JIIDDELBURGSCUE COURANT
BIJVOEGSEL
van Woensdag 10 November 1809. No. 217.
Staten-generaal.
Gemeenteraad Tan Tlissingen.
TWEEDE KAMER.
Voortzetting be
zitting van Vrijdag 5 November
raadslaging Indische begrooting.
Vóór don aanvang der beraadslaging is aan de leden
een gedrukt amendement rondgedeeld van de hoeren
Van der Hucht en Mirandolle strekkende om de uitgaven
v°or de koffie te verhoogen met 910,000 en alzoo te
hengen op 15,941,689.
De heer van Wassenaer van Catwijek en W. van Gol-
stein treden in eenige algemeene beschouwingen over
'bgisteren doorde ministers gegeven antwoorden. Eerst-
®e&oemde wijst op het weinige dat voor ontwikkeling
''oor onderwijs van de Javanen gedaan wordt, terwjff
batstgenoemde wijst op een vroeger gevoelen van deii
Minister van koloniën, in een zijner geschritten uitge
rukt, dat tot geen afschaffing van belasting in Indië mag
v°rden overgegaan zonder goedkeuring der wetgevende
^acht, en nu in strijd daarmede hij besluit de pacht der
Pandjeshuizen is opgeheven De heer van Lijnden blijft
°°k na het antwoord des ministers deze begrooting eene
j'ctie achten; de raming der koffieprijs is te hoog; volgens
hi
em is die niet hooger te stellen dan 38 cent De heer
Casembroot acht evenals ten vorigen jare vaststel-
lDg bij de wet dezer begrooting noch in het belang van
udië noch in dat van Nederland. Hij wij st op het verschil
van gevoelen tusschcn den minister van financiën en
i len van koloniën ten aanzien van dit punt, daar de
aatste pertinent die vaststelling een kwaad heeft genoemd
U'aarvan men zich hoe eer zoo beter moet ontdoen, terwijl
'b minister van financiën gisteren verklaarde dat zulks
''keen bedoelde de wijze van vaststelling. Ten aanzien
jan de verantwoordelijkheid des ministers voor hetgeen
'u Indië gebeurt, maakt hij eene vergelijking met de
Verhouding van een minister van marine tot een kom-
mandant van een schip waarop ongestraft ongeregeld
heden gebeuren; aan dien kommandant behoort het
hertrouwen te worden opgezegd.
De heer Bergman bespreekt het cultuurstelsel en de
haste bijdrage.
De heer Mirandolle verklaart dat hij gisteren meer be
paald op de grieven heeft moeten drukken om aan te
toonen dat daarvoor gronden bestaanhij erkent dat er
°ok lichtzijden zouden zijn aan te stippen. Na de explicatie
hoor den minister gegeven gelooft hij dat het verschil
van mecning meer in schijn dau in werkelijkheid bestaat.
De heer Saaijmans Vader acht don minister den eeni-
Sen persoon tot wien men zich hier voor hetgeen ginds
^beurt als verantwoordelijk persoon wenden kan. Ver-
her bespreekt hij het vierpalen-besluit, het afschrijven
^koffietuinen en het inlandsch onderwijs. Hij beschouwt
'udië als een integreerend deel van Nederland en daarom
hurplicbt in de kosten der huishouding van het mocder-
Uud bij te dragen. Een minister die aan Indië een
^'ftfandig bestaan wil toekennen is daarom de man niet
eu hij kan ondersteunen.
De heer Fransen van de Putte verdedigt het beginsel
er wettelijke vaststelling der begrooting. Dat is de
Uutiige waarborg tegen willekeur. Wanneer men controle
vju do kamer op de verantwoordelijkheid van den mi
eter wil moot men geen inmenging van de staten-gene-
vreezen. Een bekwaam minister en een bekwaam
£°Uverneur-genoraal vreezen dan die inmenging ook nie^
^mimin als zij de uiting der pers vreezen, die men nu
^'1 breidelen.
Die pers heeft meer goed dan kwaad gedaan, ter-
^1)1 men tegenwoordig over de vijandigheid daarvan
"'ut kan klagenzij is thans tot vervelens toe zoetsappig.
heer Nierstrasz begrijpt het nut der wettelijke
1 uitstelling niet bij de macht die de gouverneur gene-
f,|ul heeft om credieten, tot de hoogste bedragen zelfs te
"Puien. De raming der inkomsten komt hem overdreven
om dit te betoogen wijst hij op de teleurstelling
'e men reeds in 1869 wat sommige opbrengsten betreft
öU(lervindt.
.Do heer Hofhaan betreurt, het dat onze koffiemarkt
'et meer zooals vroeger is.
verdere beraadslaging wordt tot den volgenden
^fgen verdaagd.
Zitting van Zaterdag 6 November. Voortzetting bcraadsla-
slaging Indische begrooting.
De heer 's Jacob zet op nieuw breedvoerig zijne denk-
eeldcn omtrent den Indischen toestand uiteen. Dat
deze slecht is kan hij aantoonen door de mededeelingen
van de Indische dagbladen van de laatste jarer. die alle
van teruggang gewagen. Volgens hem moet het regee-
ringsstelsel, dat ook volgens het regeerings-reglement
bestaat in een eenhoofdig gouvernement, met klem wor
den gehandhaald.
De heer Hasselman betoogt de noodzakelijkheid van
het behoud der oude instellingen en het autocratische
gezag in Indië. De maatregelen tot breideling der Indi
sche drukpers worden door hem nader verdedigd.
De minister van koloniënverschillende sprekers
beantwoordende, zegt dat hij alleen verantwoordelijk is
voor hetgeen hij doet of nalaat, en moet zorgen dat den
gouverneur-generaal dien hij bij zijn optreden vindt,
go.n,verneur-generaal blijft. Ten aanzien van de vaststel
ling b'ij de wet der Indische begrooting had hij liever
in de memorie van beantwoording de zoo dikwijls aan
gehaalde woorden niet nedergeschreven, namelijk dat
hij die vaststelling een kwaad achtte waarvan men zich
zoo spoedig mogelijk moest ontdoen. Hij achtte zich over
die uitdrukking reeds genoeg gestraft, en hoopte van de
.toegezegde welwillendheid der vergadering dat men
niet meer zou terugkomen. Het blijkt evenwel
dat ook de heer van de Putte over eenige jaren die vast
stelling wil 'afschaffen, en dus in principe van die zijde
geen verschil bestaat. Nadat de minister meer speciaal
enkele punten had behandeld en onder anderen door
cijfers aangetoond dat in piaats van een tekort volgens
de gegevens uit Indië een overschot op de begrooting
voor 1869 te verwachten was, repliceerden de heeren de
Casembroot en van Wassenaer van Catwyck met herha
ling hunner gevoelens.
De heer Luyben verklaarde voorstander der wette
lijke vaststelling te zijn, maar hij heeft bezwaar tegen de
vermeerdering der uitgaven met het oog op de vermin
dering der inkomsten. Spreker constateert dat gelukkig de
koloniale quaestie heeft opgehouden eene partijquaestie
te zijn tevens wordt door hem opgemerkt dat vroeger
te veel invloed aan zoogenaamde Indische specialiteiten
is toegekend.
De heer Fransen van de Putte achtte die laatste
meening volkomen, juist maar daarom ook een bewijs ten
voordeele van de wettelijke vaststelling hier te lande der
begrooting. In antwoord op de aanmerkingen van dien
spreker en van den heer 's Jacob zegt hij dat er geen
sprake is van vaste bijdrage, maar alleeu voor het oogen-
blik van eene bepaalde som door de wetgevende macht
voor 1870 vastgesteld als bijdrage aan onze middelen.
De heeren van Voorthuijsen (resuraeerende) en de
Waal (repliceerende) herhalen de argumenten vóór en
tegen waarna de algemeene beraadslaging wordt gesloten
en de behandeling der onderafdeeiingen bepaald op
Maandag 8 November.
Het bij de kamer ingediende wetsontwerp tot ont
eigening van perceelen ten behoeve van de aanteleggen
Noordzee haven buiten de monding van het Noordzee
kanaal strekt om de Amsterdamscke kanaalmaatschappij
in de gelegenheid te stellen, om, in het belang zoowel
van den aanleg als later van de exploitatie der haven
te Wijk aan zee, over eenige eigendommen onder Velsen
te beschikken waardoor de onmiddellijke omtrek der
haven onder haar beheer zal komen.
Het hij de troonrede toegezegd en gelijktijdig aan
de kamer ingediend koloniaal verslag is onlangs in
druk verschenen. Het pkort overzicht", dat volgens de
nieuwe regeling het vorige verslag vergezelde, is toen
gebleken voortaan gemist te kunnen worden. De inhoud
staat nu in de verslagen zelve. De verslagen omtrent de
West Indien en de kust ontbreken nog. In dat van Oost-
Indië zijn de statistische opgaven over 1867 en 1868
opgenomen, met mededeelingen die aan het vorige ver
slag sluiten tot den datum der voornaamste laatste
tijdingen.
De volumineuse inhoud (180 pagina's druks alleen van
O.-Indië) maakt het ons onmogelijk, vooral door de afzon
derlijke behandeling van elke landstreek in «1 de details,
en bij gebreke van eenig algemeen overzicht, daaruit
thans bijzondere mededeelingen te putten.
Bij de overweging van de begrooting van oorlog werd
in het voorloopig verslag der tweede kamer aan de eene
zijde aangedrongen op inkrimping van het cijfer der
uitgaven, terwijl aan den anderen kant krachtdadiger
vooitzetting der verdedigingsmiddelen noodig werd ge
acht. Algemeen werd op de noodzakelijkheid gewezen
dat 's lands verdediging door het volk meer als eene natio
nale zaak worde beschouwd; daardoor zal zij eene zedelijke
sterkte erlangen die tegen getalsterkte kan opwegen.
Door vele leden werd ernstig herinnerdaande toegezegde
wet omtrent het verdedigingsstelsel. In alle afdeelingen
werd de meening voorgestaan dat de regeling' en vol
tooiing van het vestingstelsel niet voldoende zijn om onze
verdediging behoorlijk te verzekeren, maar dat ook de
samenstelling van de levende strijdkrachten hij de wet
moet worden bepaald. Op de indiening eener daartoe
strekkende voordracht werd aangedrongen. De voort
durende insmelting van de vrijwilligers, waarvan het
getal steeds afnemende was, bij de militie werd betreurd,
omdat de militie uit de minst ontwikkelden uit het volk
bestond. Door verscheidene loden werd daarom afschaf-
fingof beperking der plaatsvervanging aangeprezenook
achtte men nauwer verband tusschen het leger en de
schutterij en wenschelijk. Zoowel over de indeeling van ons
leger, als over de geoefendheid der troepen was het
oordeel ongunstig. Eene meer plaatselijke inrichting der
militie zou eenè spoedige mobilisatie mogelijk maken.
Zitting van Maandag 7 November.
{Vervolg van nommer 213.)
Hoofdst. II, afd. 2, art. 7, (kosten voor boek-, druk- en
bindwerk 1800)Op dezen post had de commissie eene
vermindering van 100 voorgesteld, met welke vermin
dering burgemeester en wethouders zich konden ver
eenigen. Zonder hoofdelijke stemming werd de post
vervolgens tot een bedrag van 1700 goedgekeurd.
Art. 10 dier afdeeling (ijkloou maten en gewichten
20) moest, volgens het oordeel der commissie, tenge
volge van art. 17 der wet van 7 Apri! 1869 (Staatsblad
n°. 67) vervallen. Het artikel blijft echter tot dat bedrag
uitgetrokken, omdat, volgens mededeeling van den heer
Schraver, toch ook voortaan de justeerkosten en de ijk
der gasmeters moeten betaald worden.
Op voorstel der commissie, wier aandacht het getrok
ken had, in deze afdeeling geen post voor de Staats
courant te hebben gezien, die, naar hare meening nog al
veel geraadpleegd wordt, werd een nieuw art. 12 bijge
voegd, waarin voor kosten van de Staats-courant ƒ30
uitgetrokken is.
Hoofdstuk II, kosten van onderhoud, schoonhouden
en meubileeren van de openbare, voor den godsdienst
bestemde gebouwen, ad ƒ4599, wordt thans tot ƒ4529
gebracht.
Hoofdstuk III, afd. I, art. 14 (gewoon onderhoud van
haven- en kanaalwerken ƒ4930.20). Tegen dit artikel
had de commissie de volgende bezwaren. Door een der
leden was opgemerkt dat 4 ijzeren meerpalen tot een te
hoog bedrag uitgetrokken waren. In stede van 359 moest
gelezen worden 200. Voorts deed de commissie, naar
aanleiding van den post van 60 voor het onderhoud
der baggeraken, het voorstel om deze van de hand te
doen waardoor deze post zou vervallen. Behalve deze
aanmerkingen was nog eene wijziging in de re lactie van
een ondergeschikt artikel voorgesteld. Ten slotte werd
nog opgemerkt dat de som van 130, die uitgetrokken
was voor het schoonhouden der keibank benevens het
aankoopen van twee nieuwe leggers, klaarblijkelijk op
eene misvatting steunde en, huns inziens, 750 behoorde
te zijn, in verband met welke verhooging de onder afd. II,
art. 2, uitgetrokken post voor het maken van eene hel
ling aan de keibank en het verplaatsen van de vleugel
beschoeiing, ad 1155, vervallen zou. De commissie
meende voorts met zekerheid te mogen zeggen dat,
indiende 750 voor de keibank werd beschikbaar ge
steld, die bank genoegzaam in staat zal zijn om althans
de eerste 4 of 5 jaren aan haar doel te beantwoorden-
Het uitgeven van de zoo even genoemde ƒ1155 zou de
commissie geldverspilling achten.
In hun antwoord verklaarden burgemeester en wet
houders zich niet met de voorgestelde wijziging te kun
nen vereenigen.
Ten aanzien van dit artikel opende de heer van der
Hijden de discussie door zich op verschillende gronden
tegen den verkoop der aken te verklaren. Hij verklaarde
voorts dat de bijeenvoeging in dit artikel van het bag-
gerwerk en het metselwerk voor hem iets duisters had.
Hij wenschte liever alles afzonderlijk genoemd te zien.
Hierop werd door den heer Schraver geantwoord dat
voortaan alles afzonderlijk zal worden aanbesteed. Deze
spreker verzet zich tegen het behoud der aken uithoofde
van zijn vermoeden dat men anders slechts met éen
aannemer zou kunnen handelen.
De heer van Uije Pieterse was van oordeel dat het
eenige middel om de door den heer Schraver aangevoer
de bezwaren te vermijden, was, de aken te verkoopen.
De heer Verkttyl Quakkelaar stemde met den heer
van Uije Pieterse overeen. TV erd bepaald dat de overuame
der aken bij een bestek van de uitbaggering verplichtend
werd gesteld, en taxeerde men de schuiten te laag, zoo
was dit ten nadeele van de gemeente, deed men te hoog,
zoo zou de aannemer weder des te hooger aannemen. Hij
was er dus voor gestemd om ze te verkoopen.