ÖuitetüaniX
Thermometerstand.
Staten-generaal.
Algemeen overzicht.
1klasse, inleg 4 Thaler, trekking 9 en 10 Dec. 1869
2« 6 n 3 4 Jan. 1870
3® 8 21, 28 Jan. 1870
4® 8 „21 Febr. 1870
5® 8 „17 Maart 1870
6® „6 aanvang der trekk. 11 April 1870
en einde 29 April 1870.
„Uit het bo enstaande kan men derhalve beoordeelcn
of de beloften, in de advertentiën gedaan, overeenkomen
met den werkelijken stand van zaken."
Maandag avond zijn twee stoombooten, die van
Vreeswijk en die van Rotterdam komende, met elkander
in aanraking geweest; de boot van Rotterdam stootte
met haar voorsteven de ander eene deuk in de huid,
waardoor de passagiers in grooten angst verkeerden. De
reis werd echter zonder binder voortgezet.
De gemeenteraad van Antwerpen heeft beslist dat
er een bronzen standbeeld zal worden opgericht ter
gedachtenis van den onlangs overleden schilder Henri
Leys.
De Pruisische regeering heeft de volgende sta
tistiek gegeven van het telegraafwezen in Europa:
Er is een telegraafkantoor
op iedere 8,000 inwoners in Zwitserland,
12,000 België,
13,000 Engeland,
18,000 Nederland,
24,000 Italië,
28,00o Pruisen,
31,000 Frankrijk,
32,000 Portugal,
42,000 Oostenrijk,
77,000 Spanje,
185,000 Rusland.
Jaarlijks wordt afgezonden een telegram
op iedere 3 inwoners in Nederland,
4 België,
4 Zwitserland,
6 Engeland,
7 Italië,
9 Portugal,
12 Pruisen,
13 Frankrijk,
17v Oostenrijk,
21 Spanje,
69 Rusland.
Een koopman, Friedrich Schrei, in een kleine pro
vinciestad verhaalt de Bremer Zeitnng was in een
winkel met iemand in woordenstrijd geraakt, waaruit
vervolgens een openbare, scherpe briefwisseling ont
stond. In een dier brieven bediende de heer Schrei zich
van de uitdrukking „attisch zont" Eer.ige dagen later
las men in het dagblad van het stadje, in verband met
den gevoerden pennestrijd, de volgende ad.ertentie:
„Attisch zout en nog veel andere zouten voor rundvee
heb ik steeds in voorraad." GeteekendSchreifritz Een
beambte bij de zoutbelasting, geen winkelier met name
Schreifritz kennende, of zich van eenige aangifte bewust,
meende nu eene fraude op het spoor te zijn Spoed g had
hij uitgevonden wie Schreifritz was en waar hij woonde.
Onmiddellijk gelast hij de bevoegde autoriteit aldaar eene
huiszoeking te doen. Hieraan werd gevolg gegeven en het
rapport luidde aldus: „Nademaal uit het stedelijk dag
blad gebleken was dat alhier eene vreemde soort van
zout, onder den naam van „attisch zout" was ingevoerd,
heb ik op bekomen last mij tot den verdachten Schreif
ritz begeven en nauwkeurig onderzoek gedaan, maar
moet op mijn ambtseed verklaren dat ik geen spoor van
attisch zout bij den man ontdekt heb."
10 Nov. 's av. 11 n. 42 gr.
11 'smorg. 7 u. 42gr.'smidd.lu.43gr.'sav. 6u.41gr.
TWEEDE KAMER.
Zifting van Woensdag 10 November.
De beraadslagingen over de Indische begrooting worden
voortgezet Bij de hervatting van het debat over den post
voor de koffie uitgetrokken en het daarop voorgestelde
amendement van de heeren van der Hucht en Mirandolle,
verdedigt de heer Stieltjes het voorstel van die heeren
om ruim negen ton gouds uit te trekken teneinde ook
aan de bevolking in de Preanger regentschappen eene
gelijke belooning als aan die van andere streken op Java
toe te kennen.
De vrees door sommigen geopperd dat eene verhooging
van loon tot ongeregeldheden zou kunnen leiden, beant
woordt hij met de vraag of men ooit grenes heeft zien
ontstaan tengevolge van te liooge belooning?
De heer Hasselman tracht door statistieke mededee-
lingen de vermeerderde welvaart der bevolking in de
Preanger aan te toonen. Bovendien is bij den inlander
geld geene hoofdzaak, maar komt het hier alleen aan op
eene oordeelkundige leiding van den arbeid.
De heer van Voorthuijsen is in beginsel voor de ver
langde verhooging, maar acht de som te hoog. Hij geeft
daarom in overweging het amendement te verminderen,
terwijl eerst later de werking van dezen maatregel kan
blijken.
De heer van Naamen wil de regeering niet iets opdrin
gen wat zij klaarblijkelijk niet verlangt.
De minister, de verschillende sprekers repliceerende
verklaart zich tegen de voorgestelde verhooging van het
koffieloon. Omtrent deze zaak is noch regeering noch
vertegenwoordiging behoorlijk op de hoogte.
Omtrent de koffiecultuur in de Preanger is in 1867 een
rapport ingekomen van 700 bladzijden en eerst onlangs
het advies met de oorstellen van den gouverneur-gene
raal. Eerst moet een en ander behoorlijk bestudeerd zijn
om eenige beslissing te nemen. Intusschen moet men
de politieke zijde van dit vraagstuk, waarop door de
heeren Sloet en van Lijnden reeds gewezen is, niet al te
licht tellen. Omtrent, den toestand in de Preanger heeft
evenwel de regeering tot nogtoe geen enkel bericht ont
vangen waaruit zou kunnen opgemaakt worden dat deze op
zich zelf slecht of slechter is dan elders op Java. Daarbij
stelle men zich niet voor dat vermeerdering van bbtaling
tot vermeerdering van productie zal leiden; de ondervin
ding heeft het tegendeel geleerd.
De heer Mirandolle persisteert bij hot voorgestelde
amendement. Hij acht de politieke en financieclc bezwa
ren door sommige sprekers zoowel als door den minister
aangevoerd' overdreven. Do grond van het amendement
was billijkheid en rechtvaardigheid te betrachten; het
aangevoerde heeft geen aanleiding gegeven om dien
grond los te laten.
De heer Fransen van de Putte meent dat de minister
het amendement als een hem aangeboden crediet had
kunnen aannemen, daar het hem vrijstond naar bevind
van zaken te handelen. Hij had verwacht dat de minis
ter zich geen bepaalde partij tegenover het amendement
zou gesteld hebben.
De heeren van der Hucht, Insinger, van Lijnden, Nier-
strasz cn Luyben komen allen terug op hetgeen zij ten
voor- of nadeele van de voorgestelde wijziging in het
midden hebben gebracht.
De heer Nierstrasz vraagt daarbij een aantal inlich
tingen, waarop de minister van koloniën een beroep op
de kamer doet of iemand, die zooveel en zoo dikwijls het
woord voert als laatstgenoemde spreker, kan vergen dat
liij op iedere vraag of bedenking antwoordt? De heer
Nierstrasz was met een voorbeeld van 1724 voor den dag
gekomen, terwijl hij vooraf verklaard had te meer vrij
moedigheid tot vragen te hebben omdat de minister de
vrijmoedigheid had niet te antwoorden. Het is juist,
zeide de minister, dat de heer Nierstrasz zich te veel op
het terrein van de heeren van 1700 verplaatst, dat een
minister van den tegenwoordigen tijd hem geen antwoord
kan geven.
Het amendement tot verhooging met f 910,000 van de
koffieprijzen aan de bevolking te betalen, wordt daarop
verworpen met 51 tegen 19 stemmen.
Zonder beraadslaging worden daarop eenige artikelen
betreffende de uitgaven voor cultures aangenomen. De
verdere beraadslaging wordt verdaagd tot den volgenden
dag, als want eer de afdeeling onderwijs aan de orde is,
waarop een amendement van de heeren Viruly en Moens
is voorgesteld, strekkende om de kosten voor inlandsch
onderwijs met 30,000 te verlioogen.
In de memorie van beantwoording van het verslag der
tweede kamer omtrent hoofdstuk IVa (justitie) verklaart
deministeronderanderen tegenover de beschuldiging van
een weifelende houding omtrent zijn plannen aan den
dag gelegd te hebben, dat zijne denkbeelden omtrent do
herziening van het rechtswezen kort samengevat hierop
nedorkomen de eindelijke invoering der reeds sedert
1848 verwachte en tot nu toe alleen op papier tot stand
gekomen nieuwe rechterlijke inrichting moet op den
voorgrond staan; tot spoedige inwerking-tredingmoeten
alle krachten worden aangewend. Eerst daarna kan eene
algemeene herziening van de burgerlijke rechtsvorde
ring en het strafrecht met vrucht worden ondernomen
maar in dien tusschentijd belet niets bij bijzondere wetten
gedeeltelijke verbeteringen aan te brengen op dit gebied
als op dat van het burgerlijke handelsrecht. Eene voor
dracht om het wetboek van burgerlijke rechtsvordering
in overeenstemming te brengen met de wet van 1861 op
de rechterlijke organisatie zal binnen weinige dagen
worden ingediend, terwijl een ontwerp eener nieuwe
rechterlijke indeeling bij den raad van state aanhangig
is. Eene rechtspraak door gezworenen blijft nog niet als
een noodzakelijk bestanddeel van een) constitutioneel
stelsel beschouwen.
Binnen weinige dagen zal ook bij de kamer een voor
stel inkomen tot afschaffing van de doodstraf. Omtrent
een sedert langen tijd gereed zijnd wetsontwerp op de
huishoudingen tucht op de koopvaardijschepen moeten
nog de adviesen der Indische autoriteiten afgewacht
worden, terwijl de quaestie van afschaffing der Zondags
wet in ernstigeo verweging bij de regeering is. Eene
politiewet is bij de vele aanhangige vraagstukken niet in
gereedheid kunnen gebracht worden. De ongeregeldhe
den te Rotterdam kunnen evenwel aan het gemis daar
van niet geweten worden.
Een wetsontwerp op het krankzinnigenwezen is nog
bij den raad van state aanhangig. Ook omtrent, de ophef
fing van den tiendenlast zal men trachten binnen kort
een voorstel weder bij de kamer aanhangig te maken.
Weldra is evenzoo het. resultaat te verwachten van den
omvangrijken arbeid der commissie tot herziening van
de wetgeving op eigendomsoverdracht van onroerende
goederen, het hypotheekstelsel cn het notariaat.
Bij de beantwoording der verschillende bedenkingen
omtrent de onderdeden der begrooting, deelt de minister
mede dat de bewuste sigenners nut konden geweerd
worden uithoofde zij van behoorl jke passen voorzien
waren.
Aangaande het gebeurde met den Engelschtnan Lamb
is een rechterlijk onderzoek aanhangig.
De aanbouw van een nieuwe gevangenis te Arnhem
en de verplaatsing van do strafgevangenis van Leeuwar
den naar Medemblik, worden breedvoerig ver iedigd.
De verwarring onder de Parijsche bevolking, welke
zich met de verkiezingen bezighou It, neemt in dezelfde
mate toe als de heftigheid der radicalen. Gambetta en
Pclletan belmoren reeds tot de gematigde partij en ver
tegenwoordigen de orde tegenover den revolutionairen
chaos, waarin het gouvernement met politieken tact een
deel der Parijsche kiezers vrij laat ronddwarrolen. Zoo be
vindt thans Ledru-Roliin, de oabeëe.lig lecaa;lidaat,zich
tegenover zijn vroegoren ambtgenoot in het provisioneel
bestuur, Crémieux, die ia 1818 den eed afschafte en thans
den voorgeschreven eed als candi.iaat voor hot wetge
vend lichaam wél heeft afgelegd. Zoo staan dus de beide
staatslieden, die men steeds als de vertegenwoordigers
beschouwde van de op 2 December 1851 overwonnen
democratische partij, tegenover elkander.
In een brief aan de kiezers ontwikkelt de heer Ledru-
Rollin, die steeds te Londen vertoeft, de gronden waarop
hij zich onbeëedied candidaat stelt „Ik zou eenvoudig
kunnen zeggen schrijft de heer Ledru-Rollin dat
ik den eed weiger omdat ik in 1848 heb bijgedragen om
hem af te schaffen als een bron van schandaal, eene
krenking der gewetensvrijheid, eene tegenstrijdigheid
met de absolute souvereiniteit van het algemeen stem
recht; kortom omdat de eed voor altijd vernietigd is op
2 December 1851." Maar bovendien, zegt de heer Ledru-
Rollin, is het afleggen van den eed in de gegeven om
standigheden eene schrede naar het parlementarisme
hetgeen de heerschappij is van eene partij, „van
eene aristocratie, waaronder de natie gedurende
achttien jaren versteend is tusschen deze beide goo-
chelkunstenaidjen: geheimzinnigheid over de han
gende quaestiën, stilzwijgen over de fm/x acramjilix
Frankrijk moet volgens den heer Ledru-Rollin uit
den bestaanden toestand geraken, niet door „constitu-
tioneele" candidaten te verkiezen, maar door aan het
gouvernement eene doodolijke wonde toe te brengen en
op onbeëedigde candidaten te stemmen, liet algemeen
stemrecht moet niet, door den vooraf af te leggen eed der
candidaten, de Caudijnsche bergpassen doorgaan, en met
overtuiging dringt Ledru-Rollin dan ook op de toepas
sing van zijn revolutionair middel aan, waarbij hij de
revolutie ten slotte kenschetst als eene trilling van het
maatschappelijk lichaam, waardoor dit nieuwe kracht
erlangt.
Het weigeren om den eed af te leggen wordt thans
reeds door gemeenteraadsleden in Frankrijk als wapen
tegen de keizerlijke regeering gebezigd. Vier nieuwge-
kozen leden van den gemeenteraad te Tonlouse hebben
daarvan het voorbeeld gegeven. Zij hebben geweigerd
om den voorgeschreven eed af te leggen, zoolang de
volkssouvereiniteit niet in werkelijkheid bestaat en zoo
lang niet de burgemeesters, die de vergaderingen der
gemeenteraden leiden cn hare besluiten moeten ten
uitvoer leggen, door die gemeenteraden zelf worden be
noemd.
Met het oog op al die verwarring, heftigheid en onbe-