tuigen. Hij herinnert de vroegere afwisselende exploi
tatie door particulieren en provincie, alsinede aan de
vele door den concessionaris Dronkers herhaaldelijk in
gebrachte bezwaren. Die bezwaren hadden eindelijk
ten gevolge dat men die concessie heeft laten varen. De
toen aangewende pogingen om met anderen een over
eenkomst aan te gaan zijn mislukt. Men heeft toen be
sloten den dienst zeif te exploiteeren, en nu wordt een
voorstel gedaan dat hem voorkomt evenmin eenig
gevolg te kunnen hebben. Vraagt men waarom
Omdat er geen geld mede te verdienen is. Nu worden
de kosten door de provincie gedragen, maar bij vol
doening aan het voorstel zouden die kosten toch voor
hare rekening komen, daar zij die aan particulieren,
'tzij personen, 't zij maatschappijen of naamlooze ven
nootschappen, zou moeten betalen. Evenzeer zou ook
de assurantie voor de risico moeten worden betaald.
Wacht men daarentegen tot alle spoorwegwerken in
deze provincie gereed zijn, dan gelooft hij dat met voor
deel zal kunnen worden gecontracteerd. Er is gezegd
dat men slechts een uitstel van drie maanden vraagt,
maar die drie maanden zullen allicht een jaar worden.
Men heeft beweerd dat men in den winter niet bouwen
kan, maar men kan in den wiuter toch schrijven en voor
bereidende werkzaamheden verrichten. Wordt het amen
dement aangenomen, dan zal met die voorbereiding eerst
na verloop van den winter worden begonnen, terwijl
men anders dan reeds daarmede gereed zou zijn. Hij
blijft dus bij zijn gevoelen en zal stemmen voor het voor
stel van gedeputeerde staten.
De heer J. L. de Jonge verklaart dat hij verblijd is
door zijne gisteren voorgestelde motie van orde oorzaak
te zijn geweest dat de beraadslaging heden is kunnen
hervat worden. Zooals de stand der zaak gisteren en ook
bij het hegin der zitting van heden was, had men te kie
zen tusschen de voorstellen van gedeputeerde staten en
den heer van IJsselsteijn. Met een enkel woord wil hij
nu uiteenzetten waarom hij thans zal medegaan met het
snb-amer.dement van den heer Verhagen. Hij ziet
daarin wat hij juist wenschte, namelijk dat de gelegen
heid tot een pertinent onderzoek naar de al of niet mo
gelijkheid van overdracht van den dienst aan particulie
ren niet werd uitgesloten. Ware het voorstel van den
heer Verhagen niet ingekomen, dan zou bij aanneming
van het voorstel van den heer van IJsselsteijn geen boot
voor rekening der provincie kunnen gebouwd worden,
terwijl het wenschelijk is om, al wordt het voorstel van
gedeputeerde staten aangenomen, toch een pertinent on
derzoek naar de mogelijkheid tot overdracht van den
dienst aan de particuliere nijverheid in te stellen. Wat
betreft het bezwaar van sommigen dat bij overdracht de
nu aan te schaffen boot voor oud ijzer zou moeten ver
kocht worden, hierbij moet men iu aanmerking nemen
de eigenaardigheid van de booten voor dezen dienst,
waarop gedeputeerde staten zelve gewezen hebben;
iemand dus, die genegen mocht zijn tot overneming van
den dienst, zal ook vermoedelijk de tot dien dienst be-
hoorende eigenaardige booten mede willen overnemen.
Ten slotte voegt spreker aan het door hem aangevoerde
de mededeeling toe dat zijne nu geuite zienswijze met
zijne vroegere verschilt, maar hij, met toepassing van
het: hoor en wederhoor, niet aarzelt op zijne vroegere
opinie teriig te komen.
De hter Hennequin herinnert dat de heer Snouck
Hurgronje gisteren heeft gevraagd welke de toestand
van den dienst zijn zal gedurende die drie maanden en
daarop door den heer Lambrechtsen eenigszins ontwij
kend is geantwoord, dat die toestand evenals tot dusver
zal wezen. Wanneer echter de dienst op dpzelfde wijze
zal geschieden, dan zal, volgens spreker's opmerking,de
zoo terecht veroordeelde Zeeland iu dienst moeten ge
stel d worden gedurende den tijd van het banken der
stoomboot de Wester Schelde, want er is geen ander
middel ter voorziening in den dienst. Heeft de heer
Mathon voor zijn een-twee en veeitigste deel alle verant
woordelijkheid ten aanzien van de Zeeland gerefuseerd:
spreker doet dit insgelijks, hetgeen hem zeker wel niet
ten kwade zal worden geduid, daar hij in 1866 een van
de negen leden was, die zich tegen het in de vaart houden
van de Zeeland hebben verklaard. Evenmin als met het
amendement kan hij zich vereenigen met het sub-amende
ment, omdat door beide amendementen wordt te kennen
gegeven, dat niet is voldaan aan het verlangen om de Zee
land zoo min mogelijk in de vaart te brengen. Sprekeracht
zich niet geroepen de commissie uit gedeputeerde staten
te verdedigen, maar meent toch verplicht te zijn te wij
zen op de notulen der buitengewone vergadering van
1 Maart 1866 en de nota van inlichtingen betrekkelijk
dezen stoombootdienst (waaruit hij een gedeelte voor
leest), ten bewijze dat gedeputeerde staten getoond
hebben met hart en ziel geneigd te zijn tot overdracht
van den dienst aan de particuliere industrie, maar daarin
niet zijn kunnen slagen; hij houdt zich overtuigd dat
die kans van slagen nu evenmin als vroeger bestaat,
zoodat uitstel tot niets leiden zou, en de aanneming van
het voorstel van gedeputeerde staten zijns iuziens in het
belang van de provincie wenschelijk is.
De heer Vader heeft tegen het voorstel van gedepu
teerde staten groot bezwaar. Men ziet de schuldenlast
der provincie in progressive mate toenemen, zoodat hij,
indien ook nu tot de voorgestelde leening van een halve
ton wordt besloten, tot een millioen en veertig duizend
gulden zal geklommen zijn. Die 50,000, voor eene
stoomboot uit te geven, keeren nooit meer tot de provin
cie terug. Hij ziet in het voorstel van het gedeputeerd
college de strekking tot faciiiteeren en uitbreiden van
den dienst, maar men behoort zijns inziens met de meest
mogelijke voorzichtigheid tewerk te gaan. Het amende
ment van den heer van IJsselsteijn heeft hem aanvan
kelijk toegelachen, en nog heden morgen is hij ter ver
gadering gekomen met het voornemen om daaraan zijne
stem te geven. Dat amendement verschoot eene anders nu
te beslissen financieele operat ie en gaf uitzicht op verlos
sing van een voor de provincie zwaren last. Na de heden
gehoorde toelichting echter van een lid van gedeputeerde
staten, gevoegd bij de wetenschap die iedereen heeft, dat
alle pogiugen tot overdracht van den dienst aan de
particuliere industrie toch vruchteloos zullen zijn, acht
hij het beter zich met het voorstel van gedeputeerde
staten te vereenigen en tegen de beide amendementen
te stemmen.
De heer van IJsselsteijn verklaart dat hij het sub-amen
dement van den heer Verhagen gaarne zou ondersteunen
ware het niet dat het de provincie te veel geld zou kos
ten. Bouwt men nu eene boot dan is dit in het ouzekere
of, als later een contractant voor den dienst gevonden
wordt, deze die boot wel zal willen overnemen. Zijns
inziens is terecht opgemerkt dat de boot, die tusschen
Vlissingen en Breskens vaart niet dezelfde capaciteit
moet hebben als die voor den dienstop Walsoorden en
Neuzen. Maar al neemt een contractant de boot al over,
dan is het toch zonder twijfel dat hij daarvoor niet be
talen zal wat zij kost, en mocht hij dit wel doen, dan
komt dit op hetzelfde neer, want dan zal hij zooveel meer
subsidie vragen.— Wat het gezegde betreft dat een uit
stel der beslissing van drie maanden allicht tot vertra
ging van een jaar zou leiden, merkt hij op dat dit over
dreven is, daar een contract spoedig is gemaakt. Op
de straks door deu heer de Jonge van Ellemeet gedane
vraag, wat hij bedoelde met het geven van meer vrij
heid, antwoordt hij dat hij den contractant vrij wil laten
om aan de provincie een project voor te leggen, en niet
omgekeerd; de provincie zou alleen de dagen en uren
der vaart moeten bepalen.Het gesprokene door het
lid van gedeputeerde staten en door den heer Hennequin
heeft hem voorts in zijne overtuiging versterkt, dat het
programma voor eene concessie aan particulieren te
zwaar en onuitvoerbaar was. Onjuist is de voorstelling
van den heer Hennequin in zoover echter, als daaruit
zou moeten afgeleid worden dat hij (spreker) de schuld
op gedeputeerde staten zou hebben geworpenneen, hij
wijt de schuld aan de provinciale staten, die zoodanige
onuitvoerbare bepalingen hebben vastgesteld. Eerst dan
als alle mogelijke faciliteiten zijn verleend en dan de
overdracht van den dienst aan de particuliere industrie
mislukt, zal de tijd tot eigen exploitatie blijken gekomen
te zijn.
De heer van Citters voert andermaal het woord. Ter
loops merkt hij op dat reeds dikwijls gesproken is van
de enorme schuld der provincie, maar deze betreft groo-
tcndeels alleen rente en uiet kapitaal, als een gevolg van
verstrekte en te verstrekken rentelooze voorschotten.
Het eigenlijke doel echter waarmede hij het woord heeft
gevraagd is, den heer Verhagen te verzoekeu zijn sub
amendement nader toe te lichten, omdat dit hem toeschijnt
bijna hetzelfde te zijn ais het amendement van den heer
van IJsselsteijn.
De heer Verhagen,aan die nitnoodiging voldoende, zegt
dat hij in herinnering zou kunnen brengen hetgeen straks
is aangevoerd door den heer J. L. de Jonge, die bewezen
heeft dat hij de strekking van het sub-amendement vol
komen begrijpt. Hij herhaalt echter wat hij reeds vroeger
heeft gezegd, dat hij zijn sub amendement heeft voorge
steld om, als het amendement van den heer van IJssel
steijn verworpen en het voorstel van gedeputeerde staten
aangenomen mocht worden, toch gelegenheid te geven
tot het aanwenden van krachtige pogingen om den dienst
aan de particuliere industrie over te geven. Hij twijfelt
ook niet, of het lid van gedeputeerde staten zal wel
terugkomen tot het gevoelen dat bij in de afdeeling heeft
voorgestaan.
Overigens betuigt hij met verbazing van den heer
Vader de verklaring te hebben gehoord dat hij zich wel
met het sub-amendement zou hebben kunnen vereenigen,
doch daar hij van' A, B en C had gehoord dat de aan
te wenden pogingen bij particulieren toch niet baten
zouden, nu maar voor het voorstel van gedeputeerde
staten zou stemmen. Spreker zelf verwacht geen aanne
melijk voorstel van particulieren, maar desniettegen
staande wil hij toch de gelegenheid openstellen; zonder
die gelegenheid geopend te hebben acht hij zich niet
gedechargeerd.
De onderstelling van den heer Hararaacher dat hot
verlangde uitstel der beslissing van driemaanden allicht
tot een jaar zou worden verlengd, spijt spreker. Hij
meende toch dat genoemd lid hem te goed kende om niet
te weten dat uitstel bij hem geen afstel is, al moge
dit bij anderen ook vaak het geval zijn. Hij meent dit
reeds meermalen bewezen te hebben en zal het in deze
zitting wellicht nader bewijzen.
De overigens gemaakte bezwaren acht hij mede gering,
want de beslissing over de door particulieren te stellen
voorwaarden blijft toch aan deze vergadering, zoodat, als
die voorwaarden te bezwarend mochten zijn, hijzelf zou
adviseeren ze niet aan te nemen.
De heer Moolenburgh zegt dat hij instemt met hot
voorstel van gedeputeerde staten, maar zich in een
dilemma bevindt tengevolge van het sub-amenderaerit
van heer Verhagen, waarin hij de strekking ziet om het
amendement van den heer van IJsselsteijn eigenlijk te
doen vervallen; wanneer aan dat sub-amendement de
prioriteit wordt toegekend, dan meent hij dat men hier,
gelijk men in het dagelijksche leven zegt, het paard
achter den wagen spant.
De heer Verhagen zegt, dat zijns inziens het amende
ment van den heer van IJsselsteijn de verste strekking
heeft en dus het eerst in stemming zal behooren gebracht
te worden. Indien dit het geval niet ware, erkent bij
dat. het paard achter den wagen zou spannen zyn.
De voorzitter wijst de laatste en voorlaatste sprekers
op art. 32 van het reglement van orde, hetwelk niets
a,nders toelaat dan eene stemming eerst over het sub-
araendement van den heer Verhagen, dan over het amen
dement van den heer van IJsselsteijn, en vervolgens over
het voorstel van gedeputeerde staten.
Maar ook met betrekking tot de zaak zelve brengt de
voorzitter een en ander in het midden. Bij herhaling
heeft hij gehoord, dat bij aanneming van het amende
ment van den heer van IJsselsteijn slechts een maand
twee, drie zouden verloren zijn. Dat amendement zou
dus strekken om eene buitengewone vergadering te hou
den tot bet nemen eener beslissing. In de eerste plaats
is het echter de vraag of de regeering bereid zou worden
bevonden voor deze aangelegenheid eene voordracht aan
den koning tot het verleenen van machtiging voor eene
buitengewone vergadering te doen, want men moet niet
vergeten dat daarmede /"300 a 400 gemoeid zijn. Ten
anderen is het ook onzeker of in die buitengewone ver
gadering wel een voldoend aantal leden tegenwoordig
zal kunnen zijn.
Voorts verklaart de voorzitter niet te begrijpen dat
gedeputeerde staten beschuldigd zijn geworden van ver
andering van gevoelen en van inconsequentie. Evenzeer
toen als anderen het recht hebben om van eene vroegere
meening terug te komen, acht hij zich daartoe gerechtigd
en hij zou geen oogenblik aarzelen dit te verklaren als
hij meende daartoe reden te hebben. Op zijne beurt
vraagt hij of zij die de beschuldiging hebben ingebracht
integendeel zelve niet beschuldigd zouden moeten wor
den, doordien zij, alle verantwoordelijkheid van zich
werpende, in strijd met hunne verklaringen nog verder
willen gaan en die verantwoordelijkheid vergrooten.
Verder doet spreker uitkomen, dat het overgeven van
den dienst aan de particuliere industrie thans ontijdig
moet worden geacht. De spoorwegwerken zijn nog niet
voltooid, zoodat men niet weet hoedanig over een drietal
jaren, bij die voltooiing, de toestand der Wester-Schelde
wezen zal. Hij vraagt dus, of het oorbaar is zich op dit
oogenblik te binden, daar men toch niet vooreen tijdvak
van slechts twee of drie jaren contracteeren kan. En al
slaagde men al in de overdracht, dan zouden de gevolgen
niet anders dan nadeelig voor de provincie kunnen zijn.
Wordt daarentegen het voorstel van gedeputeerde staten
aangenomen, dat gelooft hij dat goed in den dienst zal
kunnen worden voorzien en toch ook zal kunnen vol
daan worden aan bet verlangen van den heer Verhagen,
om inmiddels te trachten een overeenkomst met de par
ticuliere industrie aan te gaan.
(Zie hel vervolg in de courant.)
SXBLVERSDRUKKERIJ VAK DE GEBROEDERS ABRAHAMS.