MIDDELRURGSCUE COURANT
BIJVOEGSEL
VAM DE
van Zaterdag 6 November 1869. No. 214.
blad no. 17) in het belang der landontginningen en
verbeteringen; met verzoek om ondersteuning van de
strekking van dat adres.
Aangezien dit verzoek is geschreven op ongezegeld
papier en niet is gebleken dat in dezen vrijstelling
daartoe is verleend, stelt de commissie voor, bet buiten
beschikking te laten.
Nadat de voorzitter genoemde commissie namens de
vergadering dank heeft betuigd, wordt op zijn voorstel
besloten het rapport op de griffie voor de leden ter inzage
te leggen en nader aan de orde te stellen.
I Daar niemand het woord wenscht te voeren wordt
overgegaan tot de artikelsgewijze behandeling.
Art. 1 wordt, na eene opmerking van den heer Verha
gen betreffende de toepassing van het verbod met be
trekking tot vrachtrijders, zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
Ook de artt. 2 en 3 worden, zonder beraadslaging en
zonder hoofdelijke omvraag, aangenomen.
Bij art. 4-, volgens het verslag gewijzigd door achter
het woord „besterad" bij te voegen: „en gebezigd", geeft
de heer Callenfels in overweging het woord „bestemd"
weg te laten, omdat men wel eens een voertuig tot het
vervoer van personen kan bezigen dat daartoe niet be
stemd is.
De heeren Moolenburgh en Vader verklaren dat zij
het gevoelen van den heer Callenfels deelen.
Laatstgenoemde heer dient voorts, op uitnoodiging
des voorzitters, een schriftelijk amendement in, strek
kende om in art. 4 letter a het woord „bestemd" weg te
laten en te lezen„op voertuigen gebezigd tot vervoer
van personen."
Daar hierover geen beraadslaging- wordt gevoerd, wordt
het amendement in stemming gebracht en aan geno
men met 28 tegen 4 stemmen. Tegenstemden de heeren
W. J. van Deinse, van der Bilt, Sprenger en Becius.
ITet geamendeerde artikel is met algemeene stemmen
goedgekeurd.
Bij art. 5 stelt de heer Vader als amendement voor, de
boete van 25 te redneeeren tot hoogstens f 10. Over
tredingen zooals hier worden bedoeld zijn naar zijne
meening niet gelijk te stellen met overtredingen van
zedelijkcn of onzedelijken aard; het zijn overtredingen
uit onachtzaamheid en niet uit zucht om kwaad te doen.
Hij zou liet zeer hard noemen, door eene boete tot een
maximum van /"25 de overtreders buiten de gelegenheid
te stellen gebruik te maken van de gunstige bepalingen
van het wetboek van strafrecht, volgens welke men door
betaling van het maximum der opgelegde boete eene
rechterlijke vervolging kan ontgaan.
Nadat het amendement van den heer Vader behoorlijk
is ondersteund en de beraadslaging daarover is geopend
verklaart de heer Henneqnin, dat hij zich met de ziens
wijze van den voorsteller geheel vereen igt, te meer om
dat, naar zijn gevoelen, de bepaling drukkend kan zijn
ten aanzien van personen die, op ongeladen voertuigen
vervoerd willen worden, erdoor de reductie der boete dus
wellicht meer gelegenheid tot ontduiking gegeven wordt.
Den heer F. van Deinse spijt het, dat hij zich niet met
het gevoelen der beide vorige sprekers vereenigen kan;
zijns inziens behoort tegen zoodanige overtredingen een
goede straf bedreigd te worden. De handel toch heeft
dikwijls groot belang bij het in den kortst raogelijken
tijd vervoeren van granen, vlas enz. Wanneer nu zoo
danige zware ladingen moeten vervoerd worden stapt men
allicht heen over eene boete van 10, terwijl de daardoor
aan de wegen toegebrachte schade veel grooter is. Op
dezen grond wil hij een maximum van f 25 behouden.
Volgens den heer Vader doet een maximum van f 10
of 25 tot het bezwaar van den heer van Deinse niets
al, want het spreekt wel van zeil dat men bij het ont
dekken van overtreding zich niet bepalen zal tot verba
liseeren, maar ook het verder vervoer wel stuiten zal.
De heer Verhagen verklaart, dat hij het amendement
uit volle overtuiging heeft ondersteuud. De voorlaatste
spreker heeft zijns inziens verzuimd op eene alles af
doende omstandigheid te wijzen, namelijk dat het artikel
ook bepaalt dat herstelling der toegebrachte schade moet
plaats hebben. Overigens acht hij de reductie van het
maximum der boete ook wenschelijk, omdat mendan bij
overtreding door betaling van het maximum eene straf
rechterlijke vervolging kan ontgaan. Eene boete van
hoogstens f 10 is naar zijne meening voldoende.
De beraadslaging wordt alsnu gesloten en het amen
dement-Vader met 18tegen 14stemmen aangenomen.
Tegen stemden de heeren Bijbau, Snouck Hurgronje,
Haramacher, Onghena, Lambrechtsen, Becius, F. van
Deinse, Mathon, van Citters, Wagtho, de Smidt, II. J. van
Deinse, Sprenger en J. L. de Jonge.
Het alzoo geamendeerde artikel 5 wordt, evenals het
geheele geamendeerde, voorstel van gedeputeerde staten
met algemeene stemmen aangenomen.
II. Het voorstel van gedeputeerde staten tot het maken
van een aanlegplaats voor de veerschuiten ten dienste
van passagiers en vee aan den steiger te Cortgene, waar
van de kosten worden geraamd op 795alsmede het
maken eener ophooging om daarop een wachthuisje te
kunnen bouwen, waarvan de kosten op 168 ziju geschat.
Volgens het door den heer Bij ban uitgebracht verslag^
zijn in geen der afdeelingen bedenkingen tegen het
voorstel gemaakt. In eene afdeeling gaf een lid echter
als zijn gevoelen te kennen dat de oppervlakte waarop
Provinciale staten Tan Zeeland.
Ziitiag van Donderdag 4 November. J?e=umfie notulen;
mededeelingen brief burgemeester en wethouders, toelage
letterkundig congres; adres ingelanden polder Walcheren;
rajjport commissie verzoekschriftenverslagen der afdeelin
gen en beslissing verschillende voorstellen.
Tegenwoordig de commissaris des konings, voorzitter,
32 leden en de griffier.
Na resumtie der notulen van het verhandelde in de
avondzitting van 4 dezer, worden de volgende mededee-
lingen des voorzitters voor kennisgeving aangenomen
u. Dat nader zijn opgekomen en toegevoegd aan de
eerste afdeeling de heer Onghena, aan de tweede afdeeling
de heeren Vis en de Jonge van Elleineet; en aan de
derde afdeeling de heeren Ileimequin en Dronkers.
b. Dat blijkens de ingekomen brieven van de voorzit
ters der afdeelingen zijn benoemd tot voorzitters en
ondervoorzitters: in de eerste afdeeling de heeren Mathon
eu Snouck Hurgronje; in de tweede de heeren Cau en
Mazure; in de derde de heeren Moolenburgh en Vader.
c. Dat de heer Buteux wegens treurige familie-omstan
digheden genoodzaakt is geweest zich te verwijderen, en,
aangezien die heer lid was der commissie voor de verzoek
schriften, de voorzitter gemeend heeft, daar de benoe
ming' aan hem is overgelaten, die commissie onmiddel
lijk te moeten aanvullen, zoodat hij den heer van dei-
Bilt als plaatsvervanger van den heer Buteux heeft be
noemd.
Vervolgens deelt de voorzitter mede dat bij gedepu
teerde staten is ontvangen een door hem thans aan deze
vergadering overgelegde brief van burgemeester en
wethouders van Middelburg, van 3 dezer, houdende
verzoek om aan de thans vergaderde staten van Zeeland
een voorstel te doen, om aan het in 1870 te Middelburg
te houden XIIC Nederlandsch taal- en letterkundig
congres uit de provinciale fondsen voor 1870 eene toelage
te verleenen.
Blijkens dezen door den griffier voorgelezen brief,
hadden burgemeester en wethouders hem reeds vroeger
ingezonden, ware het niet dat zij hadden willen wachten
totdat zij mededeeling konden doen van de namen der
leden van de regelingscommissie; daar clie commissie
evenwel tot dusver niet is samengesteld, hebben zij Jan
ger uitstel niet wenschelijk geoordeeld, maar gemeend
eenigszins te moeten treden in den meer gewonen werk
kring der regelingscommissie, door reeds nu de belang
stelling der staten voor dat congres in te roepen en eene
toelage te vragen. Overigens dringen burgemeester en
wethouders het belang van zoodanig congres meer
bijzonder aan.
Op voorstel des voorzitters is besloten het stuk om
consideratie en advies te stellen in handen der commissie
voor de verzoekschriften.
Mede wordt voorgelezen een nader ingekomen adres
van W. R. Boddaert c. s., ingelanden van den polder
Walcheren, houdende verzoek dat door de provinciale
staten een nieuw reglement voor dien polder worde
vastgesteld.
De voorzitter stelt voor, ook dat adres te stellen in
handen der commissie voor de verzoekschriften, doch
deelt tevens mede dat de centrale directie van Walche
ren aan gedeputeerde staten bericht heeft, dat zij sedert
eenigen tijd bezig is met- bet redigeeren van voorstellen
tot wijziging van bet beheer van den polder Walcheren
(overeenkomstig het laatste lid van art. 192 der grond
wet), om die later aan gedeputeerde staten mede te dee
len, teneinde cleze op hunne beurt voorstellen aan de
provinciale staten zouden kunnen doen.
Overeenkomstig het vooistel des voorzitters, wordt tot
de verzending naar de commissie voor de verzoekschrif
ten besloten.
De beer Cau brengt, namens de commissie voor de
verzoekschriften rapport uit op den brief van het hoofd
bestuur der Maatschappij van landbouw, tuinbouw en
veeteelt in het arrondissement Breda, van den 26CI> Octo
ber jl., houdende aanbieding van een afschrift van een
aan den minister van financiën gericht adres tot beko
ming eener wijziging van de wet van 6 Juni 1840(Staats
Vervolgens worden de algemeene verslagen der afdee
lingen uitgebracht omtrent de volgende mededeelingen
en voorstellen
I. De mededeeling en het voorstel van gedeputeerde
staten omtrent het ontwerp-reglement op het vervoer
van vrachten over, en de instandhouding van de kunst
wegen, met eene daartoe betrekkelijke aanvulling voor
wat betreft het ontwerp-besluit omtrent het berijden
der wegen bij dooiweder.
Gedeputeerde staten stollen namelijk voor, te besluiten:
1. Het, met voertuigen, berijden der kunstwegen in deze
provincie, ten openbaren dienst bestemd en in onder
houd bij de provincie, gemeenten, waterschappen of
bijzondere lichamen en personen, kan, bij invallend dooi
weder, door den commissaris des konings, ingevolge een
besluit van gedeputeerde staten, tijdelijk worden verbo
den of beperkt.
2. Het bevel daartoe wordt zoo spoedig mogelijk be
kend gemaakt, en op de wegen, waar het vervoer wordt
geschorst of beperkt, bij de tollen of andere gebruikelijke
plaatsen, aangeplakt
3. De voorschreven bepalingen zijn niet van toepas
sing: a. op spoorwegen; b. op wegen die, op verzoek
van de onderhoudplichtigen, door gedeputeerde staten,
voor zoover het algemeen belang dit toelaat, worden uit
gezonderd.
4. Zij zijn mede niet van toepassing: a. op voertuigen
bestemd tot vervoer van personen; b. op brieven-post-
karren; c. op voertuigen, tot het leger behoorende. onder
militair geleide of door militairen, in deze hunne betrek
king, vervoerd; cl. op ongeladen voertuigen.
5 Overtredingen van het voorafgaande worden ge
straft met eene boete van f 1 tot f 25, onverminderd de
verplichting der overtreders tot vergoeding der aan de
wegen toegebrachte schade.
De heer Kroon brengt het verslag uit, waaruit het
volgende blijkt.
In eene afdeeling vereenigde men zich met het voor
stel. In eene andere bestonden ten aanzien van het
besluit geene bedenkingen, te minder daar het eene be
paling is die, in afwachting van een definitief reglement,
slechts tijdelijk is, hoezeer nogtans in overweging werd
gegeven, om letter a van punt 4 aldus te lezen„op voer
tuigen bestemd en gebezigd tot vervoer van perso
nen." In eene volgende afdeeling kon men zich in het
algemeen met het voorstel vereenigen. Een lid gaf als
zijne meening te kennen dat het hoogst wenschelijk zou
zijn, in het te ontwerpen reglement op het vervoer van
vrachten op de kunstwegen in deze provincie, in ver
band met de breedte en samenstelling van de velgen der
wielen van voertuigen, als eeuig afdoende maatregel in
beginsel vast te stellen dat op een te bepalen tijdstip
geen voertuigen, bestemd voor het vervoer van vrachten
op de kunstwegen, zullen toegelaten worden, welker
velgen niet minstens eene afmeting van tien centimeters
hebben. Een ander lid, lettende op den geïsoleerden en
ejgenaardigen toestand van de bijzondere deelen der
provincie, noemde het wenschelijk dat in genoemd regle
ment slechts zeer algemeene bepalingen omtrent dit
onderwerp werden opgenomen, doch belanghebbende
besturen in ieder deel der provincie gelegenheid ontvin
gen om samen, naar aanleiding van art. 121 der gemeente
wet, met inachtneming der bepalingen van bet vast te
stellen provinciaal reglement, zoodanige voorschriften
daaromtrent te maken als, blijkens ondervinding, voor
ieder deel der provincie nuttig en noodig geacht worden.
Voor diet geval die besturen in gebreken bleven om bin
nen zeker tijdstip daarin te voorzien, zou, volgens dat
lid, het provinciaal reglement van kracht moeten worden
op de kunstwegen in zoodanig deel der provincie.
Ook achtte nog een lid dier aldeeliug het wenschelijk,
dat het minimum der straf voor de overtreding van de
bepalingen van het besluit omtrent het berijden dei-
wegen bij dooiweder op 1C te bepalen. Deze meening
werd door slechts weinige leden gedeeld.
Nadat tot de dadelijke behandeling van dit onderwerp
is besloten, opent de voorzitter de beraadslaging daar
over, met inachtneming van de in het verslag bedoelde
wijziging van art. 4, door toevoeging der woorden „en
gebezigd".-