OÜRANT.
L\°- 78.
Vrijdag
1870.
1 April.
Middelburg 31 Maart.
In de zitting der tweede kamer van heden is het wets
ontwerp tot regeling van het onderwijs van rijkswege in
de beeldende kunsten met 52 tegen 12 stemmen aan
genomen.
Daarop is de beraadslaging gevoerd over het wets-
'ontwerp tot verhooging van hoofdstuk V der staatsbe-
grooting voor 1870 met f 100.0C0 (ten behoeve van de
haven te Harlingen).
Tot lid van den gemeenteraad van Oost- en West-
Souburg is gekozen de heer I. de Pagter, in plaats van
jonkheer J. II. Paspoort, die als zoodanig bedankt had.
Benoemingen en besluiten.
kidderordun. Vergunning verleend aan mr. D. J.
baron Mackay, te 's Gravenhage, tot het aanaemen en
dragen der versierselen van officier der orde van
Leopold, hem door Z. M. den koning der Belgen ge
schonken.
belastingen. Eervol ontslagen C. Modera als ontvan
ger der directe belastingen en accijnscn te Domburg.
natuurkundige examens. Benoemd tot leden der
commissie in 1870 belast met het afnemen der natuur
kundige examens, volgens art. 4 der wet van 1 Juni
1865 (Staatsblad no. 59), dr. F. van Calker, leeraar aan
's rijks hoogere burgerschool te Tilburg, en dr. J. L.
Hoorweg, leeraar aan 's rijks hoogere burgerschool te
Utrecht,- tot plaatsvervangende leden dier commissie, dr.
J. M. van Bemmelen, directeur der hoogere burgerschool
te Arnhem, en dr. J Sirks, leeraar aan de hoogere bur
gerschool te Deventer.
posterijen. Benoemd tot commies der posterijen le
klasse jonkheor J. L. L. P. van Sasse van Ysselt, J. van
den Brandeler en A. D. Methorst, thans commiezen 2e
klasse; tot commiezen, 2C klasse B. J. R. van Hasselt en
J. F. Canter Cremers, thans commiezen 3C klassetot
commiezen 3e klasse W. F. G. L. Koppen en R. A. A.
Musquetier, thans surnumerairs der posterijen.
Necrologie.
Dinsdag avond overleed alhier de heer mr. Simon van
der Swalme, die sedert 1851 de betrekking van griffier
der staten van Zeeland met voorbeeldigen ijver bekleed
de. In hem verliest het provinciaal bestuur dan ook
een steun, waarvan het gemis diep zal gevoeld worden.
Kerknieuws.
Bij de Nederduitsche hervormde gemeente te Vlissin-
gen is tot predikant beroepen de heer J. A. P. Ris Lum
bers, predikant te Heeg.
Marine en leger.
De luitenant ter zee le klasse H. Dijserinck, dienende
op Zr. M*. fregat met stoom vermogen Admiraal van
Wassenaer, wordt heden op nonactiviteit gesteld en met
den 11«> April op dat fregat vervangen door den luite
nant ter zee 2* klasse A. Fokker; terwijl de luitenant
ter zee 2C klasse II. A. Schippers met laatstgemeld tijd
stip wordt geplaatst op Zr. Ms. monitor Heiligerlee.
Yeeziekte.
Het Provinciaal blad van Zeeland n°. 34 bevat een
besluit van gedeputeerde staten dezer provincie van
den 29cn dezer, waarbij als door de longziekte onder het
rundvee besmet worden verklaard: in de gemeente
Koewacht, de Nieuw Karnemelk-, Nieuw Beoosten Blij-,
Oud Beoosten Blij- en Moerspui-polders, benevens die
gedeelten van laatstgemelden polder gelegen onder de
gemeenten Zuiddorpe en Overslag; met dien verstande
dat de dijken en wegen gelegen tusschen die polders en
de hierna te noemen als van de longziekte verdacht
verklaarde polders daaronder niet zijn begrepen.
Als verdacht van de longziekte worden verklaard:
de hiervoren bedoelde dijken en wegen, en voortshet
niet besmet verklaarde gedeelte der gemeente Koewacht;
de Overslag-, Varernpé- en Moerbeeksche polders, onder
de gemeente Overslag, en het onder de gemeente Zuid
dorpe ten oosten van de Zandstraat gelegene gedeelte
van den Zuiddorpe-polder.
In de besmet verklaarde gedeelten der gemeenten
Koewacht, Overslag en Zuiddorpe zal geenerlei in-,
uit- of vervoer van rundvee mogen plaats hebben. In de
als verdacht genoemde gedeelten der^gemeenten Koe
wacht, Overslag en Zuiddorpe zal geen uitvoer van
rundvee mogen plaats hebben dan met schriftelijke toe
stemming van den commissaris des konings, en zulks
op den voet en de wijze bepaald bij art. 4 van het regle
ment ter voorkoming van de verspreiding der longziekte
onder het rundvee in Zeeland. De in- en vervoer is aldaar
geoorloofd.
Blijkens het Provinciaal blad van Zeeland nn. 35 heb
ben gedeputeerde staten den 29«n dezer een besluit
genomen tot wijziging der genomen beschikkingen ten
gevolge van het ontstaan der longziekte in het eiland
Tholen.
Met wijziging van artt. 1 en 2 van hun besluit van
den 7cn Januari n°. 2 (Provinciaal blad n". 3), worden
verklaard ara door de longziekte te zijn besmet: ten
eerste: de hofstede en de daartoe behoorende gronden,
toebehoorende aan den heer F. Wittouck, gelegen onder
St.-Annaland; en ten tweede: de hofstede en de daartoe
behoorende gronden, bewoond door M. Schrauwen,
gelegen onder Oudvossemeer.
Als verdacht van dé longziekte worden verklaard:
ten eerste: het gedeelte van de gemeente St-Annaland
begrensd als volgt: ten noorden door het vaarwater Het
Keeten, tot aan het Nieuwlandsche wegje; ten oosten en
ten zuiden door evengenoemd wegje, den dijk tusschen
den Breede Vlietpolder en den St.-Annalandsche polder
en de gemeente St.-Maartensdijkten westen door de
gemeente Slavenissemet dien verstande dat de dij k
tusschen de Breede Vliet- en de St.-Annalandsche pol
ders daaronder niet is begrepenten tweedede gemeente
Oudvossemeer, met uitzondering van de Vrijbergsche
polders, den Hollare-polder ert den van Haaften-polder.
Het bepaalde bij het 1« lid van art. 3 van voormeld
besluit, blijft, voor zooveel de hiervoor in de eerste plaats
gemelde hofsteden en de daartoe behoorende gronden
betreft, van kracht.
Insgelijks blijft van kracht het bepaalde bij het 2° lid
van art. 3 van evenbedoeld besluit, voor zooveel betreft
de hiervoren vermelde gedeelten van de gemeenten
St.-Annaland en Oudvossemeer.
Rechtzaken.
In den laatsten tijd is zooveel geschreven omtrent de
zaak van twee zeer jeugdige kinderen, die in October
1868 door eene Zeeuwsche rechtbank tot gevangenzet
ting zijn veroordeeld, dat we, om allen twijfel weg te
nemen, meenen het best te doen door het vonnis der
rechtbank te Goes, waarop de verschillende berichten
betrekking hadden, in zijn geheel mede te deelen:
„In naam des konings.
De rechtbauk van het arrondissement Goes, provincie
Zeeland, vonnissende in correctioneele zaken.
Gezien de procedure aangelegd door het openbaar
ministerie bij dezelve, tegen 1°. Maria Bek, oud negen
jaren, en 2°. Geertje Bek, oud vijf jaren, beide dochters
van Jacobus, zonder beroep, geboren en wonende te
Baarland aangeklaagd ter zake dat zij zich zouden
schuldig gemaakt hebben aan het gezamenlijk en in
gemeen overleg zich arglistig toeëigenen en ontvreem
den te Baarland: 1°.op20Juli 1868, in de woning en ten
nadeele van a. F. Kleynput, van eene som gelds ten
bedrage van f 17.50, en b. van Jannetje Machielse,
wed. P. Bal, dienstmeid aldaar, van een doos met kinder
goed, waarin tien mutseneen hemdrok, een voordoek
en een wit katoenen hemd, en wel door middel van een
raam op te schuiven en daardoor in huis te klimmen;
2°. op 31 Juli 1868, uit dezelfde woning, ten nadeele
van F. Kleynput voormeld, van een doos met eenige
babbelaarsen ten nadeele van genoemde Janneke
Machielse van een doos met naaigoed, een zijzak en een
beuk, op dezelfde wijze als het vorige feit gepleegd, en
3«. op den le" Augustus 1868, uit diezelfde woning en
ten nadeele van genoemde Janneke Machielse, van vijf
doeken, twee mutsen, een beuk, eene schaar, eene stop
naald, garen, sajet en oude lappen, door door de deur
van het varkenshok te komen
welke zaak bij beschikking dezer rechtbank van den
5en September 1868, naar hare correctioneele zitting is
verwezen; terwijl de tweede beklaagde niet ter
openbare terechtzitting is verschenen.
Gezien de akte van dagvaarding namens den heer
officier van justitie aan de beklaagden beteekend den
18en September 1868, teneinde te worden terecht gesteld
wegens de feiten in die akte uitgedrukt en hierboven
vermeld, waarop is verschenen de eerste beklaagde en
de tweede beklaagde niet is verschenen.
Gelet op het tegen de tweede beklaagde verleende
verstek.
Gehoord ter openbare zitting van 28 September 1868
den beer officier van justitie in zijne voordracht der zaak.
Gehoord de voorlezing door den griffier van drie pro
cessen-verbaal opgemaakt door Adam Mulder, gemeente
veldwachter te Baarland dd. 28 Juli, 1 Augustus en
3 Augustus 1868, op den ambtseed, twee geboorte
extracten der gemeente Baarland dd. 28 Februari 1859
en 10 Februari 1863, en een bevelschrift dezer rechtbank
dd. 5 September 1868.
Gehoord de getuigen ten dezen opgeroepen en ver
schenen.
Gehoord de eerste beklaagde in hetgeen zij ter liarer
verantwoording had bij te brengen.
Gelet op het requisitoir van den heer officier van jus
titie, aan deze rechtbank overgelegd, daartoe strekkende
dat de rechtbank overeenkomstig de artikelen 384
juncto 381 no. 4,386 no. 1, 67 al. 3, 52,55 wetboek van straf
recht, art. 2 der wet van 29 Juni 1854, Staatsblad n°. 102,
art. 207, 216, 270 wetboek van strafvordering, de be
klaagden zal schuldig verklaren aan het haar ten laste
gelegde feit en te dier zake veroordeelen tot gevangen
zetting van zeven en een halfjaar, solidair in de kosten
van het geding, desnoods te verhalen bij lijfsdwang,
met bevel tot restitutie der overtuigingstukken aan de
rechthebbende de tweede bij verstek.
Gelet op de verdediging der eerste beklaagde.
Gelet op de remise, uitgesproken ter openbare terecht
zitting van 28 September 11. tot op heden.
Overwegende dat uit de onder eede afgelegde verkla
ringen der getuigen, versterkt door de volledige beken
tenis der le beklaagde, voor zooveel haar zelve betreft,
wettig en overtuigend bewezen is dat de beklaagden,
Maria en Geertje Bek voornoemd, wetende dat het hun
eigendom niet was en zonder daartoe verlof te hebben
bekomen van den eigenaar of rechthebbende, mitsdien
zich arglistig hebben toegeëigend en ontvreemd te Baar
land: 1°. op 20 Juli 1868, in de woning en ten nadeele
van a F. Kleynput, een som gelds, ten bedrage van /"17.50,
en b van Jannetje Machielse, weduwe P. Bal, dienstbode,
aldaar, een doos met kindergoed, waarin tien mutsen,
een hemdrok, een voordoek en een wit katoenen hemd,
en wel door middel van een raam op te schuiven en daar
door in huis te klimmen.
2". Op 31 Juli 1868 uit dezelfde woning ten nadeele
van F. Kleynput voormeld een doos met eenige babbe
laars en ten nadeele van genoemde Jannetje Machielse
een doos met naaigoed, een zijzak en een beuk op
dezelfde wijze als het vorige feit gepleegd, en
3o. Op 1 Augustus 1868, uit diezelfde woning, ten
nadeele van genoemde Janneke Machielse, vijf doeken,
twee mutsen, een beuk. een schaar, een stopnaald, garen^
sajet en oudo lappen door door de deur van het varkens
hok te komen.
Overwegende dat deze feiten daarstellentwee dief
stallen in bewoonde huizen, door twee personen, door
middel van inklimming, en een diefstal in een bewoond
huis door twee personen.
Overwegende dat de schuld der beklaagden daaraan
uit voorschreven bewijsmiddelen wettig en overtuigend
is bewezen en hiertegen is voorzien door na te noemen
wetsbepalingen.
Overwegende dat, alhoewel blijkens overgelegde ge
boorte-extracten de beklaagden den ouderdom van 16