontstaan, doch de minister Fock toonde aan, dat het meermalen is voor gevallen dat men over een armlastige 40 a 50 brieven heeft gewisseld en dat te Amsterdam jaarlijks 20,000 brieven over armenzaken worden geschreven. Op de be wering, dat het veelvuldig geschrijf nu zou verminderen door het langdurig bestaau vau de wet, deed de minister opmerken dat in 1868 nog 5000 besluiten krachtens art. 41 der armenwet meer dan in 1867 door burgemees ters zijn uitgevaardigd. Wat noodelooze moeite en kosten Doch het stelsel was ook in strijd met het beginsel der wet, hetwelk armenzorg slechts als politiezorg wilde beschouwenen is het dan billijk dat eene gemeente haar politiezorg door eene andere laat betalen Het verkeerde van het beginsel zal ieder terstond erkennen als men bedenkt, dat veel gemeentebesturen volstrekt geen bezwaar maakten in bet verleenen van onderstand,- men bedeelde toch ten koste eener andere plaats en onderzocht daarom volstrekt niet naar de behoeften van den vrager; het is goed riemen snijden van eens apders leêr. De beer van Kuyk merkte ook nog op dat de plaatse lijke besturen met .Argusoogen letten op het overlijden van een behoeftige en dat tusschen sommige gemeenten contracten waren gesloten ter ontduiking van de wet. Iedere gemeente moest jaarlijks het maximum van be deeling vaststellen en zoo gebeurde het, dat een arme, die elders geboren was, 6.50 per week ontving ten koste van zijne geboorteplaats, terwijl een ander op dezelfde plaats woonachtig en aldaar geboren slechts 80 cent genoot, omdat het bestuur dier gemeente niet meer kon geven. Geen wonder dus dat de armenlasten van sommige gemeenten geducht werden opgevoerd door het bedeelen ten hunnen koste van elders wonende armen. Zoo zelfs dat er voorbeelden zijn van gemeenten van 2500 inwo ners, waaronder slechts weinig gegoeden, die vóór 1854 jaarlijks slechts f60 a 70 aan armenlasten uitgaven, in 1869 reeds f 2500 moesten besteden. En de minister ver klaarde, dat de restitutie in 1852 in het geheel slechts f 18,000 bad bedragen en in 1867 reeds 360,000. Het restitutie-stelsel was ook eene aanleiding voor de kerkelijke en bijzondere liefdadigheid om de armen van zich af te schuiven die elders geboren waren, en hen te verwijzen naar het burgerlijk bestuur, hetwelk ze toch kon bedeelen ten koste eener andere gemeente. Dat was voordeeliger. Ook iu dit opzicht had dus de heer van Nispen gelijk toen hij in 1854 meende „dat niets doo- dender voor de liefdadigheid zou zijn, dan het geheele stelsel van verzorging voor rekening van andere, en het opleggen van verplichtingen daartoe aan ge meenten in welke zij niet bekend zijn." Is iets meer in strijd met het beginsel van liefdadig heid dan die uit te oefenen ten koste van anderen Het is waar dat dit stelsel voordeelig was voor de groote plaat sen waar altijd eene menigte armen heentrekken om de vele bronnen van bestaan die men er heeft, de meerdere gemakkelijkheid om er arbeid te krijgen. Werden die menschen behoeftig, ze werden bedeeld door de plaats hunner geboorte, meestal landgemeenten. Dat zal nu ophouden. Maar is het billijk, dat de groote plaats, die dan ook de krachten van den werkman verbruikt heeft, hem wegzendt als hij onbruikbaar is geworden en dan den last van het onderhoud op de kleine gemeente over draagt? De minister heeft dan ook gemeend „dat het een onrecht voor de gemeenten was, hetwelk moest worden hersteld." Het restitutie-stelsel is bij het nu aangenomen wets ontwerp afgeschaft. Zeker zal daardoor in de gemeente administratie een groote eenvoudigheid en besparing van werk ontstaan. De gemeentebesturen zullen niet meer zoo ruim zijn met hun onderstand en eerst nauwkeurig onderzoeken naar de behoeften van hen die zich aanmelden, om eerst dan, als het volstrekt o n- ver mij de lijk is, hulp te verleenen. De arme, die nu ook weet dat bij nergens hulp kan eischen, zal werkzamer, ijveriger, zuiniger, spaarzamer worden, hij zal meer gevoelen dat hij op eigen krachten moet steunen. Zeker is het dat, hoe meer er bedeeld wordt, de armoede sterker toeneemt. Hoe krachtiger de liefdadigheid wordt uitgeoefend zooveel te meer wordt er op gesteund, en wettelijke liefdadigheid zal bij den armen veelal luiheid, onnadenkendheid, zorgeloosheid kweeken. Een derde wijziging betreft het onderhoud van bedelaars in de gestichten waarvoor de kosten vol gens art 66 der wet van 1854 geheel ten laste der ge meenten kwam. Die kosten zullen voortaan worden ge dragen door den staat, waartoe de regeering voornamelijk besloten heeft op grond der overweging, dat het plaatsen van bedelaars in een bedelaarsgesticht volgens art. 19 van de wet van 29 Juni 1854 eene straf is, en omdat bij iedere veroordeeling volgens het wetboek van strafrecht de kosten moeten worden gedragen door den staat. Doch indien de wetgever niettegenstaande deze over weging de kosten ten laste van de gemeenten bad willen brengen, dan zou hij zijn afgeweken van zijn eenmaal aangenomen beginsel, en de gemeente hebben moeten aanwijzen die den last zou hebben te dragen, waardoor eindelijk toch nog een domicilie van onderstand zou worden bepaald, waardoor weer een menigte moeilijkhe den zou ontstaan. Immers welke gemeenten zou men aanwijzen? Indien men daarvoor ook de plaats van het werkelijk verblijf aannam, dan zou zeker de last voor de groote steden ondragelijk zijn geworden. Tevens meent de regeering, dat door dit stelsel de bedelarij veel zal verminderen, daar de gemeentebesturen scherp zullen toezien, teneinde door eene veroordeeling wegens bede larij zich van een behoeftige te ontdoen, en de armen zullen waken een zoodanige veroordeeling te voorkomen, omdat de regeering door strengere bepalingen op de ge stichten het verblijf aldaar wel dragelijk, doch niet aan genaam wil maken. Onder de bezwaren tegen deze wet aangevoerd be hoorde vooral de vrees voor een vlottende bevolking, die voortdurend van de eene naar de andere plaats zou trekkeu en overal onderstand eischen, welke vrees echter terecht weerlegd wordt door de onderstelling, dat de besturen aan dezulken niet gemakkelijk onderstand zullen verleenen en dus dergelijke behoeftigen zich wel niet meer zullen aanmelden dan thans, terwijl bet veroordeelen wegens bedelarij een krachtig middel tegen dit bezwaar zal zijn. Wat aangaat de vrees voor toekaatsing en pressie die zou kunnen worden uitgeoefend om een arme te doen verhuizen, meent de regeering dat de band die nu tusschen de gemeente en den behoeftige zal be staan, veeleer zal leiden hem te helpen dan onder het vorige stelsel, terwijl de regeering kan waken dat door de burgemeesters geen onbehoorlijke machinatiën wor den aaugewend. Sommigen meenden dat de plattelandsgemeenten hunne zieken voordurend naar de gasthuizen in de groote steden zouden zenden en zich zoo zouden ontslaan, waarop de minister Fock in de zitting van den 6en dezer verklaarde daarvoor volstrekt niet bevreesd te zijn, „want", zeide hij, „er bestaat bij de armen zulk eene antipathie tegen de opneming in een ziekenhuis, dat men hen er niet anders dan met zeer veel moeite krijgt. Hoeveel de verzorging in hun eigen huis ook te wen- schen overlate, geven zij er in den regel de voorkeur aan boven de verpleging in een ziekenhuis. Waar het aan ligt laat ik in 't midden, maar zeker is het dat die weer zin bestaat. Misschien is dit toe te schrijven aan de langere verpleging, die dikwijls in de ziekenhuizen plaats heeft, en ook aan de proeven die men wel eens in het belang van de lijdende mensch- heid of van de wetenschap neemt, waarvoor althans een behoeftige vreest en die eene arme gemeente te duur te staan komen." Den heer Gratama was het onverschillig of het recht van den behoeftige om onderstand te eischen in de wet was uitgedrukt, ja, dau neen, want de arme had dat recht toch en de maatschappij was volgens menschelijke, christelijke en zedelijke verplichtingen gehouden daar aan te voldoen. Men heeft het nieuwe wetsontwerp hard genoemd, en de minister erkende, dat de bepalingen hard zijn, maar meende dat zij juist daardoor gunstig zouden werken voor de welvaart der maatschappij, omdat ze de armen zouden opwekkeu tot werkzaamheid, spaarzaam heid, orde en regel, nu hij op eigen krachten moet steu nen en nergens hulp kan eischen. Ook (leze wet zal niet zonder gebreken zijn, en er zul len wel moeilijkheden uit voortvloeien; maar als het voorgestelde doel slechts gedeeltelijk wordt bereikt tn het pauperisme iets wordt onderdrukt, dan zal deze wet voor Nederland veel goeds leveren. Tot bestuurslid vau het departement Middelburg der Maatschappij tot nut van 't algemeen is gisteren avond, benoemd mr. P. Romeijn, in de plaats van het altredend lid d'". F. P. J. Sibmacher Zijnen. In de eergisteren te 's Hage gehouden vergadering van het Koninklijk instituut van ingenieurs zijn onder ande ren tot gewone leden aangenomen de heeren w. R. W. baron van Lijnden, commissaris des konings in de pro vincie Zeeland, te Middelburg, en mr. J. P. R. Tak, commies-griffier van de tweede kamer der staten-generaal te 's-Gravenhage. De overleden hoofdinspecteur van den waterstaat F. W. Conrad heeft aan het instituut, waarvan hij mede oprichter was, eene som van f 500 vermaakt, vertegen woordigende zijne gekapitaliseerde jaarlijksche contri butie, met bepaling dat de renten van dit kapitaal moeten oploopcn en om de vijf jaren tot een bedrag van f 100 bijeengevoegd worden tot een Conrad's-premie, te schenken aan den schrijver van de best gekeurde verhandeling in de werken van het instituut, of aan hem die een gewichtige uitvinding zal hebben gedaan. De Zondagsdienst op het telegraafkantoor te Goes is aldus gewijzigd: des ochtends van 8 tot 9, des namiddags van 1 tot 3 en des avonds yan 7 tot 9 uren. De Staats-courant van heden bevat de wet van den 30eD Maart jl. tot onteigening van perceelen ten behoeve van de aan te leggen Noordzee-haven onder de gemeente Velsen, buiten de monding van het Noordzee-kanaal; alsmede de wetten van den 4<™ April jl, tot wijziging der begrooting van Nederlandsch-Indië voor liet dienstjaar 1869 (hoofdstuk I, uitgaven in Nederland), en die hou dende wijziging en aanvulling der wetten omtrent de beffing en de verzekering der in - en uitgaaude rechten, en accijnsen; voorts de wet van den 5en April tot ont eigening van perceelen ten behoeve van de verbreeding en de verbetering van de rooiing der Prins Hendrik straat te Leeuwarden, in verband met den aanleg van een toegangsweg naar het station van den staatspoor- weg aldaar.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1870 | | pagina 1