öuitcnlanïr.
als het geval 'was tijdens de zitting van het hoogge
rechtshof te Bourges in 1849, en zeker is het dat, welke
maatregelen ook genomen worden, het aantal beschik
bare plaatsen in de zaal nimmer in verhouding zal staan
tot het aantal aanzoeken ter bijwoning der debatten. In
het voor 't publiek en de getuigen bestemde gedeelte
zijn hoogstens 250 tot 300 zoowel zit- als staanplaatsen.
Dat aantal plaatsen wordt echter nog aanzienlijk beperkt
doordien men genoodzaakt zal'zijn het getal zitplaatsen
voor de jury te vermeerderen, omdat deze van twaalf op
veertig leden gebracht is, en eenige plaatsen beschik
baar te stellen voor nog wel veertig anderen die niet
door het lot aangewezen zijn om deel uit te maken van
de jury, doch voorzeker de debatten wenschen bij te
wonen. Indien men thans bij deze cijfers nog voegt die
van vijftig getuigen die in de zaak zullen gehoord wor
den, en vijf en dertig tot veertig plaatsen voor de ver
slaggevers der dagbladen van Parijs, uit de provinciën
en uit het buitenland, verkrijgt men (zonder nog de
leden der jury mede te rekenen) een totaal van meer dan
130 gereserveerde zitplaatsen. Men ziet dus dat slechts
een klein gedeelte der nieuwsgierigen zijne wenschen
bevredigd zal zien. Men heeft dan ook het voornemen
om boven den hoofdingang der zaal eene tribune op te
richten, welke een 150 a 170tal personen zou kunnen be
vatten.
Voor de zitting van het hooggerechtshof in 1849 te
Bourges had men in de gerechtszaal twee tribunes opge
richt, een boven en achter de rechters, en een achter
in de zaal. De eerste, die vijftien a twintig plaatsen be
vatte, was uitsluitend bestemd voor de leden van het
hof te Bourges en de andere rechtbanken dier stad; de
tweede, waarop honderd veertig personen konden plaats
nemen, was bestemd voor de openbare ambtenaren, voor
de familie van de beschuldigden en voor vreemdelingen,
waaronder vele leden der rechterlijke macht en advoca
ten, die reeds vooraf om entree-kaarten voor een bepaal
den dag geschreven hadden. Twee soorten van kaarten
waren uitgedeeld doorloopende, voor de autoriteiten, en
dagelijksche, die slechts voor éene zitting geldig waren.
Hierboven is reeds gezegd dat vijf en dertig tot
veertig plaatsen voor de verslaggevers der pers be
stemd waren. Gedurende de zitting te Bourges telde men
acht en dertig journalisten. Engelsche bladen, als de
Galignani's-Messenger en the Illustrated London news,
Duitsche, als de Augsburger Zeitung; en zelfs Ameri-
kaansche bladen waren vertegenwoordigd. De regeering
zelve zond vijf stenografen.
Voor zoover bekend is, is nog niets vastgesteld
ten aanzien van de uitdeeling der entreekaarten en de
ver deeling der plaatsen voor het publiek dat het proces
van den 21™ Maart wenscht te volgen, doch het is
waarschijnlijk dat alles hier op den voet van het proces
te Bourges ingericht zal worden.
De werkzaamheden voor het meubileeren der zaal
zullen spoedig aanvangen. De zitplaatsen der jury
zullen, zooals reeds gezegd is, met acht en twintig
vermeerderd worden; zij zullen hetzelfde gedeelte
dor zaal blijven bezetten waar zij zich reeds bevonden.
Ook worden zitplaatsen aangebracht voor de raadsheeren
van het hof van cassatie die ten getale van zeven zijn,
terwijl het eigenlijke hof slechts uit vijf leden bestaat.
Gedurende de zitting zal een detachement van honderd
man infanterie ter beschikking van den president van
het hooggerechtshof gehouden worden.
Burgerlijke stand.
Middelburg. Eerste huwelijks-afkondiging van den
6en Maart: F. W. Arnoldus, jra. 26 j. met M. S. M. Boon,
jd. 20 j.
(Van 26 Februari tot 6 Maart.)
Vlissingen. Gehuwd: F. G. Meijer, jm. 28 j. met M. J,
de Munck, jd. 21 j.
Bevallen F. L. Stecher, geb. Dunnes, z. A. M. Jolijt,
geb. de Smit, z. M. Duijvekot, geb. Louwerse, z. A. van
de Buuse, geb. Notebaart, z. M. C. de Coninck, geb. Soe-
termans, z. E. H. J. Siegers, geb. Hector, d. J. Joosse,
geb. Adamse, d. F.Loekeuieijer, geb. Martij, d. L. Theune,
geb. Stroo, z.
OverledenM. van Os, jm. 53 j. G. J. van Almelo, jm.
63 j. N. P. den Haas, wede. van J. J. Huijbregtse, 85 j.
P. J. Theuns, z. 6 m. F. Pikaar, wed®, van A. Nobels, 73 j.
Goes. Gehuwd: T. Dronkers, weduwn, van J. Kopmels,
58 j. met C, Wisse, wede. van W. Visser, 40 j. M. Mol, jm.
21 j met A. E. Sanderse, jd. 20 j.
BevallenM. van den Broek, geb. Kloosterman, d. M.
de Bokx, geb. Zandee, d. N. Reijerse, geb. Remijn, d. F.
van Hove, g«b. van Agten, z. R. Slock, geb. Bonne, d.
A. Remijn, geb. Mallekote, z. M. K. van Caimthout, geb.
de Wijs, d. K. A. Reijnhout, geb. van Ettinger, z.
Overleden L. van de Pas, d. 9 m. G. Sterk. z. 10 j. A.
Hoffius, z. 17 d.
Zibrikzbb. Gehuwd: C. J. Bethe, jm. 26 j. met H. M.
van der Have, jd. 22 j.
Bevallen: S. Wiltson, geb. Doeleman, d. A. Schouten,
geb. Monné, z. L. de Bie, geb. Kooijman, d. J. Boot, geb.
Kostense, z. G. J. Oosterman, geb. Resch, d. M. Ver
schuur, geb. Bollemeijer, d. H. Ploeg, geb. Diederiks z.
M. Verbeke, geb. Corzelius, d.
Overleden E. Beekman, vrouw van C. de Graaf, 56 j.
A. J. Mulock Houwer, jd. 44 j. G. T. Pauli, z. 10 w. A. P.
Mes, d. 12 j. H. Hardeman, weduwn. 61 j.
Tliermometerstaiid.
5 Maart.'s a v. 11 u. 35 gr.
6 'smorg. 7 u. 32 gr. 'smidd. 1 u.42 gr. 'sav. 6 u. 37 gr.
'sav. 11 u. 34gr.
7 'emorg. 7u.33 yr.'smidd. lu.40gr. 'sar. 7 u. 40gr.
Staten-generaal.
tweede kamer.
Zitting van Zaterdag 5 Maart. Voortzetting der behandeling
van de agrarische wet.
De heer van Lijnden dringt er sterk op aan dat de
door den minister medegedeelde regelen, welke bij maat
regel van algemeen bestuur zouden worden vastgesteld,
in de wet worden opgenomen. De minister, die de zaak
toch blijkbaar wil, behoort die niet op te offeren aan een
quaestie van vorm.
De heer 's Jacob wederlegt de bedenkingen tegen zijn
amendement, waarbij hij persisteert.
De heer Mirandolle zet in een breedvoerig betoog uit
een waarom het hem wenschelijk voorkomt dat het
stellen van de noodige regels voor de uitvoering der wet
bij koloniale ordonnantie en niet bij koninklijk besluit
geschiede. De Indische, niet de Nederlandsche autoritei
ten moeten hier oordeelen.
De heer van der Linden zet op den voorgrond dat wij
in Indië moedige pioniers noodig hebben om woeste
gronden te ontginnen en geen zoete renteniers, die hier
blijven en met de couponschaar in papier werken. Men
moet de ondernemende menschen van allerlei natiën
lokken en niet afschrikken door allerlei beperkingen,
hooge erfpachtsprijzen en belastingen. Volgens hem is
75 jaar voor erfpacht wel wat kort; maar men kan er al
vast mede beginnen, om ten minste iets vooruit te
komen. Een latere wetgever kan altijd nog den termijn
langer stellen als hij werkelijk blijkt te kort te zijn.
Hij acht de tweede Alinea van het eenig artikel zeef
aanbevelenswaard, en de schoonste van de gansche wet.
Zij is een prachtige vlag.
De heer van Voorthuysen meent echter dat die alinea
niets meer dan eene vlag is. Volgens hem is het amen
dement van den heer de Casembroot overtollig. Die be
palingen zijn reeds vastgesteld ih het regeerings-regle-
ment. Wat de werking der wet betreft, meent hij in de
discussiën eenig verschil ontdekt te hebben tusschen
den minister en de voorstandei'3 der wet omtrent de
financieele gevolgen.
De heer de Casembroot handhaaft zijn amendement.
Zij die daarvoor steramen zullen blijk geven werkelijke
voorstanders van het behoud der gouvernements cultures
te zijn.
De heer Insinger ziet in deze discussie en vooral in
de rede van den heer van der Linden het bewijs dat de
liberalen hun eigen bestuur wantrouwen.
De heer Nierstrasz verdedigt zich tegen het beweren
van de heeren Mirandolle en de Waal dat hij zijn voor
opgesteld beginsel omtrent den aard van den eigendom
van den sonverein op den grond van Java zou hebben
losgelaten. Hij verklaart bij zijne vroeger medegedeelde
meening te volharden. Spreker dringt nogmaals aan op
de overlegging van het rapport omtrent het onderzoek
in de Kadoe omtrent de begrippen van den inlander
zelf van het grondbezit. Hij acht die overlegging van
zoodanig gewicht, dat hij, in geval van weigering, wel
licht een voorstel zal doen om de discussiën tot na die
overlegging te verdagen.
De minister van koloniën beantwoordt de verschillende
sprekers. Men vroeg zeide hij onder anderen in
Indië om een woord waardoor men kon gaan in plaats
van stil te staan; dat woord nu moet van boven
komen en daarom moet er een koninklijk besluit zijn,
en niet eene koloniale ordonnantie, zooals de heer
Mirandolle verlangde. Ook de minister is van oordeel
dat verpanding en landrente niet samen kunnen gaan,
terwijl voor pachtsom en verpanding te zamen niet meer
raag worden betaald dan hetgeen de landrente zou be
dragen, namelijk fb per bouw.
Wat aangaat de door den heer Nierstrasz verlangde
overlegging van het rapport omtrent het onderzoek in
de Kadoe, daartegen verzet zich art. 89 der grondwet.
De heer Yader betoogt dat van de in erfpacht uitge
geven grond, die aan landrente onderworpen is, geen
erfpachtscanon mag gevorderd worden.
De heer Voorthuysen komt op tegen de strekking die
de heer de Casembroot aan de stemming over zijn amen
dement gegeven heeft. Hij ziet daarin een ongeoorloofd
middel om tot de goedkeuring daarvan te bewegen. Men
kan zeer goed voorstander van het behoud der gouver-
nements-cultures zijn zonder daarom met het amende
ment van dien heer in te stemmen.
De heer van der Linden bestrijdt het beweren van
den heer Nierstrasz dal; de bevolking zal verloopen,
terwijl de heer van de Putte, aanvoert, dat de rechten
van de inlandsche bevolking meer worden gewaarborgd
door de bewoordingen der wet dan door die van het
amendement van den heer 's Jacob.
Na repliek van den heer de Casembroot, erlangt de
heer Heemskerk Az. het woord tot toelichting van het
door hem voorgestelde amendement op het derde lid
van het eenig artikel, welk amendement strekt om die
alinea te doen wegvallen.
Hij acht de bepaling omtrent de onteigening onjuist,
zoowel wat den vorm als het fond der zaak betreft, om
dat do beide eerste alinea's uitgaan van het beginsel
dat de staat eigenaar is van den grond. Er kan dus in
hetzelfde artikel geen sprake zijn van onteigening.
De heer van Naamen licht eveneens zijn amendement
op het derde lid toe. Volgens hem heeft er voor de
suikercultuur geen onteigening van gronden plaats, maar
alleen tijdelijke beschikking, zoodat de in deze alinea
voorkomende toepasselijkverklaring van art. 77 van het
regeeringsreglement niet noodig is.
Ter aanvulling van het zeer korte verslag der zitting
van Vrijdag 11. strekke, dat de hoofdbezwaren van de
meeste sprekers warenonduidelijkheid van de wet en
te veel overlaten aan de interpretatie van eene tijdelijke
regeering. Door den minister is in zijne beantwoording
een schets medegedeeld van de punten die ter uitvoering
der wet bij maatregel van algemeen bestuur zouden wor
den geregeld. Zoowel de heer van Sypesteijn, als de
heer Heemskerk acht die mededeeling, al kan men zich
met die punten vereenigen, niet voldoende om de verant
woordelijkheid der aanneming dezer wet op zich te
kunnen nemen; de raad van state moet toch eerst ge
hoord worden en kon wellicht eene aadere zienswijze
zijn toegedaan. In zijn tweede repliek verklaarde de
minister, in antwoord op de vraag: aan wie gronden zul
len uitgegeven wordeu, dat inlanders onmogelijk zullen
kunnen uitgesloten worden. Het ligt in de bedoeling
ambtenaren, ongunstig bekend staande personen en der-
gelijken van het verkrijgen van gronden in erfpacht
uit te zonderen. Door den heer van Reenen werd aange
drongen op het behoud van de tweede alinea. Hem was
persoonlijk bekend, dat door sommige uitgiften iu huur
inbreuk op bestaande rechten was gemaakt.
Algemeen overzicht.
De voor sommige Duitsche staten, en vooral voor
Mecklemburg, zoo liberale centraliseerende bondswetge-
ving lokt meer en meer in conservatieve kringen oppo
sitie uit. Vooral de Meckleinburgsche adel, de fine fleur
van al wat conservatief-aristocratischo neigingen bezit,
is uiterst verbolgen en de Kreuzzeiting maakt zich tot
orgaan der ontevredenen over al dat „ingrijpen in be
staande toestanden". Men kan trouwens niet euvel dui
den aan hen die in deze bestaande toestanden eene zoo
geprivilegieerde positie innemen, dat zij dat „ingrijpen"
ongaarne zien. Dit is echter nog volstrekt geen reden
zegt de Norddeutsche Zeitung, het officieel orgaan van
het eenigszins minder conservatief element in de Pruisi
sche regeringskringen om de beweging ten gunste
van hervorming tegen te houden op gevaar dat de stroom
zijne dijken verbreke.
In het Februari-nommer van de Pruisische militaire'
jaarboeken het orgaan van den algemeenen staf met
zijn chef den heer vonMoltkewordt eene beschouwing
aangetroffen, welke te Parijs weder eenige verbittering
heeft teweeg gebracht en overigens weder een blijk is
van de allesovertreffende verwaandheid der Pruisische
officieren na Sadowa. „Men moet zich niet verwonderen
zoo luidt het meest opvallend deel dier beschouwing
dat de overige mogendheden met ongerustheid de cor
diale verhouding aanschouwen, welke tusschen de twee
grootste militaire mogendheden van Europa bestaat,
daar zij inzien hoe al de vereenigde krachten van het
vasteland, met eenige de minste hoop op goeden uitslag,
geen strijd zonden kunnen ondernemen tegen de geal
lieerde machten van Pruisen en Ruslaud. Sedert deonge-