MIDDELBURGSCHE
COURANT.
r 74.
Maandag
1870.
28 Maart.
Middelburg 26 Maart.
In de zitting der tweede kamer van heden hebben
ministers op de verschillende tot hen gerichte interjlel-
latiën geantwoord.
Op die van den heer Yiruly Verbrugge aan de minis
ters van binneniandsche zaken en financiën omtrent de
uitvoering die zal gegeven worden aan ons handelstrac-
taat met België ten opzichte van het inkomend recht op
het gedistilleerd, in verband met de voorstellen van de
Belgische regeering aan de vertegenwoordiging aldaar
gedaan, luidde het antwoord dat gewaaktzal worden vo#r
de benadeeling onzer rechten van de zijde van België.
De heer Heemskerk Az. had den minister van koloniën
geïnterpelleerd omtrent de voorgenomen telegrafische
verbinding van Nederlandsch-Indië met Europa en andere
werelddeelen. De minister antwoordde daarop dat eerst
daags eene concessie voor het leggen van een telegraaf
draad naar Indië zal verleend worden.
De derde interpellatie, die van den heer de Casem-
broot, was tot de ministers van koloniën en marine ge
richt en betrof het gebeurde met het stoomschip Argus
dat, uitgezeild zijnde, gebleken is geen zee te kunnen
bouwen. De ministers verklaarden dataan de zeewaardig
heid van het schip Argus geen twijfel kon bestaan.
Z. M. de koning is gisteren avond van het Loo te
's-Gravenhage teruggekeerd.
Gisteren avond had alhier de muzikale uitvoering plaats
welke de Yereeniging tot bevordering der toonkunst
haren leden jaarlijks aanbiedt. Twee gunstig bij ons be
kende solisten, mejufvrouw Weyringer, sopraan, en de
heer Eberle, violoncel, traden daarbij op. De aria
van Mozart met obligaat viool werd door de zangeres
en den heer de Jong verdienstelijk vertolkt; zang
en viool waren in overeenstemming met elkander, en
ware de orkestbegeleiding meer pianissimo geweest, dan
zou de goede opvatting der beide solopartijen nog beter
zijn uitgekomen. De beide liederen van Schubert, Gret-
chen am Spinnrad en de Soldatenbraut, droeg mujufvrouw
"Weyringer volkomen in den geest van den tekst voor.
Meesterlijk wist zij het contrast tusscheu die beide lie
deren te doen uitkomen. Het gevoelvolle in: Meine
Ruh' ist hin, en het schalksch-naieve in de Soldaten
braut wist zij, als geoefende zangeres, door hare ware
voorstelling geheel en al weer te geven.
Het violoncelspel van den heer Eberle is ons reeds
van vroeger bekend. Het concert in A-mol van Golterman
een prachtige, degelijke compositie droeg hij met
gevoel en waarheid voor: bewonderen wij zijn broeden,
vollen toon dien hij zijn instrument weet te ontlokken,
niet minder schatten wij zijne opvatting der compositie
boog. De in dit concert voorkomende cantilene met be
geleiding van de hoorn maakte een schoon effect; er be
stond tusschen beide instrumenten overeenstemming; de
niet gemakkelijke taak van den heer Geyp werd op
verdienstelijke wijze volvoerd. De variations brillantes
van Servais op le Désir van Beethoven, en de lieve,
bij ons reeds bekende, romance van Franchomme deden
het flinke spel van den heer Eberle gunstig uitkomen, en
gaven het bewijs dat hij zoowel in de bravourpassages
als in de bevallige cantilene geen vreemdeling is.
Het orkest, met medewerking der leden van het mu
ziekgezelschap Uit kunstliefde, droeg de beide orkest
stukken, de Symphonie in D-dur van Haydn en de
Ouverture van Mendelssohn Ileimkehraus derFremde,
vooral het laatste, niet onverdienstelijk voor.
In een heden middag alhier gehouden vergadering van
aandeelhouders in de Vrachtgoederen-stoombootmaat
schappij MiddelburgSchiedam is medegedeeld dat de
uitkeering op de aandeelen 5 pet. bedraagt.
Eergisteren werd te Aarden burg eene gecombineer
de vergadering gehouden der polders beooster Eede,
bezuiden St.-Pietersdijk; bewester Eede bezuiden; Bie
zen en Isabella; Grooteboom, Kleineboom, Sophia en
Diomede, teneinde de bezwaren te kennen, die ingelan-
ji zouden kunnen hebben omtrent bet door gedepu-
rièèr^>§taten van Zeeland ontworpen reglement voor het
wa~föi$oh'ap der sluis aan de Wielingen. De beraadslaging
werd geleid door den heer J. Bündenbach Jz. Na voor.
lezing der geleidende missive, werd overgegaan tot de
adtikelsgewijze behandeling, nadat bij appel nominal ge
constateerd was dat 62 ingelanden of gemachtigden
107 stemmen vertegenwoordigden.
Bij art. l.werd gevraagd of het niet wenschelijk was,
in de alinea„2«. zoodanige thans buitendijks in het Zwin
gelegene gronden, die op eenige wijze worden ingedijkt,"
achter Zwin ook te lezen „of Brakman." Op de aanmer
king dat art. 1 omtrent de opname imperatief is met het
oog op de zich reeds verbonden hebbende polders, en
dat die in den Brakman later faculteit zullen hebben, op
alsdan vast te stellen voorwaarden toe te treden, werd
er geen voorstel van gemaakt.
Bij art. 3 opperde de dijkgraaf van den Diomede-pol-
der het bezwaar, dat de zorg voor de afwatering op het
algemeene kanaal zou worden overgelaten aan de be
langhebbenden, doch dat bij den verkoop der gronden in
dien polder was bedongen, dat men de uitwatering zou
genieten; hij vreesde voor verkorting van verkregen
rechten.
Art. 6 gaf aanleiding tot gewichtige discussie. Het
ontwerp bepaalt, dat het toezicht van het waterschap
wordt opgedragen van eene algemeene vergadering
samengesteld uit leden (naar gelang van de grootte des
polders) van de dijksbesturen, daartoe door deze aan te
wijzen, of voor de polders die geen besturen hebben, de
beheerders. In de memorie van toelichting wordt gezegd
dat de besturen en de beheerders der polders daarom het
uieest geschikt zijn te beschouwen, daar zij toch door
het vertrouwen der ingelanden tot hunne betrekkingen
zijn geroepen en zij de handelende personen zijn zoo dik
wijls er punten van aanraking met het waterschap zijn.
Er werd aangevoerd, dat de besturen der polders een
maal door het vertrouwen der ingelanden zijn benoemd,
doch het bij gebrek aan periodieke aftreding niet zeker
is dat zij, althans dat allen, dat vertrouwen nog bezitten,
te eerder omdat sedert de benoemingen onder de inge
landen verscheidene iuutatiën hadden plaats gehad. De
heer J. Otto Risseeuw stelde voor dat de leden der alge
meene vergadering jaarlijks zouden gekozen worden
door de ingelanden, hetzij uit hun midden, hetzij uit de
besturen. De heer J. Bündenbach Jz., wenschte dat zij
zouden gekozen worden door de stemhebbende ingelan
den, ingezetenen van Nederland, met periodieke af
treding van drie jaren. Hierdoor zouden de Belgische
eigenaren uitgesloten worden.
De heer Risseeuw kou zich hiermede niet vereenigen;
hij meende dat men de eigenaren, als belanghebbenden,
zoo min mogelijk mocht verkorten in hunne rechten
de bedenking dat men in zekere uitwatering in België
wel Nederlanders, vertegenwoordigende een in Neder
land gelegen polder, toeliet, doch geen stem toekende,
werd door hem wederlegd; in dat geval bestond een
convenumaar hier geldt het 't maken van eene wet, en
hij gelooft niet dat de wet zeker soort van eigenaren
mag uitsluiten.
Een lid vraagde of het niet noodig zou zijn te bepalen
datde vertegenwoordigers zelf stemhebbende ingelanden
moeten zijn, dus geene procuratiehouders, daar deze in
den regel weinig belang bij de financiën van den polder
hebben; de hiertegen aangevoerde bedenking, dat men
moet aannemen dat een lasthebber éen is met, en dus de
belangen van zijn lastgever-ingeland steeds behartigt,
werd door het lid dat de bedenking gemaakt had niet
toegegeven. Bij het onzekere omtrent het gevoelen der
meerderheid, werd voor eiken polder afzonderlijk ge
stemd. De heer J. M. Henuequin onthield zich bij deze
stemmingen, daar hij als lid des provinciale staten zijne
vrijheid wilde voorbehouden. Ten eerste bleek dat de
groote meerderheid was tegen de wijze van benoeming
zooals in het ontwerp is aangegeven. Daarna werd ge
stemd over het voorstel van den heer J. Otto Risseeuw:
vrijheid om te kiezen uit de besturen of de stemhebben
de ingelanden, onverschillig of zij al of niet in Nederland
wonen en met periodieke aftreding om de driejaar. Van
de polders bewester Eede, Grooteboom en Diomede ver
klaarden zich de ingelanden met kleine meerderheden
tegen: die van de overige polders met vrij groote meerder
heden voorin het geheel werden 60 stemmen voor en
41 tegen uitgebracht, zoodat men besloot dat de meer
derheid in principe voor dat voorstel was. Hierdoor
kwam de uitsluiting der Belgische eigenaren niet meer
ter sprake.
Door den voorzitter werd hctwenschelijke aangegeven
dat elk afgevaardigde slechts éen polder kan vertegen
woordigen.
De laatste alinea van art. 6 gaf aanleiding tot de
mededeeling dat men, naar het gevoelen van een scherp
zinnig rechtsgeleerde, hieruit zou kunnen lezen, dat de
secretaris ook lid van het uitvoerend bestuur is hier
tegen werd gewezen èn op de memorie van toelichting
én op art. 9.
Bij art. 7 werd door den voorzitter voorgesteld om aan
dat artikel de bepaling toe te voegen, d^at de betrekking
van lid van het uitvoerend bestuur onvereenigbaar is
met die van gecommitteerde.
De artt. 8 en 10 tot en met 17 gaven tot geene beden
king aanleiding.
Bij art. 9 werd er op gewezen, dat vergeten schijnt te
zijn te bepalen dat geen personen tot secretaris kunnen
worden voorgedragen die geen vast good bezitten, want
dat art. 22 aangeeft, dat bij tekort of achterstand de
borgtocht niet voldoende zijnde, de vaste goederen van
den secretaris zullen worden aangesproken, zoodat het
bezit vereischte is.
Bij art. 18 meende men algemeen dat de voorgedragen
bezoldigingen te hoog waren. De leden der voorloopige
commissie, die op het ontwerp gehoord waren, gaven te
kennen dat zij lagere hadden voorgesteld. De heer
J. Otto Risseeuw gaf aan voor den voorzitter /200, voor
ieder der leden 100, voor den secretaris 300; de heer
Bündenbach gaf aanƒ200, f 125 en 400, inet bepaling
dat alsdan door de leden en den secretaris niets verder,
dus geen reiskosten of emolumenten, zouden worden ge
noten. Na discussie verklaarde de meerderheid zich voor
dit laatste.
Bij art. 19, regelende de wijze van omslag der kosten
van het waterschap over de polders en landen, gaf de
heer J. M. Heunequin in overweging, of het niet wen-
schelijker ware om nu reeds uit te maken dat die bij
dragen zouden verdeeld worden over de eigenaren der
landen, en niet over de algemeene polderonkostenhij
gaf dit aan met het oog op de spoedig ophanden zijnde
vergaderingen der polders, waarin de begvootingen en.
dus ook de omslagen zouden moeten worden geregeld;
daar nu verscheidene polders voor grootor oppervlakte
zijn aangeslagen dan de leggers aangeven, achtte bij het
niet meer dan billijk vast te stellen dat de eigenaren,
die het genot hebben, ook de lasten zullen betalen, en
die lasten ïiiet uit goede sloten of andere algemeene
baten zullen gevonden worden.
De voorzitter, later ondersteund door een der leden
meende dat dit punt niet ter sprake kon komen, daar
deze buitengewone vergadering alleen belegd was om
de bezwaren der ingelanden omtrent het ontwerp te
kennen; de bedenking van den heer Hennequin was,
naar hun inzien, geen bezwaar omtrent het ontwerp,
maar gold de uitvoering die door de polders zelve moest
geregeld worden, waartoe de machtiging voor heden
geen vrijheid gaf. De heer Hennequin kon dit volstrekt
niet toegeven; bij hield het wenscheüjke der regeling in
deze vergadering vol,doch meende evenwel dat de over
dit punt gevoerde discussie vrucht zou kunnen dragen,
en persisteerde niet bij zijn voorstel, teneinde de dis-
cussiën niet verder te rekken.
Bij art. 27 werd opgemerkt dat de redactie der tweede
alinea zal dienen veranderd te worden, indien de in
art. 6 voorgedragen wijze van benoeming veranderd.
Bij art. 30 wordt door den voorzitter voorgesteld daar
bij te voegen: dit reglement wordt binnen 10 jaren, of
zooveel vroeger als zulks wenschelijk is, herzien. Do
heer J. M. Hennequin wees echter op art. 192 der grond-