De heer Heemskerk Az. handhaaft zijn amendement. Onteigeningsbepalingen komen hier niet te pas; voor de suikercultuur behooren ze in de aanhangige suikerwet tehuis. Dan zou hij zich eerder met de meer algemeene bewoordingen, door de heeren Thorbecke en van Houten aangegeven, kunnen vereenigen. De heer Vader vraagt of bij de aanneming dezer wet ook het recht zal ophouden van den inlander, dat hij tot nogtoc heeft, om woeste gronden te ontginnen. De minister van koloniën acht de redactiën, hem aan gegeven, nog niet aannemelijk. Hij acht het wenschelijk, al is er eene wet tot regeling der suikercultuur aanhan gig, waarvan echter het lot vrij onzeker is, nu reeds bepalingen daaromtrent, wat de beschikking over de gronden betreft, op te nemen. Zulk eene bepaling past geheel in het kader dezer voordracht. Aan den heer Vader antwoordt de minister dat hoewel zijne vraag niet bij deze alinea te pas komt, hij echter de verzekering wil geven dat er geen inbreuk op het gebruiksrecht van den inlander zal gemaakt worden, waartegen trouwens de vorige alinea's van dit ontwerp waken. De heer Kalff draagt, op de gronden door de heeren Thorbecke en Heemskerk Az. ontwikkeld, een sub-amen dement voor op dat van den heer van Naaraen, waardoor de bepaling omtrent de beschikking ten behoeve der sui kercultuur uit deze alinea zou vervallen. De heer van de Putte bestrijdt dat amendement, terwijl de heer Nierstrasz het ondersteunt op grond dat dan de voordracht veel aannemelijker zal worden, ook voor de tegenstanders. De lieer van Delden blijft er bij dat men in deze wet de voorschriften omtrent beschikking over gronden voor de gouvernementscultures niet mag missen. De heer de Brauw daarentegen acht, met den heer Thorbecke, dit hier overbodig. De heer Hasselraan vindt dat hoe verder de discussie vorderthoe onduidelijker de zaak wordt. De minister van koloniën wil tegemoet komen aan verschillende bezwaren en stelt daarom eene wijzi ging in de redactie van de derde alinea voor, waar door deze zinsnede zal luiden: Over gronden, door in landers voor eigen gebruik ontgonnen of als gemeene weiden of uit eenigen anderen hoofde tot de dorpen be- hoorende, wordt door den gouverneur generaal niet beschikt dan ten algemeenen nutte op den voet van art. 77 en ten behoeve van de op hoog gezag ingevoerde cultures volgens de daarop betrekkelijke verordeningen tegen behoorlijke schadeloosstelling. De minister weet nog niet welke wijzigingen nu de aanhangige suikerwet zal moeten ondergaan; dit kan later blijken intusschen hoopt hij dat die wet, als deze voordracht ook door de eerste kamer zal zijn aan genomen, spoedig in behandeling zal komen. Op voorstel des voorzitters worden de amendementen van de heeren Kalff en van Naamen, niettegenstaande deze verandering, als gehandhaafd beschouwd. De heer van Goltstein vraagt welke financieele gevol gen de voorgestelde verandering kan hebben. Zal nu ook voor de gronden, waarop verplicht koffie wordt ge plant, dadelijk na de in werking treding van deze wet schadeloosstelling moeten verleend worden? Hij acht dit bedenkelijk met het oog op de vele gronden die nu reeds voor die cultuur in beslag zijn genomen. De heer Heemskerk meent dat men nu in eens op een geheel ander standpunt is geraakt en verlangt van den minister te vernemen, wat zijne bepaalde opinie is om trent eene verandering van de aanhangige suikerwet. De heer Nierstrasz acht de wijziging der regeering zoo belangrijk dat hij verdaging der discussiën moet voor stellen. Op verlangen van den heer Akerlaken wordt dat voorstel in stemming gebracht en met 56 tegen 15 stem men aangenomen. GuitrnlaitiJ. Algemeen overzicht. Het te Florence verschijnend ministerieel orgaan Opinione bevat de bevestiging van het bericht der door den Franscben minister van buitenlandsche zaken Daru in het werk gestelde pogingen ooi het pauselijk gouver nement te weerhouden van de verheffing der pauselijke onfeilbaarheid tot dogma. Volgens de lezing der Opinione zou de minister Daru zelfs aan de regeering te Rome hebben kennis gegeven van zijn voornemen om, zoodra daartoe het voorstel in de kerkvergadering werd gedaan, een ambassadeur naar het concilie te zenden krachtens het bij concordaat aan het Fransch gouvernement ver leend recht. Mocht deze ambassadeur niet worden toegelaten, dan zou de keizerlijke regeering in over weging nemen wat haar verder te doen staat. In het Fransch wetgevend lichaam verwacht men eerstdaags eene interpellatie over deze quaestie. De verhouding tusschen het ministerie Daru-Ollivier èn den senaat schijnt al minder en minder vriendschap pelijk te worden. Een groot deel der leden van den senaat is hoogst verbolgen dat in de senaatszitting, waarin de interpellation der heeren de Boinvilliers en Ségur d'Aguesseau verwacht werden, geen enkele der ministers aanwezig was. Wel is waar wist het ministerie dat die interpellatiën zouden worden ingetrokken, maar het kon niet weten dat deze niet door een ander lid zouden worden overgenomen. Overigens spreekt men van een door den minister Daru aan den president van den senaat Rouher gerichte invitatie voor een diner, waaromtrent deze laatste een zeer onbeleefde houding zou hebben aangenomen. Tot de verschillende commissiën, door het ministerie Daru-Ollivier in het leven geroepen, behoort ook, gelijk onze lezers weten, eene commissie van decentralisatie, onder voorzitterschap van den heer Odilon Barrot. Deze heeft in de eerste vergadering dier commissie eene rede voering gehoudenwaarin de noodzakelijkheid voor Frankrijk wordt betoogd om tot decentralisatie over te gaan, opdat geheel het rijk niet langer afhankelijk zij van Parijs en van een aldaar tengevolge der kansen van het oogenblik of zelfs bij verrassing optredend bestuur. Wanneer die toestand voortduurde zoo betoogde de heer Odilon Barrotzouden wij aan Europa voortdurend vrees blijven inboezemen. Daarom moet de commissie met beleid de macht van het centraal gezag en der plaat selijke autoriteiten bepalen. Tengevolge van wantrou wen tegen het koningschap had de Assemblée constitu ante het centraal gezag machteloos gemaakt, terwijl het keizerrijk, als gevolg eener onvermijdelijke reactie juist weder het tegenovergestelde deed. Tusschen beide uitersten moet de commissie thans zoeken naar de beste regeling. Als een allerongelukkigst uitvloeisel der cen tralisatie wordt, zeide de heer Odilon Barrot, óf vijand schap óf onverschilligheid ten opzichte van het gouver nement geboren. Men noemt iemand verstandig omdat hij zich niet met de politiek bemoeit, en dit treurig denkbeeld is strijdig met de waarachtige vrijheid. De centralisatie zou, volgens den spreker, hierin verande ring brengen. Laat ons dus, zoo eindigde hij, de ons opgedragen belangrijke taak met ijver behartigen en niet het verwijt verdienen, Jietwelk men niet ten onrechte tot dergelijke commissiën pleegt te richten, dat zij de aan haar onderzoek onderworpen quaestiën begraven. Dezer dagen is tusschen de gouvernementen van Oos tenrijk en Montenegro een grensconflict ontstaan, ten gevolge van een overigens vrij onbeteekenende botsing tusschen eenen Oosten rij ksch'e grenspatrouille en eenige Montenegrijnen. De vorst van Montenegro heeft echter onmiddellijk zijn leedwezen te kennen gegeven over het gebeurde, met racdedeeling dat van zijne zijde een streng onderzoek zal worden ingesteld. Het door de commissie uit den Oostenrijkschen rijks raad in behandeling te nemen ontwerp voor een nieuwe wet van toezicht op de kerkgenootschappen bevat onder zijne bepalingen ook de volgende: „Niemand zal kunnen gedwongen worden om zich te onthouden van werkzaam heden op feest- of hoogdagen van zijn kerkgenootschap. Iedereen is vrij om op dergelijke dagen zijn bedrijf uit te oefenen en zijne werkzaamheden te verrichten; men zal echter op de hoogdagen van een kerkgenootschap zorg dragen om van het daartoe behoorend kerkgebouw, gedurende den dienst, alles te verwijderen wat de kerke lijke plechtigheid zou kunnen verontrusten of verstoren." Laatste berichten. Parijs. Het clericaal dagblad le Monde bevat een tele gram uit Rome, .volgens hetwelk de paus bevel heeft gegeven om Maandag het schema tot definitie van de onfeilbaarheid aan elk lid van het concilie mede te doe len. Opmerkingen daaromtrent kunnen tot 17 Maart worden ingediend. Brieven uit België. Brussel6 Maart. Meer dan eens heb ik reeds aangetoond dat de bena mingen van clericalen en liberalen gedurende het reeds zoolange bestuur van het ministerie FrèreBarain wer kelijkheid slechts een quaestie van vorm geworden zijn; dat het ministerie in den grond dtr zaak evenmin ant.i. clericaal is als de clericalen oprecht waren toen zij zich beklaagden over verdrukking en schending der grond wet; dat, zoo ooit een der wisselende stroomen van het openbaar en politiek leven een waarlijk radicale partij in de kamer bracht, wij den heer Frèrc-Orban de hand zouden zien reiken aan den graaf de Theux, het hoofd der rechterzijde, en clericalen zoowel als liberalen te zamen water zouden aandragen om den brand te blus- schen. Ondanks de gronden waarop mijne redeneering steunde, konden uwe lezers zich verbeelden dat deze slechts een bloote hypothese was, ontkiemd in het brein van een berichtgever die, uit gebrek aan nieuws, zijne fantasie liet werken. Gij ziet echter hoe thans een ernstig en volstrekt niet fantastisch man, een invloedrijk lid der clericale partij, de heer Gustave Mevius, lid van den pro vincialen raad te Namen, mijne bewering niet alleen komt rechtvaardigen, maar haar op de schitterendste wijze komt bevestigen. Met het oog op de blijkbare on onloochenbare ontbinding der clericale partij, die in 1866 het haar aangeboden bestuur niet durfde aanvaar den, en zich sedert in fractiën verdeeld heeft, waarvan de eene op de invoering van het algemeen stemrecht aandringt, om op die wijze een door hare eigene fouten vervlogen invloed weder machtig te worden, terwijl de andere, de groote meerderheid der partij, den pas mar keert; met het oog op de politiek van het tegenwoordig ministerie, om niets te doen en zich tot grenspaal te ma ken voor den vooruitgang, van welk woord het slechts in de phrases zijner redevoeringen gewag maakt; met het oog op dit alles, heeft deze clericaal, een vriend van orde en gezag, een laatste beroep gedaanop wie? Op zijne politieke vrienden? Och neen Hij geeft hun in tegendeel duidelijk te kennen dat hunne politiek sedert 1864 gelijk staat met een abdicatie. Tot wien wendt zich dan de heer Mevius om'hulp en bijstand te sinee- ken tegen den klimmenden vloed der demagogie en tegen den stroom van alle anti-godsdienstige en anti-sociale hartstochten Tot wien anders dan tot den heer Frère- Orban, het hoofd van het zoogenaamde liberale kabinet! Wij moeten erkennen dat de beer Mevius zijn uit gangspunt en zijne politieke beginselen in aanmerking genomen bewijs geeft, van vaderlandsliefde en van een helderzienden blik. Slechts ten aanzien van éen feit dwaalt hij hij schijnt niet te vermoeden dat hetgeen hij vraagt reeds in werkelijkheid bestaat, zoo al niet door openbare erkentenis, dan toch inderdaad door den drang der omstandigheden. De noodzakelijkheid, die hoogste wetgeefster, welke hare arresten dicteert en ten uitvoer legt, heeft sedert bijna tien jaren dat verbond tusschen de oude rechterzijde en de oude linkerzijde der kamer eerst voorbereid en daarna tot stand gebracht. En deze coalitie, die zich eerst ten aanzien van het wetsontwerp op het geldelijk beheer der eerediensten op onbetwist bare en onloochenbare wijze geopenbaard heeft, is te krachtiger, omdat daarbij noch van de eene, noch van de andere zijde onderhandelingen of transacties hebben plaats gehad. Zij is als van zelve ont taan. Het gevoel van solidariteit heeft instinktmatig twee partijen bijeen gevoegd wier hartstochten men van 1846 tot 1860 steeds kunstmatig voedsel geschonken en levendig gehou den had, terwijl wij haar nog meermalen zullen zien op treden alsof het verbond van orde, zooals dit door den heer Gnstave Mevius verlangd wordt, door geschreven aclhesies en door wederzijds bekrachtigde statuten, for meel tot stand gebracht ware. Al hadde de clericale partij echter dit eerst nu tot stand gebracht, dan zou zij daarom nog volstrekt geen afkeuring verdienen. Aan haar in de eerste plaats zijn tot dit oogenblik alle con- cessiën gedaan, en bovendien: klemt een schipbreu keling zich niet aan alles, al ware het een stroohalmpje, vast, om zich te redden? lederen dag gevoelen de cleri calen meer en meer hunne onmacht en hunne impopu lariteit. Wat is dus meer rationeel dan dat zij trachten, zoo al niet om aan het bestuur te komen, deze moge lijkheid durven zij zelfs niet aannemen dan toch om zich boven water te houden, en om, bij gebrek aan be ginselen, ten minste hunne wereldsche belangen te ver dedigen? Doch welk belang heeft de oude liberale en doctrinaire partij er bij om zich met de clericalen te verbinden? Geen. Door een zonderlinge dwaling en door eene stijf hoofdigheid, slechts te vergelijken met die, waarvan de heer Guizot in 1847 en 1848 blijk gaf, heeft men zich het gevaar eener democratische oppositie te overdreven voorgesteld, zoodat men zich met eene politiek-gestorven of, zoo ge wilt., stervende partij ging verbinden. Dat ge vaar hebben de oude liberalen zelf geschapen door hun doctrinair exclusivisme. En buitendien, ondanks alle op eengehoopte fouten, bestaat dat gevaar voor een groot deel slechts in de verbeelding der bestuurders. Langer dan eene maand geleden heb ik u hetprogres- sistisch programma medegedeeld dat deze week door l'Indépendance beige openbaar gemaakt is en van een beroep op de liberalen voorafgegaan wordt. De telegra- phiscbe dienst Havas-Bullier-Reuter heeft dit overbe- 1 angrijk bericht aan de gansche Enrqpeeschepcrs medege deeld. Maar hoeveel onderteekeningen draagt dit beroep,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1870 | | pagina 2