UIIDDEIRIRGSCIIE CO li! AM
BIJVOEGSEL
Van "Donderdag 11 November 1SG9. No. 218.
Provinciale staten van Zeeland.
VAN DE
Zitting van Vrijdag 5 November.
{y er 00/ff.)
Na de hervatting der werkzaamheden blijkt dat do
leer Fransen van de Putte ter vergadering is versche
den, zoodat thans 33 leden tegenwoordig zijn.
Alsuu wordt voortgegaan met het uitbrengen van de
Mgemeene verslagen der afdeelingen en de behandeling I
Van de onderwerpen, waartoe zij betrekking hebben t. w
VIII. Het voorstel van gedeputeerde staten tot het
doen eener gehlleening van 50,000 voor den stoomboot- j
dienst op de Wester-ScheUle, tegen eene rente van hoog- i
stens 5 pet. 's jaars.
Het verslag, door den heer Wagtho uitgebracht, doet
Men dat de leden der eerste afdeeling eenparig van ge-
Voelen waren, (in overeenstemming met haar gevoelen
betreffende het voorstel van gedeputeerde staten tot aan
koop eener nieuwe boot voor dien dienstl, dat het nemen
Van een besluit op dit voorstel moet aangehouden wor
den tot aan de voorgestelde buitengewone vergadering
der staten. In een andere afdeeling was men algemeen
vóór het voorstel, doch achtten eenige leden het wen-
Schelijk'de aandeden der geldloeuing op f 500 te bepa
len, ter bevordering van de deelneming De laatste af
deeling had geen bedenkingen. De minderheid maakte
«venwel hare goedkeuring afhankelijk van de aanneming
van het voorstel betreffende de aankoop eener nieuwe
Stoomboot.
De voorzitter deelt mede dat dit verslag aan gedepu
teerde staten geen aanleiding heeft gegeven tot wijzi
ging van hun voorstel, en stelt voor tot de dadelijke
behandeling daarvan over te gaan.
Daartoe besloten zij id wordt alleen ten aanzien van
bet tweede gedeelte van het voorstel (vaststelling van
bet plan der geldleening) door den heer Moolenburgh to
kennen gegoven, dat hij van ineening is dat het beter zou
zijn geweest indien de aandeelen op f 500 waren gesteld
geworden, doch hij, het gisteren genomen besluit eerbie
digende, thans geen voorstel daartoe zou doen.
Het voorstel wordt vervolgens met algeineene stem
men aangenomen.
IX. Het adres van W. Bon wens, te Yzendijke, hou
dende verzoek ora een provinciaal subsidie voor zijn wa-
gendienst tussehen Yzendijke en Breskens, in verband
met eene vermeerdering van het getal reizen met de
stoomboot tussehen Vlissingen en Breskens.
De heer Wagtho brengt ook hieromtrent het verslag
ffit, waaruit het volgende blijkt:
Eene afdeeling was eenparig van gevoelen dat het adres
moest gesteld worden in handen der commissie uit gede
puteerde staten voor deu dienst op de Wester-Schelde, ter
beoordeeling in hoever inwilliging aan het verzoek wen-
schelijk is. I11 aanmerking nemende dat tot dusver door
de provincie geen subsidie aan eenigen wagendienst is
verleeud, zou die afdeeling het verkeerd vinden daarin te
treden, daar zij zoodanig ptovinciaal subsidie afkeurt.
Mocht voornoemde commissie eenig subsidie voor dien
dienst wenschelijk achten, dan zou die commissie het als
Zodanig kunnen verleenen, terwijl dit punt op die wijze
bij de staten zelve onaangeroerd bleef en alzoo geen an
tecedent werd gesteld.
Bij een andere afdeeling had de overgroote meerderheid
tegen het verleenen van subsidie bezwaar, uithoofde van
de moeilijkheid om de verlangde wijziging in de uren van
ufvaart der stoomboot te brengen, alsmede omdat zij het
beginsel van subsidiëering van een wagendienst door de
Provincie afkeurt Een enkel lid achtte het verleenen der
®ubsidie wenschelijk in het belang van hetreizend publiek.
In de laatste afdeeling wilde een lid ten aanzien van het
adres overgaan tot de orde van den dag, daar er volgens
Mjne zienswijze geen termen waren om het in behande
ling te nemen. De overige leden wenschten bet te stel
den in handen van gedeputeerde staten tot onderzoek en
bet doen van voorstellen in de eerstvolgende zomerverga
dering. Twee leden wilden reeds nu gedeputeerde staten
machtigen om casu quo die ondersteuning aan adressant
*e verleenen. Een lid wees op het niet bestaan van
eene geregelde correspondentie tussehen de hoofdplaats
der provincie en den dienst op de Wester-Sehelde
tengevolge waarvan het reizend publiek in den regel ver
plicht is gebruik te maken van het kostbaar middel van
vervoer met huurrijtuig, of den afstand tussehen de hoofd
plaatsen Vlissingen te voet af te leggen De afdeeling ver-
eenigde zicli eenparig met het gevoelen, dat in dat be
zwaar behoort te worden voorzien en wenschte dat daar
van in het verslag melding werd gemaakt.
Ook dit onderwerp wordt dadelijk in behandeling ge
nomen.
De voorzitter deelt mede, dat het verslag aan gedepu
teerde staten aanleiding heeft gegeven tot het voorstel:
„om het verzoek af te wijzen."
De heer Hammaeher stelt onmiddellijk het volgende
amendement voor: „aan den adressant Bouwens zijn ver
zoek toe te staan, onder voorwaarde dat aan heeren ge
deputeerde staten, 11a gedaan onderzoek zal zijn geble
ken dat de door adressant geposeerde feiten zijn over
eenkomstig de waarheid."
Nadat dit amendement voldoende is ondersteund en
de beraadslaging ook daarover is g' opend, zegt de lieer
Hammaeher dat hij dit voorstel doet omdat een antecedent
bestaat van eene zoodanige voorwaardelijke inwilliging,
wel niet van eene subsidie v^or een wagendienst, maar
van eene subsidie voor wegsverbetering ten aanzien van
de gemeente Olinge. Dat er geen antecedent van het ver
leenen van subsidie aan een wagendienst bestaat kan naar
zijne meening geen reden zijn om het verzoek van dezen
adressant te verwerpen. Dat verzoek is, naar hij verder
betoogt, billijk en het gevraagde bedrag, slechts f 3Ö0
's jaars, gering Wordt hem die som verleend dan zal
zijn wagendienst, die nu wel eens wat te wenschen over
laat, verbeteren. Spreker dringt hierbij, onder verwijzing
naar de in het adres aangevoerde motieven, het belang
van den wagendienst in verband met de communicatie
met Vlaanderen en Osteude met klein aan. Overigens
geeft hij te kennen dat hij zijn doel althans in zoover
heeft bereikt, dat hij deze aangelegenheid tot een punt
van bespreking in de afdeelingen heeft gemaakt, terwijl
hij de verdere beslissing thans aan de vergadering over
laat.
De heer Lambrechtsen gelooft, als lid der commissie
uit gedeputeerde staten, dat de inwilliging van dat ver
zoek op dit oogen hl ik gevaarlijk zou zijn. Het verzoek
is tweeledig uitbreiding van het aantal reizen der boot
tussehen Vlissingen en Breskens, en subsidie voor een
wagendienst. Hij gelooft dat men den stand van zaken
zou vooruitloopen als men nu reeds bepaalde dat in den
aanstaanden zomer het aantal reizen der boot zal worden
vermeerderd en wat betreft de gevraagde subsidiehij
gelooft dat men, zoo dit voor dezen wagendienst werd
toegestaan, ze hij aanvragen van andere wagendiensten
evenmin zou kunnen weigeren, en dau zou het einde van
dergelijke subsidieëring niet te zien zijn.
De voorzitter verklaart dat hij zich volkomen met het
voorstel van gedeputeerde staten vereenigt. Behalve de
in het verslag der afdeelingen aangevoerde motieven tot
afwijzing van het verzoek, is er zijns inziens nog een mo
tief, en wel dithoezeer het hem noch officieel, noch offi
cieus bekend is welke spoorwegplannen voor het voorma
lig 4« district zullen worden vastgesteld, weet hij toch dat
het voornemen bestaat tot den aanleg van minstens éen
spoorweg, waarvan het station te Breskens zal worden
gevestigd; met het oog ook hierop is het verzoek dus
verwerpelijk te achten.
De heer Hennequin beaamt het voorstel van gedepu
teerde staten, uiaar meent d:t college te moeten attent
maken op een ander middel ter tegemoetkoming aan het
verzoek, namelijk door te trachten den wagendienst met
het postvervoer in verband te brengen, waarmede Schoon-
dijke, lJzendijke, Oostburg eu Hoofdplaat althans zeer
zouden zijn gebaat.
De voorzitter gelooft dat het wel onnoodig zal zijn den
vorigen spreker op te merkeD dat de zaak der posterijen
niet behoort tot den werkkring van gedeputeerde staten,
maar tot dien van den minister van linantiën. Evenwel
vertrouwt hij dat het college van geduputeerde staten,
daartoe nitgenoodigd wordende, wel bereid zou zijn tot
het doen van onderzoek en te dier zake aan de regeering
in te dienen adressen voor zooveel noodig te onder
steunen.
De heer de Jonge van Ellemeet verklaart zich tegen
het amendement van den heer Hammaeher, omdat men
door dit aan te nemen zich den schijn geeft alsof men aan
de waarheidsliefde van den adressant twijfelt,en hij, wan
neer die man hem eens de reden daarvan vroeg, niet we
ten zou wat hein te antwoorden.
De beraadslaging werd gesloten en het amendement
van den heer Hammaeher met 29 tegen 4 stemmen ver
worpen. Vóór stemden, behalve de voorsteller, de heeren
liisseeuw, de Smidt en Fransen van de Putte.
Het voorstel van gedeputeerde staten is daarentegen
met 27 tegen 6 stemmen aan gen om e n. Tegenstem
den de heeren Hammaeher, Kroon, liisseeuw, van Yssel-
stcijn, de Stnidt en Fransen van de Putte.
X. Het voorstel van gedeputeerde staten, om naar
aanleiding van en in verband met het voorstel van den
heer Verhagen, in de jongste zomervergadering gedaan
in overeenstemming met het gevoelen van den inspecteur
van het lager onderwijs, hij wijze van proefneming voor
een jaar aan hun college beschikbaar te willen stellen de
som van 2000, ten einde, volgens eene later te maken
verdeeling, door de schoolopzieners in overleg met den
inspecteur van het lager onderwijs, die som te doen strek
ken tot bevordering en aanmoediging van het school
gaan en meer getrouw schoolbezoek.
Het verslag wordt door den heer F. van Dcinse uitge
bracht. Daaruit blijkt het volgende
In eene afdeeling betreurden eenige leden het dat het
voorstel van gedeputeerde staten hun eerst bij den aan
vang der vergadering was ter hand gesteld, zoodat zij
daardoor de gelegeiiïi'eid hadden gemist-tfrt-bedaard over
leg; zij meenden dat de zaak geen bijzonderen spoed ver-
eischte en wenschten het yooistcl tot de eerstvolgende
vergadering aan te honden. Zij werden ir. dit verhingen
versterkt doordien de inspecteur van het lager onderwijs
heeft verklaard buiten staat te zijn de aan de subsidie te
geven bestemming nu reeds te bepalen, alsmede door de
omstandigheid dat een aanzienlijk getal leden verhin
derd was in de hijwoning dezer najaarsvergadering.
Met betrekking tot de al of niet bevoegdheid der sta
ten oin tot bevordering van het geregeld en meer ge
trouw schoolbezoek gelden uit do provinciale fondsen
toe te staan, betwistten enkele leden dierzelfde afdeeling
die bevoegdheid, op grond dat de wet op het onderwijs
de gevallen opgeeft, wanneer de staten en het rijk samen
geroepen en verplicht zijn ter zake van de behingen van
het onderwijs de gemeentebesturen te hulp te kotnen
terwijl zij zich onbevoegd achtten buiten die gevallen
van de provincie geldelijke offers to vragen. Audeie le
den meenden dat de staten, zonder daartoe verplicht te
zijn, toch de bevoegdheid bezaten tot het verleenen van
eenig subsidie, daar bevordering van geregeld en ge
trouw schoolbezoek een zaak van algemeen belang is.
Bij de overweging van het voorstel van gedeputeerde
staten drong de groote meerderheid dier afdeeling er op
aan om, alvorens te beslissen, bekend te worden gemaakt
met de wijze waarop de te verstrekken gelden zullen aan
gewend worden. Enkele leden konden zich daarmede
evenwel niet vereenigen cn wenschten aanneming van
het voorstel, hetwelk zij beschouwde meer als eene aan
vrage van crediet, 0111 daarvan later na gedaan onderzoek
een gewenscht gebruik te maken.
Vervolgens werd in die afdeeling het voorstel van den
heer Verbagenop zicli zelf genomen, overwogen. De
geheele afdeeling erkende de bijzondere belangstelling
van den voorsteller in deze zoo gewichtige zaak, maar
meende dat het voorstel niet mocht worden ondersteund
omdat het niet kon strekken tot bereiking van het doel
hetwelk de voorsteller zich blijkens de praemissen had
voorgesteld. Bevordering van schoolbezoek en bestrij
ding van schoolverzuim kon, volgens die afdeeling, niet
door het oprichten van herhalingschoicn, veel minder
door de oprichting van leesbibliotheken geschieden. Ook
achtte men f 1C00 voor dat doei te weinig, terwijl men
meende dat de offers, in het vervolg van de provincie wel
licht te vorderen, niet te berekenen zijn wanneer zij een
maal hare goedkeuring aan de strekking van het voor
stel gegeven had.
In de beide andere afdeelingen werden geen bedenkin
gen tegen het voorstel van gedeputeerde staten gemaakt;
in eene afdeeling werd het ten zeerste toegejuicht, ter
wijl in de andere alle leden met genoegen hadden gezien
de uitbreiding door gedeputeerde staten aan het primi
tieve voorstel van den heer Verhagen gegeven.
Ook dit onderwerp wordt dadelijk in behandeling ge
nomen.
De voorzitter deelt mede dat het uitgebracht verslag
aan gedeputeerde staten geen aanleiding heelt gegeven
tot wijziging van hun voorstel.
De heer Verhagen zegt dat hij het waagt al dadelijk op
te staan om het woord te vragen (hein door den voorzit
ter verleend), teneinde zijne hooge ingenoinenlieid te be
tuigen met de wijziging van zijn voorstel door tusschen-
komst van gedeputeerde staten en het schooltoezicht.
Zoo hij ooit zeggen kon: ik ben dankbaar en voldaan, dan
is het op dit oogenblik. Hij zal in de aanbeveling van het
voorstel dan ook niet uitvoerig zijn, maar wil alleen met
een enkel woord wijzen op de omstandigheid dat uit het
verslag zoovele bezwaren van de zijde van eene afdeeling
zijn gehoord, terwijl men in de beide andere afdeelingen
het gewijzigde voorstel toejuicht en de zaak zelve be
aamt.