straten te vervolgen, daarmede herhaaldelijk in woor
denwisseling te treden, en zoodoende aanleiding te geven
tot beleedigingen, die anders niet zouden zijn voorge
komen. Het yaderland)
Twee oppassers uit het krankzinnigengesticht te
Lancaster worden wegens manslag vervolgd, omdat eern
krankzinnige, die onder hun opzicht overleden is, ge
vonden werd met 12 gebroken ribben, terwijl een andere
verpleegde getuigde gezien te hebben, hoe de beide
opzichters, nadat de overledene een van hen een slag in
het gezicht had gegeven, hem een kwartier lang mishan
deld hadden.
In antwoord op den gehikwensch van generaal
Kanzier, zijn pro-minister van oorlog, heeft de paus op
1 Januari gezegd dat bij hem de gedachte opvekomen
was hoe toch noch Christus en de apostelen, noch een
zijner eigen voorgangers een leger tot hunne bescherming
noodig gehad hebben. Hij kende echter zeer goed de
oorzaak waarom hij gedrongen is een uitzondering te
maken. Ongeloof en bezwering hebben de overhand ge
nomen en alle verhoudingen veranderd. Vroeger, zeide
hij, was een woord, een blik van den stedehouder van
Christus voldoende om geheele legers ter aarde te wer
pen. Dit is echter bij Garibaldi en zijne aanhangers niet
mogelijk., Dat zijn vertegenwoordigers der revolutie, die
alle verhoudingen omgekeerd hebben en het goddelijk en
menschelijk recht miskennen. Overigens wist hij zeer
wel dat Garibaldi slechts door de kunsten der bezwering
aanhangers won. Hij is in die overtuiging versterkt
geworden door de verklaring van een officier, die zijn
dienst verlaten had om zich bij Garibaldi aan te sluiten.
Deze officier is bij Mentana gevangen genomen en heeft
genade gevraagd, terwijl hij tevens verklaarde door welke
bedriegelijke middelen de Garibaldianen zich aanhangers
wisten te verschaffen. Zij kunnen slechts door geweld
van wapenen wederstaan worden. Hij schonk daarom al
zijne soldaten den pauselijken zegen, en dat niet alleen
voor den vrede, maar ook voor den oorlog. Generaal
Kanzier zelf bekwam daarbij nog bijzondere verzekerin
gen van hulde en dankbaarheid.
Men leest in de "Nieuwe Rotterdamsche courant
Uit Londen of Parijs plaatst men hier in de meest ge
lezen dagbladen eene advertentie, waarbij kantoorbe
dienden worden gevraagd, op zeer voordeelige voor
waarden en uitsluitend om in den handel op Holland
werkzaam te zijn. Honderden jongelieden, die wel eens een
kijkje buitenslands willen nemen, schrijven daarop en
ontvangen ook antwoord. Nu vernemen zij, dat zij voor
4 jaren zijn aangesteld, op een aantal voorwaarden als
o. a.65 gulden 's maands, behalve kost en inwoning,
geneeskundige verpleging enz., jaarlijks 14 dagen vrij
om een uitstapje te doen, vrije overtocht naar Londen
of Parijs, waarvoor zij een bon zullen ontvangen. Maar,
alvorens zij dien bon zullen ontvangen en met den waren
patroon (wiens barbaarsche naam niemand duidelijk is)
rechtstreeks in betrekking komen, moeten zij 10, of de
waarde daarvan, overmaken. Wat dan volgt begrijpt
ieder. Het toevallig samenkomen van twee zoodanige
jongelieden, die ieder zulk een gelijkluidend antwoord
hebben ontvangen, bracht de^c industrie aan het licht,
en wij achten het wel der moeite waardig, aan het ons
gedaan verzoek te voldoen en er het publiek tegen te
waarschuwen.
Dezer dagen is bij het gemeentebestuur van Zwolle
vergunning gevraagd tot het oprichten eener paarden-
slachterij, een industrie, welke tot heden in die gemeente
nog niet bestond. Uit het oogpunt van hygiène is het
verzoek van de hand gewezen, omdat het aanwezig zijn
van zoodanige slachterij in de kom der gemeente en in
eene bevolkte buurt een nadeeligen invloed op den ge
zondheidstoestand der ingezetenen kan uitoefenen.
Een der etrennes of nieuwjaarsgeschenken en aar
digheden in Parijs bestaat in een kunstmatigen slang
die uit zichzelf alle kronkelende bewegingen van ge
noemd kruipend dier zeer natuurlijk nabootst. Een heer
had de aardigheid die onder de papieren eener jufvrouw
te verbergen; toen deze, na eenigen tijd eén der papie
ren willende opnemen, daaronder den kop en den staart
van een slang gewaarwerd, verschrok zij zoo hevig dat
zij in zwijm viel, hetgeen haar een vrij ernstige ziekte
berokkend heeft,
De grootste der hedendaagsche Fransche orga
nisten, Lefébure-Wély, is dezer dagen op twee en vijftig
jarigen ouderdom overleden. De overledene heeft tal
van religieuse werken voor het harmonium, de piano en
zijn geliefkoosd instrument, het orgel, geschreven. Ook
bestaan eenige symphoniën van zijne hand. Dat zijne
verdiensten op prijs gesteld werden, bewijst zijne be
noeming tot ridder van het Legioen van eer in 1850, en
van de orde van Karei III in 1859.
Zaterdag-avond is een aan het spoorwegstation te
Reims geplaatste kuip, 3000 hektaren water bevattende,
en dienende tot voorziening van de verschillende machi
nes van het station, bezweken onder de drukking van het
water, hetwelk met het geweld vau een stortvloed zich
naar alle richtingen verspreidde en verscheidene voor
werpen óf vernielde öf beschadigde. Een in aanbouw
zijnde loods werd vernield; de plaats waar de locomo
tieven geplaatst zijn had veel te lijden; de grootebrand-
porap van het station is verbrijzeld; een wachthuis,
waarin een oppasser stond, is door het water verschei
dene meters verplaatst; de hekken zijn gedeeltelijk uit
den grond gerukt, zelfs een gedeelte van den weg naar
Saint-Brice werd onder water gezet. De schade die de
Compagnie de l'Est daardoor geleden heeft wordt op niet
minder dan 20000 franken geschat.
Volgens brieven uit Weenen zijn alle geruchten
omtrent een door keizer Frans Jozef aan paus Pius IX
te brengen bezoek, geheel en al onjuist.
Onder de verschillende vertelsels, welke naar aan
leiding van het concilie te Rome zelf in omloop zijn,
behoorde ook dat de pauselijke regeering de veiligheid
der geestelijken van verschillende rooverhoofdlieden had
„gekocht." De onjuistheid van dit verhaal blijkt echter
uit het overvallen van den bisschop van Aleppo door
eenige roovers in de nabijheid van Rome. Hij werd uit
geplunderd en mishandeld. De schrik heeft hem daarbij
zoo bevangen dat hij thans zeer ernstig ziek is.
Omtrent den fenian-aanslag op twee politie agenten
te Dublin, waarmede de fenian-partij hare misdrijven voor
1870 op 1 Januari begon, wordt het volgende gemeld.
Beide politic-agenten behoorden tot eene afdeeling,
welke meer bepaaldelijk met. het surveilleeren der feni-
ans belast is. Zij stonden in een winkel te praten, toen
twee personen voor het huis begonnen heen en weder te
wandelen. Plotseling haalt een hunner een revolver te
voorschijn en loste een paar schoten. Beide agenten
werden gekwetst en de wonde van den een is voor zijn
leven gevaarlijk. De dader ging op de vlucht en het is
tot dusverre nog niet mogelijk geweest om hem op te spo
ren. Op den vorigen dag, 31 December, was de serie
fenian-aanslagen van 1869 gesloten met een aanslag
tegen een politie beambte te Shanagolden bij Limerick.
Het nieuw Franscli ministerie is Maandag bij kei
zerin Eugéne toegelaten. De keizerin heeft de ministers
met zeer vele beleefdlicidsphrases ontvangen.
Thermometerstand.
4 Jan. 's av. 11 u. 48 gr.
5 's rnorg. 7 u. 48 gr. 's midd. 1 u. 48gr. 's av. 6 u. 45 gr.
Staten-generaal.
De mededeeling der discussie, onlangs in de tweede
kamer gevoerd, over den post op de begrooting van bin-
nenlandschc zaken voor 1870 uitgetrokken, ten behoeve
van een uitwateringskanaal in het voormalig vierde dis
trict van Zeeland, hebben wij nog steeds moeten uitstel
len. Wij maken met deze mededeeling, welke wij hopen
spoedig te kunnen vervolgen, thans een aanvang.
Zitting van Vrijdag 10 December 1S69.
De beraadslaging wordt geopend over ondcrartikel 98,
luidende: „Kosten van aanleg van een nieuw uitwate
ringskanaal in het voormalig vierde district van Zeeland,
f 200,000."
„De heer Heemskerk Az. Ik kan kort zijn bij het
bespreken van dit artikel, omdat deze zaak hier reeds
twee malen een punt van onderzoek in de afdeelingen
heeft uitgemaakt. Ik moet echter tweeërlei bezwaar
mededeelen, waarom ik, voorbehondens betere overtui
ging,nnijn stem niet aan dit artikel kan geven. Het eerste
betreft een beginsel, het andere is van practischen aard.
Wat het beginsel aangaat, de minister heeft dezer dagen
bij een belangrijk wetsvoorstel zich vereenigd met den
arbeid van eene commissie; hij heeft dat zeer terecht
gedaan; het is de staatscommissie, die een verdienste
lijken arbeid heeft geleverd over de calamiteuze polders,
in dezelfde provincie die het thans voorgestelde werk
aangaat. In het rapport dier commissie vindt ik een
beginsel, niet terloops uitgedrukt, maar dat wezenlijk
de kern uitmaakt van het voorstel, door haar aan de
regeering gedaan.
„Het is dit beginsel„dat een polder nerst dan onder
steund kan worden wanneer zijne eigen krachtsinspan
ning te kort komt. Vóór dat zulks het geval is, mag er
van geene hulp sprake zijn; maar is het eenmaal daar,
dan kan ook geen bezwaar zijn om van rijkswege te
hulp te komen."
„Dit moet, mijns inziens, het beginsel zijn, wanneer
hulp van den staat gevraagd wordt in zaken van water
staat. Helpt eerst u zei ven, zoo ver gij komen kunt, en
dan zal het billijk zijn dat wij u bijspringen. Bij de cala
miteuze polders geldt het dan nog bedijking, dus eene
meer favorabele zaak dan afwatering.
„In het voorstel, gelijk het hier ligt, is dit beginsel
over het hoofd gezien, en dit verwondert mij grootelijks,
omdat de minister zich geheel vereenigd heeft met het
werk van genoemde commissie.
„Mijnentwege behoeft het geen betoog dat de staat
der Nederlanden iets doen moet ten gevalle van de pol
ders, die laboreeren aan een gebrek van afwatering naar
den kant van het Zwin, en die zich gedeeltelijk behelpen
met afwatering naar de Belgische zijde.
„De gronden van billijkheid daarvoor aangevoerd,
onder anderen in een gedrukt betoog van den heer
Fokker, komen mij afdoende voor en zijn reeds door
achtereenvolgende ministers erkend. Die gronden van
billijkheid hebben in 1863 geleid tot een wetsontwerp
dat aangenomen is, en volgens hetwelk op vier begrootin
gen achtereenvolgens een subsidie voor dat werk gestaan
heeft. Daarvan is geen gebruik gemaakt. Er was gere
kend op van de kostenmaar voor de overige hebben
de belanghebbenden geene negotiate kunnen aangaan,
geen geld kunnen vinden, niettegenstaande het groot
aantal bunders goed land dat bij deze zaak belang had.
Althans zij hebben niets tot stand gebracht. Nu wordt
voorgesteld om het geheele werk te nemen voor rijks
rekening. Dit is mijns inziens niet van onvoorzichtig
heid vrij te pleiten, en eene afwijking van den regel dat,
hij die subsidie vraagt, zich zeiven eerst helpt Ik besef,
hoewel ik het betreur, dat de provincie in deze niets
doet dergelijke afwijkingen zijn er meer, en de motiven,
die de staten van Zeeland daarvoor aangeven, zijn zóo
dat men er in kan berusten dat de regeering daaraan toe
geeft. Maar dat het geheele werk genomen wordt voor
rekening en risico van het rijk, en slechts een gedeelte
daarvan over een ruim tijdsbestek wordt terugbetaald
door de belanghebbenden, dit vind ik een bedenkelijk
bezwaar.
„Als de belanghebbenden een werk op zich nemen en
daarvoor een subsidie vragen, wordt hun dit gewoonlijk
aldus toegestaan: b. v. of in zeer gunstige gevallen
der kosten; maar in geen geval meer dan eene bepaalde
som. Zij moeten dan zorgen dat het werk niet tegenvalt.
Maar hier is die risico van mislukking of van verkeerde
berekening voor het rijk, want de som die de polder
naderhand zou moeten geven is juist een fixum. en het
rijk neemt een onbepaalde som op zich. Ik geloof niet
dat het goed is zulk een praecedent te stellen, want
daarop zouden velen andere hulpbehoevende polders zich
later kunnen beroepen. Wil de regeering eenig ruim
subsidie geven, al is het nog meer dan in 1863 is toege
staan, ik zal mij daartegen niet verzetten, maar ik vind
geen vrijheid om een amendement voor te stellen, omdat
het mij moeilijk valt te bepalen hoe hoog dat zou moe
ten zijn.
„Ik heb nog een bezwaar van practischen aard. Er is
in het voorloopig verslag ten verleden jare gevraagd of
niet eerst een waterschap in het leven geroepen moest
worden, met het dubbel doel om het beheer en het on
derhoud daarvan op zich te nemen en de omslagen over
de belanghebbenden te doen. In de memorie van toelich
ting lees ik daaromtrent op bladz. 8„Bovendien bestaat
bij gedeputeerde staten het voornemen, om, zoodra de
verwezenlijking der uitwatering zal verzekerd zijn, de
oprichting van een waterschap te bevorderen, aan welk
waterschap dan bepaald de zorg voor het beheer en on
derhoud van het kanaal zal worden opgedragen." Dus is
de regeering ook van oordeel, dat zoodanig waterschap
noodig is. En dan, dunkt mij, zou het voorzichtig zijn
eerst tot voorwaarde van het subsidie te stellen, dat de
staten van Zeeland gevolg aan die zaak gaven. Daardoor
zou ook het waterschap debiteur van den staat worden
voor de geheele som die wierd voorgeschoten, en er geen
moeilijkheid zijn om de f 3 per bunder van de belang
hebbenden te verkrijgen. Thans is altijd de vraag hoe
men die som terug zal krijgen. De rekening is deze van
de ƒ680,000, waarop het werk geraamd is, moet/"420,000
in 10 jaren renteloos worden wederom betaald door de
polders, ieder afzonderlijk zijn deel. Nu beroepen zich de
voorstanders van het ontwerp op de-waterstaatswetten van
1841 en 1855, en willen betoogen dat die gelden gemak
kelijk zijn in te vorderen door den staat. Ik veroorloof
mij echter van een ander gevoelen te zijn. De wet van
1355 de eenige die hierbij tepas komt zegt in
art. 19 uitdrukkelijk, dat men om een waterschap te
'noodzaken een omslag te heffen over zijne ingelanden,
eerst een vonnis behoeft. De staat zal dus bij wijze van
gewone rechtsvordering van iederen polder terugvragen
wat zijn aandeel is over ieder jaar in het voorschot. Mij
dunkt dat dit een punt- van niet zoo gering belang is,
daargelaten dat er evenzeer gronden van billijkheid en
tegenspoed en dergelijke kunnen worden aangevoerd