ÖuitmlanïX Algemeen overzicht. Brieven uit België. ken vooralsnog in de memorie van antwoord betee- kent, waar er sprake is om de afzonderlijke afdeeling voor roomsch-catholieken eeredienst al dan niet in stand te hou den. Hij gelooft dat de minister wel zal doen dat woord op zijn verzoek te schrappen. Wanneer het nu nog noodig is een afdeeling voor zijn kerkgenootschap te behouden wanneer is het dan denkbaar dat het niet noodig zal zijn? Over scheiding van kerk en staat is al zooveel gezegd en geschreven dat hij thans daarover zwijgen zal; wie nu nog daaromtrent geen overtuiging heeft zal wel nimmer overtuigd worden, zelfs niet al scheen er weder een licht als dat te Damaskus. Aan de leden die zoo aandringen om aan de kergenootschappen een fixnm toe te leggen vraagt hij wat hunne opvatting is van het woordje kan in de tweede alinea van art. 186 dei- grondwet. De heer van Lijnden bespreekt hoofdzakelijk twee punten, het kerkelijk beheer en het kerkelijk bestuur. Het regeeringsbeleid omtrent de eerediensten keurt hij ten hoogste af. Hij laat daarbij de opheffing de departe menten van eeredienst ter zijde, om den schijn te ver mijden een oratio prodomo te houden, maar hij vraagt hoe nu de scheiding van kerk en staat zal tot stand komen? Het is noodig dat men de plannen der regeering kent, want na hetgeen reeds de minister van financiën ten deze heeft verricht, is er groote ongerustheid bij een deel der natie. Hij zet breedvoerig zijne grieven uiteen tegen de onvrijheid en de onbillijke behandeling van het protestantsch kerkgenootschap. Ten slotte bespreekt hij ook den toestand der kerk in Indië, waarvoor, vol gens hem, niet voldoende gezorgd wordt. De heer van der Does de Willebois blijft het noodza kelijk achten dat, vooral voor de catholieken, er gelegen heid blijve bestaan om de zaken van dat kerkgenoot schap met geloofsgenooten te kunnen bespreken. De heer Luyben plaatst zich op een voor de regeering gunstiger standpunt; maar hij keurt het af dat het voornemens schijnt om alleen een financieelen band tus- schen kerk en staat te laten bestaan. De heer Jonckbloet blijft bij zijne vroeger medege deelde raeening dat éen bureau voor de administratieve betrekkingen tot de eerediensten voldoende is. Of daarin verschillende ambtenaren van verschillende kerkelijke gezindten moeten geplaatst worden is eene vraag die de minister beslissen moet. Eerst wanneer de bijzondere afdeelingen voor de eerediensten opgeheven zullen zijn, zullen zich de kerkgenootschappen behoorlijk kunnen organiseeren zooals zij zeiven het best oordeelen. Voor botsingen behoeft men dan niet te vreezen. De heer van der Maesen ontkent dit laatste. Hij meent dat de grondwet en de wet van 1853 verlangen verze- ring aan elk kerkgenootschap der mogelijkheid om zich vrij te ontwikkelen de band tusschen kerk en staat is dat de laatste nauwlettend toeziet of tot in de kleinste bijzonderheden die wettelijke bepalingen worden nage komen. Hij betreurt het dat de oude decreten van Fran- schen oorsprong nog niet zijn ingetrokken, deze belem meren de vrije organisatie. De heer Thorbecke ontwikkelt de taak die naar zijn inzien op een bureau voor de administratie der eeredien- Sten moet vervuld worden. De oude besluiten uit den Franschen tijd zijn evenals de wet van 1824 niet meer op den tegenwoordigen toestand toepasselijk. Zij steunen op het beginsel dat aan de kerkelijke autoriteiten hare eigene administratie niet kon toevertronwd worden. De minister van justitie zegt dat met de afschaffing der oude decreten voorzichtig moet gehandeld worden omdat daaruit rechten zijn ontstaan die geëerbiedigd moeten worden. Hij ziet eene mogelijke opheffing eener afzonderlijke afdeeling ook slechts in de toekomst mo gelijk. Scheiding van kerk en staat is volgens hem zeer denkbaar wanneer men ze alleen opvat in den zin dat de regeering zich onthoudt van alle inmenging in het inwendige der kerkelijke aangelegenheden. De heer van Bosse, minister van financiën, beantwoordt voornamelijk den heer van Lijnden die hem zoovele verwijten gedaan heeft. Wanneer men zich nu beklaagt - dat de protestantsche kerk niet vrij genoeg is, waarom heeft die spreker dan niet, toen zijne partij aan het bestuur was, andere maatregelen genomen? Maar het is juist in dien tijd dat van regeeringswege zooveel inmen ging in de kerkelijke zaken heeft plaats gehad. Aan de Indische kerk moet zooveel mogelijk vrijheid gelaten worden. De besluiten van 1852 en 1806 trekt hij niet in om dezelfde redenen als de heer van Lijnden als minister ze niet introk. De heer van Wassenaar vergelijkt het protestantsch kerkgenootschap bij een vogeltje dat men uit de kooi heeft laten vliegen maar op een kruk heeft geplaatst. De handelingen der regeering keurt hij scherp af, waarop nog door den heer van Bosse gerepliceerd wordt. In de vierde circonscriptie van het Seine-departement heeft de overstemming plaats gehad, waarbij, na de terugtreding der beide andere candidaten, natuurlijk de heer Glais-Bizoin werd verkozen. Waar men zich te Parijs meer met de debatten in het wetgevend lichaam bezighoudt, wekte deze overstemming weinig belang stelling. Die debatten ziju vooral daarom merkwaardig omdat men daaruit reeds nu de groepeering der ver schillende partijen en partij-fractiën zoekt op te maken. Met eenige zekerheid kan men reeds voorspellen dat de aftreding van den heer de Forcade la Roquette niet lang meer zal uitblijven. Behalve te Munchen en te Florence bestaat ook te Lissabon eene ministerieele crisis. De daaromtrent in omloop zijnde geruchten zijn van zeer ernstigen aard. Er is namelijk sprake van militaire demoustratiën ten gun ste der benoeming van den maarschalk Saldanha. De Oostenrijksche rijksraad is tegen 11 December aanstaande bijeengeroepen. Naarmate die dag nadert wordt ook in de Oostenrijksche hoofdstad van eene wij ziging in het ministerie voor de landen aan deze zijde der Leitha gewag gemaakt. Overigens zullen spoedig weder de concessiën aan Gallicië en de eischen der Czechcn in Bohemen aan de orde komen. In afwachting hiervan houdt men zich te Wcenen steeds bezig met den opstand in Dalmatië, waaromtrent men in de laatste dagen geenerlei feitelijk nieuws vernam. Zoolang die opstand toch niet gedempt zal zijn, mag men verwachten dat zij door de verschillende partijen in het Oosten in haar belang zal worden geëxploiteerd, terwijl men overi gens te Weenen maar al te zeer overtuigd is van het gevaarlijke aan het bestaan „van dergelijke lont bij het Oostersch kruithuis" verbonden. De meerderheid in de Spaansche Cortes blijft getrouw aan haar besluit om de quaestie der keuze van een sou- verein niet op den achtergrond te schuiven. Dezer dagen is, in een officiense bijeenkomst van de meerderheid, be sloten tot eene vermeerdering van het aantal leden der commissie, belast met de samenstelling van een wetsont werp, houdende regeling der formaliteiten ten aanzien der keuze van een souverein. Wat de candidatuur betreft van den hertog van Genua, deze schijnt, sedert eene conferentie van Koning Victor Emmanuel met de hertogin van Genua, minder tegen stand bij haar te vinden dan vroeger het geval was. Omtrent de onzen lezers bekende beschuldiging, door den minister van financiën in de Cortes tegen de verval len verklaarde vorstelijke familie ingebracht, als zou zij zich de diamanten van de kroon hebben toegeëigend, werden in de redevoering des ministers de volgende bij zonderheden medegedeeld. Die diamanten vertegenwoor digden bij de troonsbestijging van koning Jozef eene waarde van ongeveer dertien millioen Nederlandsche guldens, waarvan echter door koning Jozef Bonaparte bij zijn vertrek uit Spanje ongeveer twee en een half mil lioen werden medegenomen, zoodat toen nog eene waarde van tien en een half millioen overbleef. In het testament van koning Ferdinand werd verklaard dat deze diamanten behoorlijk geïnventariseerd waren en zij deel moesten blijven uitmaken van de kroon. Die inven taris werd na zijn overlijden echter nooit gevonden, ter wijl bovendien ongeveer de helft dier edelgesteenten 'verdwenen was. Eenige jaren later vond men in de kelders van het koninklijk paleis de ledige étuiswaarin zij zich bevonden hadden. Een verzoek om inlichting aan de toenmalige koningin-regentes had geen gevolg, en de minister Figuerola verklaarde dan ook niet te aar zelen om koningin Christina openlijk te beschuldigen van „diefstal" dier diamanten. In allen gevalle waren van de diamanten nog voor eene waards van eenige millioenen overgebleven, welke koningin Isabella, in de laatste dagen van haar bestuur, te St. Sebastiaan in haar per soonlijk bezit had en me.de heeft genomen naar Frank rijk. Met een allerheftigste ontboezeming tegen het verjaagde vorstenhuis eindigde de redevoering des mi nisters, die zich bijv. aldus uitte: „Men spreke niet van eerbied voor eene vrouw of van eerbied voor het onge luk; zulke lieden verdienen dien niet!" Men weet dat het voorstel om eene parlementaire enquête over deze feiten te bevelen naar de afdeelingen is verzonden. Of het voorstel daar verder in vrede zal blij ven rusten moet de toekomst leeren. In een brief uit Londen vinden wij het feit geconsta teerd dat de Engelsche natie, na de laatste gebeurte nissen in Ierland, meer en meer overtuigd wordt van het hoog ernstig karakter der Iersche quaestie. De Fenian- partij wil de onafhankelijkheid van Ierland; het „Ierland aan de Ieren" blijft ondanks alle concessiën op kerkelijk en agrarisch gebied hare leus. Die concessiën, zegt de berichtgever aan wiens brief wij dit ontleenen, worden dan ook door de Fenian-partij ongaarne gezien Door deze toch heeft de regeering een deel der bevol king bevredigd, terwijl juist het doel is om een zoo groot mogelijke meerderheid tegen Engeland in het harnas te jagen.Ten onrechte wordt dan ook door sommige liberale organen en door de conservatieve partij op strenge maatregelen aangedrongen. Indien er nog kans besiaat om Ierland te bevredigen, zou het zeker wel niet zijn door middel van geweld, waardoor men slechts het aan tal aanhangers der Fenian-partij zal vermeerderen. Behalve het bestaand geschil tusschen de regeeringen te Constantinopcl en te Caïro, "ijn thans moeilijkheden gerezen tusschen Turkije en enkele Europeesche en Amerikaansche gouvernementen. Sedert het Suez kanaal een nieuwen handelsweg heeft geopend, hebben ver schillende regeeringen, zoo in Europa als in Amerika consuls aangesteld in Egypte en hunne erkenning ver zocht door Turkije. De regeeiing te'Constantinopel wil echter slechts het exeqaalur verleenen aan die consuls, wier regeeringen door diplomatieke agenten bij het Turksche hof vertegenwoordigd zijn. Uit Alexandrië wordt gemeld dat in dit verschil de tusschenkomst der groote mogendheden zal worden ingeroepen. Brussel 5 December. {Vervolg.) Onze Italiaansche opera is zeer plotseling gesloten door het vertrek van den directeur, den lieer Coulon. Hij heeft, met achterlating van zijn troep, de hielen gelicht, zooals men gewoonlijk zegt. De aandeelhouders komen er met het verlies van hunne storting af. Gisteren gaf men in het Thêatre du Pare een eerste voorstelling van Froufrou. Wat beteekent Froufrou? Froufrou is het type der Parisienne, in al hare wuftheid daarheen zwevende, steeds jong en toch zonder ooit ware jeugd gekend te hebben, zoo naïf en toch zoo bedor ven, zoo beminnelijk en toch zoo trouweloos, zoo verander lijken toch zoo diepgevoelend,zoo lichtzinnig en toch zoo vasthoudend, ziedaar dat half engelachtig, half demonisch schepsel. Alles wel beschouwd is het demniscli element, voor minstens tweederden bij haar vertegenwoordigd hetgeen echter slechts een te meer aantrekkelijke en doordringende bekoorlijkheid schenkt aan hare engelen vleugeltjes. Ziedaar Froufrou; zij behoeft slechts te ver schijnen, met haar betooverend lachje, gracieus, altijd in opgeruimde stemming, steeds gereed om feest te vieren, en met weerzin bezield tegen al wat van verre of nabij slechts naar iets ernstigszweemt, terwijl zij daarbij aller harten verovert en iedereen boeit, zelfs een jeugdig diplomaat, die zoo weinig doorzicht heeft dat hij de zuster van Froufrou, die „degelijker"' is en hem bemint, gaat smeeken om hem bij Froufrou tot voorspraak te wil len zijn opdat zij hem zou willen trouwen. Froufrou komt) hare zuster spreekt met haar, zij lacht, geeft haar een kus, vindt het huwelijksaanzoek vreerad, spitst echter de ooren wanneer zij verneemt dat haar pretendent op weg is om ambassadeur te worden, en de titel van Madame Tambassadrice doet haar tot een besluit komen of neen, Froufrou komt nooit tot eenig besluit. Zij is vol aardige dwaasheden, zweeft over alles heen met de meeste oppervlakkigheid en laat aan hare zuster over om te beslissen wat zijdoen zal, en omtevensophethuwe- lijks aanzoek het antwoord te geven dat hare zusterhet beste zal vinden. Deze laatste smoort met hare wils kracht de stem van haar eigen hart en beslist in over eenstemming met den vader, een ouden beau die een pruik draagt, de coulissen frequenteert en met de jongelieden rivaliseert op le turf de Pamour om op het aanzoek een gunstig antwoord te geven. Ziedaar dan Froufrou gehuwd, gravin en moeder. Darteier, verleidelijker dan ooit, is zij steeds dezelfde gebleven. Spreek toch niet van haar zoon, noch van haai echtgenoot, die tot ambassadeur te Carlsruhe benoemd wordt en om harentwille daarvoor bedankt, haar, die zich Parijs niet zonder Froufrou en Froufrou niet zonder Parijs kan voorstellen. Op alle tegenwerpingen ant woordt zij met gelach en met eenige woorden uit haar rol die zij repeteeren moet om in een theatre de société, ten voordeele der armen, op te treden. Haar echt genoot bemint haar steeds. Als hij echter eens ernstig tot Froufrou wil spreken, loopt zij weg. Gelukkigerwijze gaat haar vader naar Praag om de debuten bij te wonen en opgang te doen maken van eene zangeres, waarin hij zeer veel belang stelt, en laat Froufrou achter in ge nschap van hare zuster Louise, die goedschiks of kwaad schiks haar moet gezelschap houden. De echtgenoot i

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1869 | | pagina 2