BIJVOEGSEL VAN DE MIDDELBURGSCHE COURANT.
Maandag 10 Januari 1870. No. 8.
Staten-generaal.
TWEEDE KAMER.
Beraadslaging over den post van /"200,000, op de bcgrooting van liinneiilandsclie
zaken van 1870 voorkomende, ten behoeve van een nilwateringskauaal
in hel voormalig vierde district van Zeeland.
(Vervolg!)
De heer Rutgers van Rozenburg: „Ik zal de
vergadering niet lang in onzekerheid laten omtrent de
strekking van mijn advies. Ik ben een voorstander van
dit artikel onder éene voorwaarde. Tot toelichting van
die voorwaarde heb ik het woord gevraagd.
„Ik geloof dat de groote meerderheid der kamer de
billijkheid erkent dat de staat zich voor deze zaak eenige
opoffering getrooste. In de stukken, de dingtalen dezei
begrooting, is die billijkheid duidelijk aangetoond en niet
weersproken. Die billijkheid is zelfs door deze vergade
ring reeds erkend toen een subsidie tot dit einde is ge
voteerd. En had ik van die billijkheid nog niet de over
tuiging, ik erken dat zij bij mij door de redevoeringen
van de heeren Fokker en van Eek zou gevestigd zijn,
echter niet bepaaldelijk toen een van deze geachte spre
kers het betoog leverde dat men anders processen
tegemoet gaat of dat anders misschien die polders of een
gedeelte daarvan hunne blikken naar België zullen rich
ten, waar men zooveel meer doet voor publieke werken.
Dit zou alllerminst geschikt zijn mijne sympathie voor
die polders op te wekken. Voor hen die overspelige
blikken naar den buurman richten, zooals hier naar
België en ten jare 1848 in een ander gedeelte van het
land naar den Duitschen bond. krijg ik geene meerdere
sympathie dan anders het geval zou zijn. Maar ik voel
het gewicht van het betoog dier sprekers omtrent de
oorzaak van het door de polders ondervonden nadeel.
Zelfs is de meerderheid der kamer niet tegen een hooger
subsidie; en ook de heer Heemskerk zeide dat hij zich
daar niet tegen zou verzetten, wel tegen het beginsel
om het werk door den staat te doen uitvoeren. Ook ik
verkies uitvoering met subsidie door particulieren, daar
zij in den regel beter en goedkooper geschiedtis zij
echter niet mogelijk, dan wil ik over die voorkeur heen
stappen en mij verklaren voor uitvoering door den staat.
Die zal wel kostbaarder zijn en de staat zal de risico
dragen, maar waar de billijkheid zoo algemeen erkend
wordt, waar de staat gedeeltelijk oorzaak is van het ge
leden nadeel, daar kan ik er in berusten die risico voor
den staat te doen nemen.
„Ik ga niet zoover als de minister, die beweerde dat de
staat alleen oorzaak van de schade isdie verklaring acht
ik wel wat gevaarlijk, daar bij het ontstaan van een
proces de belanghebbenden niet zullen nalaten zich er
op te beroepen.
„Het ernstigste bezwaar, ook naar mijne meening, i's
evenwel gelegen in het verhaal van het subsidie, dat van
die belanghebbenden wordt gevraagd en door hen is
beloofd. Maar ook niet meer dan beloofd, want ik ben
het eens met den heer Heemskerk, dat het niets is dan
eene belofte. In de stukken lees ik dat daaromtrent
bestaan publiekrechtelijke akten; ik wenschte liever dat
wij privaatrechtelijke akten hadden, dan kon de staat
het subsidie verhalen op iederen polder voor zijn aan
deel. Maar nu is mij uit de discussie gebleken dat er zelfs
geen publiekrechtelijke akten in den zin van verbinte
nissen zijn, maar slechts een besluit van eene vergade
ring van gedelegeerden der verschillende polders, die
later natuurlijk is gedissolveerd en als aansprakelijk
rechtspersoon verdwenen. De memorie van toelichting
zegt dat de bestaande verbintenis voldoende is om vol
gens de wetten vau 1855 en 1841 het aandeel van den
staat te kunnen verhalen. De eerste wet acht ik niet van
toepassing 'in dit geval. De heer Heemskerk zeide
reeds dat uit haar volgt dat men de medewerking der
rechterlijke macht zou moeten inroepen. Zeer juist, maar
het is niet alles; die wet geeft in 2 recht van verhaal
voor de kosten van werken, waartoe de polder verplicht
was, eu waarmede die polder in gebreke bleef, doch het
betreft hier eene schuld wegens uitgaven voor werken,
waartoe de polderbesturen niet gehouden waren maar
welke de staat uit eigen beweging in het belang van die
polders op zich genomen heeft. In ieder geval is hiervoor
zonder privaatrechtelijke verbintenis geen vonnis te ver
krijgen. Hier is naar mijne opvatting veeleer de wet van
1841 van toepassing, maar daarvoor is eerst noodigdater
zij een aansprakelijk algemeen waterschapsbestuur; want
die wet regelt de macht van waterschapsbesturen maar
geeft geene macht aan den staat. En zoodanig water
schapsbestuur moet niet in de toekomst voorgespiegeld
worden, maar vooraf bestaan. Het moet zich voorts jegens
den staat verbinden, en eerst dan kan volgens de wet
van 1841 daarop het verhaal plaats hebben. Ik stem te
dien aanzien geheel in met de zienswijze van den heer
Heemskerk, maar om nu die zaak, waarvan ik zelf een
voorstander ben, op deze klip niet te laten afstuiten, geef
ik den minister in overweging zich te verbinden,aan dit
werk geen uitvoering te geven en geene gelden hiervoor
toegestaan te besteden vóórdat bedoeld waterschapsbe
stuur zich wettig zal hebben geconstitueerd.
De heer van K erkwij k„Ik zal niet zoo warm als
vorige sprekers optreden om dit artikel te verdedigen,
omdat het mij altijd nog voorkomt dat daartegen bezwa
ren bestaan. Ik ben altijd een voorstander geweest van
het denkbeeld dat het wenschelijk was te beginnen met
de oprichting van een waterschap. Daar de zaak mij van
belang voorkwam heb ik mij de'moeite getroost haar op
de plaats zelve te onderzoeken. Uit de inlichtingen die
ik daar gekregen heb is het mij gebleken, dat, wanneer
zelfs een waterschap ware opgericht, men er toch niet
in zou geslaagd zijn om de geldleening volgeteekend te
krijgen. Men bedenkt niet genoeg dat een groot deel
van de grondeigenaars aldaar bestaat uit Belgen, die niet
genegen zijn om aan die geldleening deel te nemen; eene
geldleening van een waterschap in zulk een afgelegen
streek als het voormalige vierde district kan niet op de
beurs verhandeld worden, zoodat de aandeden alleen
door de bewoners van den omtrek, de directe belang
hebbenden, genomen worden. In beginsel moge het dus
zijn dat het beter ware geweest eerst een waterschap op
te richten, in de practijk zou dit niet de minste veran
dering hebben teweeggebracht- Men moet niet ver
geten dat leden der vroegere commissie voor deze
zaak de meest geachte en meest gegoede landlieden I
uit deze streek waren, die van de ingelanden der be
trokken perceelen machtiging hadden ontvangen on
der verband van de bezittingen en inkomsten dei-
polders die geldleening te sluiten. Zij zijn evenwel
daarin niet geslaagd. Is dit op zichzelf reeds een aan
leiding die mij heeft bewogen om over dit bezwaar heen
te stappen, er is nog een andere zaak: niet alleen in ons
land, maar zelfs in de naburige rijken is geene plaats te
vinden, waar de aanslibbing op zulk een verbazende
wijze toeneemt als juist daar. Streken waar in onzen leef
tijd nog schepen in- en uitvoeren, zijn thans ver boven
het water verheven. Ik heb daar sluizen gezien, die tot
boven de bovendorpels der deuren aangeslibt waren.
Heeft men dit niet aanschouwd, dan kan men het bijna
niet gelooven, maar toch kan ik verzekeren dat het zoo
is. Ik zag bij voorbeeld een aanslibbing aan de uitwa
tering van den laatstbedijkten polder in het Zwin, die
een paar jaar geleden gemaakt is. Door den waterstaat
was onder toezicht van het domeinbestuur deze sluis
gemaakt; het kanaal tot uitwatering buiten de sluis was
niet alleen voor een groot gedeelte reeds vol slib, maar
de opslibbing van het kanaal was tot ongeveer tot 2 a 3
palm onder het bovenste gedeelte van de sluisdeur, zoo
dat het water uit het bedijkte Zwin er bijna niet konde
uitloopen slechts bij zeer laag water van buiten kon dit
gebeuren. Men moet niet vergeten dat het hier bijzon
dere toestanden betreft. De polders kunnen nu niet
meer door die vroegere streken uitwateren en moeten
volgens een accoord, aangegaan met een Belgisch pol
derbestuur, hun water door België lozen. Verzet zich
dat polderbestuur daartegen, dan kunnen de polders hun
water niet kwijt raken, en dit is een toestand dien men
nergens in ons vaderland vindt,
„Men heeft gevraagd, waarom de regeering sinds 1863
van stelsel is veranderd. Wat de regeering daartoe be
wogen heeft, gaat mij niet aan. Wat mij, die eerst geen
voorstander was, nu bewogen heeft mijne stem aan dit
artikel te geven, heb ik daareven reeds medegedeeld.
„Er bestaat evenwel nog een andere reden, namelijk
de eerlij kheid. Men zal wel rechtsgeleerden vinden die
daarop wat weten te vinden en daaruit zullen distilleeren,
dat de regeering niet verantwoordelijk is voor de schade,
die zij tengevolge van de indijking van het Zwin heeft ver
oorzaakt aan de achterliggende polders. De twee kundige
landsadvokaten zullen daarvoor wel zorgen. Maar als
men niet bij rechtsgeleerden maar bij eene jury van eer
lijke lieden te rade gaat, dan zal de uitspraak zijn, dat
het een schandelijke behandeling is om geen behoor
lijke uitwatering aan de achterliggende polders te geven.
Toen het Zwin bedijkt was, heeft men een uitwatering
beloofd, en de koopers van de gronden in het Zwin heb
ben zooveel geld daarvoor gegeven, omdat in de koop-
voorwaarden stond dat er een kanaal zon gemaakt wor
den. In catalogus 103 van het domeinbestuur vindt men
dit, waarbij verwezen wordt naar de wet van 1863 en
naar de bepalingen waarbij de koopers eenige guldens
per bunder jaarlijks moeten geven voor de uitwatering.
Als men do eerlijkheid dus betracht dient men te zorgen
dat er een uitwatering komtgebeurt dit niet, dan zal
indirect het domein nog eene schade hebben. Buiten den
tegenwoordig ingedijkten Zwinpolder ligt eene schor,
rijp om bedijkt te worden; een gedeelte daarvan behoort
aan België, het andere aan het domein van Nederland.
Ik durf niet juist zeggen hoe groot die is, maar zij be
slaat een groote oppervlakte. Komt nu het kanaal niet
tot stand, dan kan men dieniet bedijken, of men sluit
de uitwatering af van den laatst ingedijkten Zwinpolder
men zal dan genoodzaakt zijn op rijks-kosten voor de uit
watering van den Zwinpolder te zorgen. Wordt het arti
kel aangenomen, dan kunnen de nog te bedijken landen
op het ontworpen kanaal hun water lozen.
„Door het afstemmen van het artikel zal men voor het
vervolg het rijk op groote kosten jagen, doordien het
dan een afzonderlijke uitwatering moet maken voor
den Zwinpolder en de nog te bedijken gronden.
„Niet al de bezwaren welke zijn ingebracht zal ik be
antwoorden: al die bijzonderheden vervelen de vergade
ring. Zoo heeft men gezegd dat de zaak mislukt was,
omdat de eigenaren daarin niet wilden deelen. Ik laat
daar of dit juist is, maar de zaak is, dat vele Belgische
heeren uit Brugge, Gent, Brussel enz. grondeigenaren
zijn in het 4e en 5e district. Zij zijn daar tevreden met
2 a 3 percent van de landerijen te trekken. De eige
naars nu willen niet medewerken, omdat zulke werken
in België voor niet verkregen worden van het rijk; de
Nederlandsche grondeigenaren, waarvan sommigen toch
voor 8, 10 en 12000 gulden in de negotiatie geteekend
hebben, zijn de slachtoffers van dezen toestand als het
artikel wordt afgestemd
„De heer Rutgers heeft de deugdelijkheid van het
contract lang en breed besproken. Daarbij verbinden de
polderbesturen voor de jaarlijksche bijdrage aan het
rijk al de bezittingen en inkomsten van den polder. Dit
is meer dan voldoende. Maar bovendien, het is gemak
kelijk dit contract te doen nakomen. Als dit artikel is
aangenomen, moet de regeering de staten van Zeeland
maar eens flink wakker schudden en eens goed het vuur
aan de schenen leggen, door te zeggen dat zoolang er
geen waterschap is opgericht niet tot de uitvoering van
het werk zal worden overgegaan. Is het waterschap op
gericht, dan is de zaak voldoende verzekerd; komt het
niet spoedig genoeg, dan is er nog een eenvoudig mid-