sen doorstoken en vreoselijk verminkt, doordien een
goederentrein er over heen gereden had, op de rails ge
vonden was; eenige uren later had men den moordenaar
gearresteerd, die, na zijn slachtoffer beroofd en op den
weg geworpen te hebben, uit den trein gesprongen was
en zich daardoor gewond had. Het ongelukkige slacht
offer is een aanzienlijk zijdehandelaar uit Lyon, terwijl
een belangrijke som die hij bij zich droeg, den moorde
naar tot zijne afgrijselijke daad aangespoord heeft.
In het vorige jaar zijn in Duitschland 11,305 boe
ken uitgegeven, d. i. 742 meer dan in 1868. In 10 vakken
was een vermindering te bemerken van 225 werken, en
wel in de uitgaven van kaarten, in werken over geschie
denis, levensbeschrijvingen, over geneeskunde, aard
rijkskunde, meetkunde, sterrenkunde, handelsweten
schappen, belletrie en andere onderwerpen. In 16 vak
ken was een vermeerdering op te merken van 967
werken, en wel bij die over rechtsgeleerdheid, staat
kunde en statistiek (117), over theologie (167), waar
schijnlijk tengevolge van het concilie; verder over
paedagogie en schoolboeken, volksgeschriften en kin
derboekjes, over geschiedenis der letterkunde, complete
uitgaven van verschillende schrijvers, natuurwetenschap,
philosophie, oude en nieuwe talen, enz. Door de post
zijn in 1868 in den Noord-Dnitsehen Bond ongeveer
937,513 couranten bezorgd; in het geheel werden er
door de couranten-ondernemers 5,695,972 exemplaren
afgeleverd.
De letterzetters-werkstaking te Weenen kan als
geëindigd worden beschouwd; de dagbladenzetters heb
ben genoegen genomen met het tarief, dat door de
patroons is vastgesteld. Dit tarief is iets hooger dan het
vroegere.
Tliermometerstand.
23 Maart.'sav. 11 u. 36 gr.
24 'smorg. 7 u. 36 gr. 'smidd. 1 u.42 gr. 'sav. 6 u. 40 gr.
Staten-generaal.
EERSTE KAMER.
Zitting van Dinsdag 22 Maart.
Door den heer Philipse is bericht ingezonden dat hij
door voortdurende rheumatisehe ongesteldheid verhin
derd is de vergadering te presideeren.
De heer Blankenheym neemt het presidium waar, en
doet mededeeling van verschillende ingekomen stukken,
waaronder de laatstelijk door de tweede kamer aangeno
men wetsontwerpen. Evenals aan de tweede kamer is
ook aan deze door den heer Regout te Maastricht een
herinneringsplaat van de feestviering van 17 Novem
ber 11. ten geschenke gezonden.
TWEEDE KAMER.
Zitting van Dinsdag 22 Maart. Behandeling van verschil
lende wetsontwerpen.
Mededeeling wordt gedaan van de bekrachtiging van
een 21tal wetsontwerpen door den koning.
Behalve een aantal adressen en eenige geschriften, is
ook aan de kamer ingezonden door den heer P. Regout
te Maastricht eene plaat ter herinnering aan de feest
viering van 17 November 11.
Omtrent de navolgende wetsontwerpen zijn de daarbij
vermelde heeren tot rapporteurs benoemd:
middelen van vervoer: van Delden, Thorbecke, Heems
kerk Az Bots en 's Jacob
aanvulling hoofdstuk V (haven van Harlingen): Jonck-
bloet, Nierstrasz, van Reenen, Rombach en de Roo.
Verder wordt mededeeling gedaan van benoeming van
rapporteurs over eenige ondergeschikte wetsontwerpen,
on van het uitbrengen van eindverslagen over de wets
ontwerpen tot bekrachtiging van eenige kredieten boven
de Indische begrootingen voor 1869 en 1870 geopend,
onteigening van perceelenten behoeve van de uitbreiding
der stad Leeuwarden, en intrekking van het keizerlijk
decreet van 1811 op de politie over de polders aan de
Schelde enz.
De dag der beraadslaging over die wetsontwerpen
zal nader worden bepaald.
Bij de behandeling van het ontwerp tot onteigening
van perceelen ten behoeve van de aan te leggen Noord
zeehaven onder Velzen, vraagt de heer de Roo of het
niet beter ware geweest dat de noodige gronden voor
den staat waren onteigend, met het oog op de aan te leg
gen verdedigingswerken.
De minister van binnenlandsche zaken antwoordt
dat een contract met de kanaalmaatschappij- is gesloten,
tengevolge waarvan altijd de voor het rijk vereischte
gronden tegen een vasten prijs kunnen overgenomen
worden. Het wetsontwerp wordt daarop met algemeene
stemmen aangenomen.
Het wetsontwerp tot onteigening van perceelen voor
een tweede schutsluis te Hansweert ter voltooiing van
het kanaal door Zuid-Bevoland, wordt zonder discussie
met eenparige steramen aangenomen.
Twee wetsontwerpen tot bekrachtiging van kredieten
door den gouverneur-generaal geopend boven de Indische
begrootingen voor 1868 en 1869, geven den heer van Sy-
pesteijn aauleiding om breedvoerig zijne bezwaren uiteen
te zetten over de werking der comptabiliteitswet. Hij
verlangt een pertinent antwoord van den minister van
koloniën, of binnenkort eene wijziging der bedoelde wet
te verwachten is, daar hij in het tegenovergesteld geval
het noodig oordeelt dat de kamer tot een dergelijke
wijziging het initiatief neme. Wat betreft het voorschot
door den gouverneur-generaal aan de Indische spoorweg
maatschappij verleend, acht hij het noodig dat door
afstemming van deze kredictwet de kamer doe blijken
van hare afkeuring eener handelwijze, die hij in strijd
acht met de hem toegekende bevoegdheid.
De minister van koloniën deelt mede dat hij voor eene
voordracht tot wijziging der Indische comptabiliteitswet
nog vele bouwstoffen uit Indië noodig heeft. Zoodra die
echter verkregen zullen zijn, zal hij de volgens hem ook
wenschelijke veranderingen voordragen.
De heeren van Goltstein en Nierstrasz wenschen ook
de verwerping van het tweede wetsontwerp dat het ge
dane voorschot bekrachtigt. Zij wenschen dit tevens
om niet alleen de handeling van den gouverneur-gene
raal maar ook de onvolledige repliek van den minister
af te keuren.
Op de nadere vraag van den heer van Sypesteijn of
binnen kort nog meer offers van den staat zullen gevergd
worden door de Indische spoorwegmaatschappij, ant
woordt de minister van koloniën dat hem daarvan niets
bekend is.
Het eene wetsontwerp tot bekrachtiging van kredieten
wordt daarop met algemeene stemmen, het andere met
37 tegen 20 stemmen aangenomen.
In den loop der zitting worden de eindverslagen ter
tafel gebracht omtrent de wetsontwerpen tot herziening
der wet op het armbestuur en beschikbaarstelling van
verstrekkingen door het departement wan oorlog voor
1870.
De algemeene beraadslaging over het wetsontwerp
omtrent het hooger beroep bij den raad van state op uit
spraken van gedeputeerde staten in zake van 's rijks
directe belastingen, worden geopend door den heer
Heemskerk Az. die een bezwaar heeft tegen deze voor
dracht uit een grondwettig oogpunt. De grondwet
draagt aan den koning de beslissing in dergelijke ge
schillen op; terwijl deze ook aan den raad van state
alleen een adviseerend karakter gegeven heeft.
De minister van financiën put juist uit de grondwet
de bevoegdheid om aan den raad van state eene beslissing
in belastingzaken op te dragen. Hij acht het een waar
borg voor de belastingschuldigen dat zij bij een onaf
hankelijk college zullen kunnen appelleeren, en tevens
dat de voorgestelde wijze van procedeeren in het belang
is der belastingschuldigen, omdat daardoor de kosten van
een civiel proces worden vermeden.
De heer van der Linden achtte het beter dat de be
slissingen in belastingzaken aan den gewonen rechter
werden opgedragen.
Ook de heer van Houten oordeelt de nieuw voorge
stelde rechtspraak niet goed, waarbij zich de heer Fokker
aansluit.
Na repliek van verichillende sprekers en den minister
die in het wetsontwerp zoowel de gedachte aan cassatie
als hooger beroep wil nedergelegd zien, worden de alge
meene beraadslagingen gesloten.
De heer Heemskerk Az. bekomt verlof om op een
nader te bepalen dag eene interpellatie te richten tot
den minister van koloniën omtrent de voorgenomen
telegrafische verbinding van Nederlandsch-Indië met
Europa en .andere werclddeelen.
Zitting van Woensdag 23 Maart. Behandeling van verschillende
wetten. Intrekking eener wet omtrent belastingzaken.
Eindverslag wordt ter tafel gebracht omtrent het wets
ontwerp tot verhooging van hoofdstuk YIIc (kosten van
toezicht bij de hervormden). Aan de orde is de behan
deling der artikelen van het wetsontwerp betreffende
het hooger beroep bij den raad van state op uitspraken
van gedeputeerde staten in zake van 's rijks directe be
lastingen.
De heer Thorbecke komt er tegen op dat aan den
minister volgens de wet de bevoegdheid tot het aantee-
kenen van appèl zou verleend worden. In belastingzaken
moet het de commissaris des konings zijn. Daarom zal
hij zich met deze wet niet kunnen vereenigen wanneer
dit art. 1 blijft gelijk het is voorgesteld.
De heer van Voorthuysen meent dat hier het uitslui
tend adviseerend karakter dat de grondwet aan den raad
van state toekent is miskend. Hij hecht meer waarde
aan de uitspraken van gedeputeerde stateD, die meer
in elke provincie met de omstandigheden en de locale
aangelegenheden bekend zijn.
De heer van Reenen acht het daarentegen volkomen
met de grondwet overeen te brengen dat aan den raad
van state eene beslissing in belastingzaken wordt opge
dragen. Art. 146 geeft daartoe aanleiding. Maar hij acht
in deze het veel wenschelijker den hoogenraad als
beslissend college in deze aan te wijzen. Dit zou zeer
goed kunnen geschieden wanneer formaliteiten van ge
wone procedures werden weggenomen. De heer Kalff
bestrijdt den vorigen spreker en vereenigt zich met het
gevoelen van den heer van Voorthuysen. Wanneer men
eene nieuwe bevoegdheid voor den raad van state wil
scheppen, kan dat alleen geschieden door eene wijziging
der wet op de samenstelling van dat college.
De minister van financiën geeft onder anderen in zijne
verdediging van het artikel en de bestrijding der spre
kers te kennen, dat hij de bepaling noodig acht omdat
door verschillende colleges van gedeputeerde staten in
de onderscheidene provinciën op zulk eene uitcenloo-
pende wijze beslissingen in belastingzaken worden
genomen, waardoor eene ongelijkmatige toepassing der
fiscale wetten ontstaat.
Na repliek van verschillende sprekers, verklaart de
minister dat te veel voorbijgezien wordt door degenen
die de onderwcrpclijke uitspraken aan de rechterlijke
macht in het algemeen willen opdragen, dat deze niet
genoegzaam bevoegd is om ook over classificatie in belas
tingschuldigheid te oordeelen. Daarom heeft hij dan ook
het appèl bij den raad van state beperkt tot de gevallen
waarin sprake is van schending of verkeerde toepassing
der wet.
Art. 1 wordt in stemming gebracht en met 44 tegen
19 stemmen verworpen.
Daartoe door den koning gemachtigd, trekt de minis
ter daarop het wetsontwerp in.
Over het wetsontwerp houdende nadere bepalingen
betreffende de indiening en de behandeling van bezwaar
schriften tegen aanslagen voor de belasting op het per
soneel of het recht van patent, worden geen algemeene
beraadslagingen gehouden. De drie eerste artikelen
worden zonder discussie aangenomen.
Bij de behandeling van art. 4 verklaren de heersn
Lenting en van Kuyk bezwaar te hebben tegen de
redactie, uithoofde daardoor de bevoegdheid van de rech
terlijke macht tekort zou gedaan worden. Deze mag niet
afhankelijk gemaakt worden van eene uitspraak van
gedeputeerde staten.
De heer Fokker brengt het gebeurde met eene ver-
eeniging te Middelburg in herinnering. Volgens de
bepaling dezer wet zal de administratie de bevoegdheid
behouden om, wanneer door gedeputeerde staten eens in
het voordeel van een reclamant is beslist, een volgend
jaar te dierzelfde zake eene vervolging in te stellen en
mogelijk eene andere beslissing van den rechter uit te
lokken.
De heer Lenting stelt als amendement voor, het artikel
te wijzigen in dien zin dat geene strafvordering mag
ingesteld worden over eene zaak waarin de belasting
schuldige door gedeputeerde staten is in het gelijk ge
steld.
De minister van financiën doet opmerken dat, wanneer
het vorig wetsontwerp ware aangenomen, het bezwaar
zou zijn vervallen.
De heer Heemskerk Az. stelt als amendement voor, de
laatste alinea van het artikel te doen vervallen, waarbij
de strafvordering ni et-ontvankelijk is verklaard op grond
eener uitspraak van gedeputeerde staten.
De heer van Houten stelt als amendement eene ge
heel nieuwe redactie van het artikel voor.
De verschillende amendementen in stemming gebracht
zijnde, worden successievelijk verworpen; dat van den
heer Lenting met 38 tegen 24, dat van den heer van
Houten met 41 tegen 21 en dat van den heer Heems
kerk Az. met 32 tegen 30 stemmen.
Art. 4 wordt aangenomen met 34 tegen 28 stemmen.
Naar aanleiding eener bedenking van den heer van
Houten trekt de minister art. 5 in, waarbij de inwerking
treding der wet was bepaald.
Het wetsontwerp wordt daarop goedgekeurd met 55
tegen 7 stemmen.
Tegen stemden de heeren van Wassenaer, Hoffman,
van Kuyck, Kien, van Sypesteijn, Amerongen en Vader.
Bij de algemeene beraadslaging over het wetsontwerp
tot instelling van colleges van' zetters voor 's rijks di
recte belastingen is de heer van Kuylc van oordeel dat
er zoovele conditiën aan den post van zetter in deze wet
verbonden worden dat hij in plaats van een eerepost een
lastpost wordt. Hij vraagt of het bovendien niet beter
ware de behandeling dezer wet uit te stellen totdat men
met de belastingplannen van den minister bekend is
geworden.