zend franken veroordeeld werd, zou beoordeelcn. Het door hem daarover geschreven artikel luidt aldus Men heeft mij vroeger wel eens een zonderling mensch gewezen, die zich niet anders dan prins Gonzague liet noemen. Niemand wist recht waar zijn vorstendom gele gen was, maar hij die zich te dien aanzien den vorsten- titel toekende, bracht niettemin zijn tijd door met bre vetten te teekenen voor officiersplaatsen bij zijne garde en referendarissen bij zijne rekenkamer. In den laatsten tijd van zijn steeds verminderenden luister leed hij aan geldgebrek en achtte het niet beneden zich om tien franken te leenen aan roturiers, die nog eenig vertrou wen in hem stelden en wien hij voor hunne franken het ridderkruis van Gonzague overhandigde. Voor twintig franken werd men officier dier orde. Deze uitdeeler van ridderorden eindigde zijn roemrijke loopbaan op de ban ken der correctioneele rechtbank. Ik weet niet recht hoe mijne gedachte te uiten, maar de maanden gevangenisstraf, welke men heden ten dage uitdeelt, herinneren mij eenigszins aan de ridderkruizen van den prins Gonzague. Die maanden gevangenisstraf zijn niet slechts buiten machte om te kreuken, maar zij hebben zelfs geen waarde genoeg meer om tot eer te strekken. De zesde kamers zouden zich slechts kun nen redden door de quantiteit van straf. Indien men aan mijne medewerkers en mij nu maar ieder vijf en zeventig jaren gevangenisstraf had gegeven, dan zou die stort vloed misschien eenigen indruk op de gemoederen heb ben gemaakt, maar men gevoelt zoozeer dat het gouver nement zich gelukkig heeft geacht om zich tot een prijs van zes maanden gevangenisstraf van de zaak af te ma ken, dat niemand die schikking als ernstig zal willen beschouwen. "Waarom toch zes maanden en niet twintig jaren? Waarom drie duizend franken enni et vijfhon derd duizend franken? Het is alsof de minister tot de opgeruide menigte zegt: „Stelt u onze positie voor; wij kunnen niet nalaten te vervolgen. Wij zouden ons niet staande kunnen houden. Van den anderen kant ont breekt ons de moed om de publieke opinie, welke ons zoo scherp gadeslaat, te trotseeren. Onder deze omstan digheden meenen wij dat met zes maanden gevangenis straf alles in orde zal wezen. Maar, komaan, wij zullen er nog drie duizend franken boete bijvoegen om niet den schijn aan te nemen van te veel terug te treden, en laat daarmede de zaak uit zijn." Ziedaar den indruk, welken de uitspraak op mij maakt en thans waarlijk zonder de minste hartstochtelijkheid door mij wordt beoordeeld. Ik was voor de rechtbank gedagvaard voor opruiing tot opstand; nu kan er toch van het standpunt der regeering welke mij vervolgde geen hatelijker misdrijf bestaan dan dat om burgers, die bovenmate gelukkig en tevreden zijn met de wijze waarop zij geregeerd worden, op te ruien om de wapenen op te vatten tegen hunne weldoeners. Hoe overtuigd ook een gouvernement is van zijn ongeschiktheid en slechte neigingen, kan het toch slechts openlijk verklarendat het uitsluitend in staat is om het geluk van het volk te behartigen, want nam het niet den schijn aan van hier van overtuigd te wezen, dan zon het strafwaardigawezen van zijne p'.aats niet aan een ander af te staan. Met het oog hierop is een van beide waar: öf ik heb opgeruid tot opstand, öf ik heb het niet gedaan. Heb ik werkelijk opgeruid, dat wil zeggen, heb ik, met het doel om een aangebeden gouvernement omver te werpen, getracht om Parijs in een bloedbad te dompelen, den handel te doen stilstaan, de gemoederen in onrust te brengen, alle vreemdelingen, die hoop van zekere dames, te doen vertrekken, dan vraag ik het aan mijne meest zachtmoedige Fransche medeburgers of het niet bespot telijk is om met zes maanden gevangenisstraf de in haar voortbestaan door mij bedreigd geworden maatschappij te wreken Vergeet bovendien daarbij niet dat, daar ik door de bevolking met de eervolle betrekking ben bekleed om haar te vertegenwoordigen, ik nog veel strafwaardiger was dan ieder ander door zoo op te ruien tot nuttelooze moordtooneelen en vernietiging juist van hen, die in mij vertrouwen hadden gesteld. De pijnigende straffen aan de in Decembtr uit het land verbannenen, het kerkerhol van Tibaldi, de vervolgingen tegen den volksvertegen woordiger Jules Miot aan de grenzen der Afrikaansche Sahara woestijn in een oud kruithuis van Abd-el-Kader opgesloten dat alles was nog veel minder dan wat ik verdiende. Men moet dus wel aannemen dat die zes maanden en die drie duizend franken niet zijn opgelegd met een be hoorlijk doorzicht in de zaak, en, waar ik schuldig ben verklaard, meen ik er zekere eer in te moeten stellen van te vragen wat ik verdiend heb. Ik moet hebben wat er toe staat. Ik geloof niet te ver te gaan van dat te stellen op twintig jaren dwangarbeid. Het is zonderling en zelfs eenigszins beleedigend dat het gouvernement mij zoo zachtmoedig behandelt, mij, die ten zijnen op zichte zoo weinig zachtmoedig is. Is het daarentegen bewezen dat ik niet tot opstand heb opgeruid, waarom heeft men dan bij het vonnis dat punt niet geëcarteerd? Waarom toch die zes maanden? Welke reden bestond daartoe? Wat wilt ge dat ik met die zes maanden doen zalHet eenige middel om daar van eene verklaring te geven zou geweest zijn om in het despositief van het vonnis dit op te nemen „overwegende dat, zoo de burger Rochefort werkelijk zich aan opruiing tot opstand had schuldig gemaakt, hij tot de galeien zou moeten veroordeeld zijn; „overwegende echter dat hij zich daaraan niet heeft schuldig gemaakt; „veroordeelt hem tot zes maanden gevangenisstraf." Maar het lag in de gouvernementsbeschikkingen dat ik niet te veel en toch eenigszins schuldig moet wezen. Daarom is deze veroordeeling, waarnaar ik zelfs niet wil raden, misschien zeer zwaar of wel zeer licht. Ik laat dit aan de keuze van den lezer over, die waarschijnlijk zal meenen dat men mij wel zacht heeft behandeld voor een misdadiger of wel streng voor een onschuldige. Wat de lezer intusschen nog niet geheel en al weet, zijn de eischen der hoogere politiek. Een minister, die eigenmachtig alle gezond verstand, menschelijke waardigheid, redelijk heid en rechtvaardigheid uit het oog verliest, geeft op de vraag, waartoe zulk eene schandelijke ommekeer, ten antwoord: dit is hoogere politiek. HENRI ROCHEFORT. Volgens een in den Figaro medegedeeld gerucht, waarvan echter de juistheid nog niet gebleken is, zouden twee getuigen in de zaak van prins Pierre Bonaparte hebben verklaard dat de heer Ulric de Fonvielle, onmid dellijk nadat het lijk van Victor Noir in een apotheek te Auteuil was gebracht, zou hebben gezegd: „hij heeft mij n vriend gedood, maar toch een goeden klap gekregen." De weigering van Ledru-Rollin, om in de zaak van den heer Louis Noir tegen prins Pierre Bonaparte op te treden, is overeenkomstig het verlangen zijner politieke vrienden. Men wenscht den beroemden staatsman, thans hoofd der republikeinsche partij in Frankrijk, eerst te zien optreden bij toenemende verwikkelingen in den po- litieken toestand. Uit Some. 13 Januari. Groot schandaal onder de kardinalen! Eenige hunner hadden een uitnoodiging aangenomen om bij den aarts bisschop van Parijs te komen dineeren. Denk eens aan: een Gallicaan, die zich tot de vorsten der kerk durfde wenden en hen a la barbe van den heiligen vader voor zich zou willen winnenWant klaarblijkelijk had dit diner een doelmen moest daar ongetwijfeld eene samenzwering organiseerenmen wilde daar helsche machinaties, öuivelschen wederstand voorbereiden tegen de onfeilbaarheid van den paus persoonlijk en tegen de absolute rechten van den heiligen stoel. Een coup d'état was nooiig om dit alles te keeren, en de paus-koning aarzelde niet. Aan alle porporati werd verboden om zich door een diner bij een half-kettersch persoon te compro- mitteeren. Geen diner: geen samensprekingen! Eu daar waarschijnlijk verscheidene eminenties in deze omstan digheid een geest van insubordinatie aan den dag gelegd hebben die in zijne uitspattingen moet tegengegaan worden, volgde er een bepaald verbod aan de kardina len aan de verdachten, wel te verstaan om met meer dan twee samen te komen. Zelfs het cijfer van drie wordt veroordeeld. Eenheid in alles. De eenheid is Pius IX. Nog meer om dien duivelschen geest van in subordinatie, die zich zelfs van het heilig college meester maakt, nan wkeurig gade te slaan, wordt een nog veel krach tiger maatregel genomen, die het kwaad onvermijdelijk in den wortel moet aantasten. Aan al de maar eenigszins verdachte kardinalen wordt een door den paus gekozen secretaris toegevoegd, en die secretaris moet een jezuïet zijn Naar dit voorbeeld te oordeelen zou men mogen vra gen of het purper van den kardinaal wel iets anders is dan eene livrei. Mgr. Darboy beschouwt zich intusschen nog niet als verslagen. Voor zijne-deur ziet men meerma len verscheidene rijtuigen van prelaten stilhouden. Hij ontvangt zijne ambtgenooten dikwijls. Men kan toch aan de 800 bisschoppen niet bepaald verbieden om aan elkander bezoeken te brengen. De bisschoppen staan dan ook minder onmiddellijk onder het toezicht van den paus dan de kardinalen. Men gelooft hier algemeen dat de vereeniging bij den aartsbisschop van Parijs in de plaats getreden is van andere, die na eenvoudige mededeeling van het pause lijk misnoegen ontbonden zijn. Zoo heeft Mgr. de Bon- nechose, die het middelpunt van een ultramontaansche beweging was, het voorzichtig geoordeeld zijne vrienden niet zoo dikwijls bijeen te doen komen, uit vrees dat hij daardoor aan andere den paus minder welgevallige samenkomsten bij Mgr. Nardieen voorwendsel zou schen ken. De keuze van dien laatsten persoon was overigens wellicht niet zeer geschikt om een oppositie te vormen die zeker was van zichzelf. Kortom: scheiding van de verschillende elementen van het concilie, teneinde slechts individualiteiten tegenover de meerderheid te doen op treden, dat schijnt de zeer rationeele tactiek van het Romeinsche hof te zijn. En toch, wanneer men wel ïn aanmerking wil nemen dat niet éen der bisschoppen ge aarzeld heeft gehoorzaamheid aan den stedehouder van Christus en aan zijn oppergezag te zwerendat de meest verdachten wegsmelten in betuigingen van gehechtheid aan den persoon van den pausdat zij voor niets zooveel vrees koesteren dan om bij den paus verdacht te worden van niet orthodox genoeg te zijn; dan zal men begrijpen welk juk op de gansche geestelijkheid rust. Indien men zoo de geloovigen behandelt, wat zal men dan wel met de.ware oproerigen doen? Of liever wat zal men ai niet met hen doen? Pater Hyacinthe heeft gelijk gehad: voor een onafhankelijk karakter is geen plaats meer in het kader der geestelijke hiërarchie. Hij moet öf er uit treden, öf sterven Overigens heeft men gezorgd dat de bisschoppen zich reeds vooraf tot ultramontaansche orthodoxie verbonden. Wij hebben den tekst voor ons van den eed die op 6 Januari door hen afgelegd is. Gehoorzaamheid aan den paus, opvolger van den heiligen Petrus, vorst der apostelen en stedehouder van Jezus-Christus, is daarin zeer duidelijk op den voorgrond geplaatst, evenzeer als de aanneming van al de besluiten der oecumenische con ciliën, dat van Trente, zoolang door de Gallicaansche kerkvorsten verworpen, daaronder begrepen. Een Amerikaansch bisschopdie de vruchtbare vrijheidslucht der nieuwe wereld ingeademd heeft, deed zijne ambtgenooten verwonderd staan wellicht ook verschrikt door heftige uitingen ten gunste van de rechten der wetenschap. Volgens hem is het niet meer mogelijk om haar, gelijk eertijds, als slavin te behandelen. Men moet rekening met haar houden. Het is de plicht van het concilie om een man in zijn eer te herstellen, die in den ban gedaan werd omdat hij de ontdekking der nieuwe wereld voorbereid had door te bewijzen dat de aarde draaide. Deze uiting ter herinnering aan den ban die Galileï heeft getroffen, deed het hart van vele geestelijken sneller kloppen en bracht hen in den waan dat het concilie edelmoedige gedachten koesterde en niet geheel onbereikbaar was voor den adem der vrij heid. Helaas! hij werd spoedig weggevaagd door de stem ming der meerderheid! Te midden van de menigte, vol geestdrift voor hun ideaal van kerkgezag in alles, verkeeren de verstan dige lieden in een valsche positie. Verplicht om zich ieder oogenblik te verdedigen en te rechtvaardi gen weten zij zich niet beter daaruit te redden dan door beweringen die weder te ver gaan. Dat is het geval met alle Gallicauen. Ik zal u tot voorbeeld aanhalen, zekeren abt Roquette, die, minder reactionnair dan de ultramontanen, op het denkbeeld gekomen is om aan het Fransch publiek berichten van het concilie te geven in een weekblad, getiteld: Echo du Vatican. Hij geeft het uit te Parijs maar hij zelf is hier. De publiciteit, zelfs met mate, jaagt den jezuiëten echter schrik aan bovendien wordt de redacteur van gallicanisme beschul digd. Denk eens aanStel u den toorn voor van de partij der ultra's! De heer Veuillot heeft zijn ganzen pen scherper dan ooit gepunt, en een uitbarsting van veler verontwaardiging was aanstaande. Wat heeft nu de arme abt gedaan Hij heeft geprotesteerd van zijn volmaakte orthodoxie, van zijue meest volkomen onder werping, niet alleen aan alle besluiten van het concilie, maar aan den te eerbiedigen wil van Pio nono. Hij heeft overigens bij voorbaat elk zijner woorden ingetrokken hetwelk niet door deze onfeilbare autoriteiten mocht worden goedgekeurd. Zoo gaat het met meer liberalen van het concilie Blieven uit België. Brussel23 Januari. Reeds sedert te langen tijd heb ik in mijne brieven de politiek van het kabinet Frère-Bara geanalyseerd en ontwikkeld, dan dat uwe lezers niet geheel en al bekend zouden zijn met de wijze waarop dit liberale kabinet met beginselen transigeert om daardoor, zoo mogelijk, aan het bestuur te blijven. Intusschen, hoezeer zij te dien aanzien ook ingelicht waren, is het resultaat der stem-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1870 | | pagina 3