Gemengde berichten. Eenige cadetten van de Militaire academie te Breda hebben den dwazen inval gebad om Pierre Bonaparte, den wegens moord op Victor Noir gepleegd aange klaagden prins, bij gelegenheid zijner onverwachte vrij spraak een visitekaartje te zenden. Bij sommigen sproot die manifestatie uit sympathie voor den prins voort; bij de meesten was zij een aardigheid van hetzelfde gehalte als toen zij den paus bij zijn jubilé over de post hunne naamkaartjes zonden. De prins heeft evenwel alles voor goede munt opgenomen en aan elk der cadetten zijn kaartje pour remercier teruggezonden. Ook te Haarlem zal, vanwege het aldaar gevestigd departement der Maatschappij van nijverheid, een volks gaarkeuken worden opgericht. Blijkens berichten uit Ierland nemen thans ook ■vrouwen deel aan agrarische misdaden. Voor eenige dagen, zoo meldt de Dublin Express, vervoegde eene zeer net gekleede dame zich ten huize van een boer en verzocht om een onderhoud met den landbouwer. Dit verzoek werd toegestaan. De dame deelde daarop den boer mede, dat zij vernomen had dat hij een stuk weiland had gekocht; toen de boer dit bevestigde raadde zij hem aan dat hij er zich zoo spoedig mogelijk van zou ontdoen. Het antwoord van den eigenaar luidde dat hij het stuk grond had gekocht om zich en de zijnen te onderhouden en dat, als hij er zich van ontdeed, hij en zijne familie zouden moeten gebrek lijden. Intusscheu, die bedenking mocht niet baten. De dame bleef er op aandringen dat hij er zich ten spoedigste van zou ontdoen, tenzij dat hij gevaar wilde loopen om eenen of anderen dag als slacht offer te vallen van zijne stijfhoofdigheid. Twee dagen later was de boer een lijk. Een verraderlijke kogel had hem 't hart doorboord. Een geruime tijd geleden deed een romantische liefdesgeschiedeuis de ronde in vele bladen. De held, prins Lodewijk Bourbon, wien het na langdurige reizen gelukte in het vrije Amerika de hand te reiken aan eene jeugdige Havannerin van het Israëlietische geloof, is dezer dagen in Europa teruggekeerd. De Illustrated London News behelst in haar nummer van den 19cn Maart een nauwkeurige afbeelding, in twee verschillende standen, van een in Britsch-Guyana gevonden kanon met kulas-lading. Het blad voegt daarbij het volgende: „Het voorwerp, hetwelk onze plaat ver toont, is wellicht een overblijfsel van de Nederlandsche expeditie naar Guyana in 1580. Het is twintig jaren geleden door de Macusi-Indianen gevonden aan den inond der beek Annai, bij de liupununni-rivier, vanwaar het verleden jaar naar Georgetown is overgebracht door den heer George Brown, die de bedoelde plaats bezocht heeft, toen hij het Britsche koloniale grondgebied tot het doen van geologische onderzoekingen heeft doorreisd. Het voorwerp is een gesprongen achterlaad-kanoneen klein stuk van het bovengedeelte, daar waar de kamer en de loop te zamen komen, is er afgesprongen. De kamer heeft eene middellijn van 2 duimen en de loop een van IJ duim. Er is eene rechthoekige opening ter zijde der kamer, waarin wellicht een wig geslagen moest worden om het sluitstuk tegen de lading aan te drukken. Het handvatsel, 't welk, evenals de spil, van ijzer is (het stuk is voor 't overige van brons), is achter in de kulas bevestigd. Boven op het stuk, nabij de tappen, bevinden zich vier verheven letters: G. W. C., tot eene soort van monogram vereenigd en daarboven een Z. Deze Z. betee- kent wellicht Zeeland, vanwaar de expeditie is uitgezon den. De plaats, waarde expeditie het eerst geland is, heeft 1 den naam van Nieuw-Zeeland ontvangen. De kolonisten j hebben nog een ander dorp op den westelijken oever der Essequibo bewoond, doch zijn, in 1596, door de Span- i jaarden en Indianen daaruit verdreven naar eene plaats, welke zij Kijk-Overal genoemd hebben." Opmerkelijk is het, dat de afbeelding en beschrijving volkomen overeenkomen met de oude exemplaren van kanonnen met kulas lading, welke ten vorigen jare op j de tentoonstelling van wapenen in de zalen van Arti et i Amicitiae zijn tentoongesteld, en waarvan er een gevon den was bij de droogmaking van het Haarlemmermeer. (Haarl. cour.) Thermometerstand. 5 April. 'sav. 11 u. 46 gr. 6 'smorg. 7 u. 45 gr. 'smidd. 1 u. 61 gr. 'sav. 6 u. 53 gr. Staten-generaal. EERSTE KAMER. Zitting van Maandag 4 April. Behandeling der agrarische wet. Omtrent het ingekomen wetsontwerp betreffende de verbetering der haven te Harlingen wordt besloten dit voorloopig niet in cle afdcelingen te onderzoeken. Daar de tegenwoordigheid van den minister van binnenlandsche zaken voor de behandeling in de tweede kamer der wijziging van de armenwet vereischt wordt, besluit de kamer, op voorstel van den heer van Twist, om het wetsontwerp, houdende intrekking van het decreet van 1811 omtrent de polder-politic, eerst naafloop der agrarische wet te behandelen. Aan de orde is de beraadslaging over de agrarische wet. De heer Rahusen zegt dat deze kamer zelden ge roepen was in de laatste jaren tot het nemen van zulk eene gewichtige beslissing als thans aan haar oordeel onder worpen is. Hij acht deze voordracht onaannemelijk, en betoogt dat door het gevaarlijke aan te wijzen, dat toe kenning van eigendom en ook de verdere bepalingen dezer wet voor de Indische huishouding bevatten. Onze verhouding tegenover Indië staat geiijk met die van een vader tegenover zijne minderjarige kinderenhet kind is gehoorzaamheid aan zijn vader verschuldigd, de vader heeft het recht over de renten van het vermogen van zijn kind te beschikken, maar moet ook zorgen voor de opvoeding en het onderhoud van zijn kind. Indië is nog minderjarig, onze westersche begrippen kunnen wij daar niet overbrengen. Het cultuurstelsel dat goed gewerkt heeft, bewijst, dat men op die wijze Indië moet blijven regeeren. Zijn er vroeger te weinig voordeelen voor Indië uit voortgevloeid, men verbetere dat; trou wens in de laatste jaren wordt reeds vrij wat meer dan vroeger voor Indië zelve ten koste gelegd. Hij meent de voordracht onduidelijk en onbestemd te moeten noemen, Er wordt hier te veel aan regeling bij ordonnantiën overgelaten. Wanneer men wettelijke regeling noodzakelijk acht, dan moet ook de staten- generaal behoorlijk de gevolgen kunnen overzien van de verantwoordelijkheid die hij door eene dergelijke regeling op zich neemt. Dit is hier niet het geval omdat alles aan latere algemeene verordeningen wordt over gelaten. Wat betreft het begrip van eigendom, dien men nu aan de inlandsche bevolking zou toekennen, zij weet niet wat dat is, en het is door den heer Duymaer van Twist vroeger erkend, dat er in de taal dier bevolking geen goed begrip voor aan te geven zou zijn. De heer van Rhemen acht ook dit wetsontwerp gevaar lijk. Het zou evengoed door den heer Hasselman als den heer van de Putte kunnen uitgevoerd worden, maar juist daarom vraagt hij den minister, die slechts eene bedaarde schrede wil doen, of hij j het zal kunnen tegenhouden, dat hij, wat de uitvoe- ring betreft, zal voortgestuwd worden door de geavan- ceerden op koloniaal terrein. Hij vreest niet dat er Roche- forts en de Vletters op dit gebied zich zullen voordoen, maar met dit miniatuurwetje in de hand zullen er toch veel wapenen aan de ultra-geavanceerden worden gege ven om een gevaarlijken toestand in het leven te roepen- Hij wijst op hetgeen de heer Fransen van de Putte in de andere kamer gezegd heeft, dat deze wet eigenlijk zijne cultuurwet in hoofdbeginsels terruggaf. De verschijnse len die zich voordoen in de koloniale quaestie nopen tot voorzichtigheid, vooral nu er verschil van gevoelen tus- schen den bedaarden minister en de warme voorstanders der wet is gebleken. De beer van Nispen begrijpt niet waarom men zulk een buitengewonen spoed heeft gemaakt met de be handeling van .dit wetsontwerp. In het overlaten der regeling van de uitvoering dezer wet aan het uitvoerend gezag ziet hij eene ongrondwettige delegatie. Hij ziet in deze wet eene gelegenheid geopend -om de rechten der inlanders te kunnen verkorten. De heer van Bylandt acht daarentegen deze voor dracht eene gewenschte oplossing der koloniale quaestie, waaraan toch eindelijk een eind moest komen, terwijl het gebleken is dat het regelen in de onderdeelen steeds bij de wetgevende macht is afgestuit op de moeilijkheid van omtrent ieder detail het eens te worden. De heer Messchert van Volleithoven zou geneigd zijn om tot de oplossing der koloniale quaestie mede te wer ken, maar als voorstander der gouvernementscultures acht hij deze oplossing schadelijk. De onbekende beper kingen waaraan de toekenning van eigendom zal onder worpen zijn, maken het onmogelijk om met dit ontwerp in te stemmen. Zitting van Dinsdag 5 April.Behandeling der agrarische wet. De algemeene beraadslaging over de agrarische wet wordt hervat door den heerHartsen, die het wetsontwerp op verschillende gronden bestrijdt. Hij kent het eene goede zijde toe, namelijk die van tot interessante litte ratuur aanleiding gegeven te hebben; maar hij ziet in de eerste plaats de noodzakelijkheid niet in van de voor gestelde regeling; in plaats van de koloniale quaestie op te lossen zal het juist den strijd over beginselen en toepassing doen verergeren. Juist het overlaten aan het Indische bestuur van de uitwerking der algemeene be palingen der voordracht zal aanleiding tot conflicten geven. Sedert 10 jaren heeft hij gewaarschuwd voor de zoogenaamde liberale richting op koloniaal terrein, die de rechtmatige voordeelen, welke het moederland van de koloniën trekt, wil doen vervallen. Hij vraagt aan dèh minister of bij de uitgifte van gronden in erfpacht de gouverneraents-koffiecultuur zal kunnen blijven bestaan'? Uit de toepassing der wet sijn aanzienlijk meerdere kosten te verwachtenbij het verlaten toch van een aantal particuliere industrieelen in de binnenlanden zal het gouvernement verplicht zijn legermacht en politie uit te breiden. De wet is in zijn oog een onverklaarbare samenvoe ging van onsamenhangende bestanddeelen. Breedvoerig wordt door hem de afzonderlijke nota van den heer Duy maer van Twist bestreden; de werkelijk koloniale quaestie is niet die welke de steller van die nota aan geeft, Hij vraagt of men die nota als eene lofrede, dan wel als eene lijkrede op de agrarische wet moet beschou wen Men wil tegenwoordig oplossing van de quaestie in eene wet zoeken, terwijl zij alleen te vinden is in herstel van ons gezag. De financieele gevolgen dezer voordracht kan men niet berekenen; daarom komt hem aanneming der wet onverantwoordelijk voor en gelijk staande met de onderschrijving van de ruïne van het moederland. De heer Sassen verdedigt de voordracht en zet breed voerig de gronden uiteen, waarom ook, volgens Mahome- daansche en Boeddhistische wetten, de regeering volko men bevoegd is eene regeling als de voorgestelde te maken. De heer Fransen van de Putte zegt geen onafscheide lijk verband te zien tusschen deze wet en die tot regeling der suikercultuur. Eene' bestrijding van den vorm der voordracht acht hij ongepast in deze kamer, die aan den vorm niets kan veranderen. Hij keurt het goed dat deze wet niet in details treedt, maar hij wenscht dat de aan gewezen algemeene verordeningen zullen bestaan in koninklijke besluiten, die algemeene voorschriften in houden voor den gouverneur-generaal, die dan in overleg met den raad van Indië het best in staat is om naar gelang van de toestanden de koloniale verordeningen uit te vaardigen. In strijd met het gevoelen van den heerHartsen, meent hij dat wel degelijk van deze wet te wachten is dat de koloniale quaestie zal opgelost wor den. Hij geeft zijne bevreemding te kennen, dat de nota van den heer van Twist door de pers besproken is kun nen worden toen dat stuk nog alleen maar aan de leden bekend was geworden. Hij acht dat een betreurens waardig verschijnsel. De heer Cremers juicht de drie eerste alinea's en de vijfde der voordracht toe; hij kan zich echter vooralsnog niet met de vierde alinea, betreffende de toekenning van eigendomsrecht aan de inlanders, vereenigen, maar hoopt dat de te verkrijgen inlichtingen hem in staat zullen stellen voor deze wet te stemmen. De heer van der Lek de Clercq kan zich niet met het wetsontwerp vereenigen. Hij behoort niet tot de partij die als hare leuze heeft aangenomen, alles voor Indië, niets voor het moederland. Door deze wet gaan de recht matige voordeelen die Nederland van Indië trekt verlo ren. Hij is het eens met het rapport van den heer Mun- tinghe, dat de koloniën zijn ten behoeve van het moe derland. Hij wenscht alle3 goeds aan Indië toe, maar is in de eerste plaats Nederlander. De beraadslagingen worden verdaagd tot den volgen den dag. In den loop der zitting is het door de tweede kamer aangenomen wetsontwerp ingekomen tot verhooging van hoofdstuk V der begrooting voor 1870 wegens bui tengewone herstellingen aan het zeestrand van Vlieland; welk wetsontwerp nog wegens het spoedeischende in de afdeelingen zal worden onderzocht voor het reces. Bij de beantwoordiug van het verslag der tweede kamer over het wetsontwerp tot verhooging van hoofd stuk VIII der staatsbegrooting voor 1870 wegens de aanschaffing van nieuwe vuurwapenen, worden de finan cieele bezwaren door den minister van oorlog wederlegd door de mededeeling eener becijfering van den minister van financiën nopens de vermoedelijke uitkomsten van het loopend dienstjaar, waaruit blijkt dat zelfs het uit geven van schatkistbiljetten misschien niet noodig zal wezen tengevolge van geblekeu saldo's over vorige dienstjaren en vermeerderde opbrengst van belastingen Voorloopig heeft de minister zich bepaald tot het aan schaffen van een betrekkelijk gering aantal nieuwe ge weren, omdat de fabrikant zich moet verbinden in 1870 ook nog te leveren 4000 nieuwe geweren voor de marine en 5000 voor de koloniën, welke laatste dringend noodig zijn. Omtrent de genomen proeve en de gedane keuze wordt ter toelichting het verslag der commissie van onderzoek overgelegd ter inzage van de leden alsmede een modelgeweer stelsel-Beaumont. Voor het oprichten van een patroonfabriek te Amsterdam bestaat volstrekt geen plan.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1870 | | pagina 2