MIDDELBURGSCHE
COURANT.
K' 206.
Donderdag
1869.
28 October.
Middelbar;
October.
Volgens een heden morgen ontvangen telegram is de
leening, door de Koninklijke Nederlandsche stoomboot
maatschappij uitgeschreven, mislukt. Er zou, naar men
ons meldt, slechts voor ruim twee millioen zijn inge
schreven. Deze inschrijving zal geaccepteerd worden
voor verbetering van den tegeuwoordigen dienst.
De raad dezer gemeente heeft in zijne heden gehou
den zitting de volgende onderwerpen behandeld.
Aan den heer C. L. van Sorge is, op verzoek, eervol
ontslag als gemeente-opzichter toegestaan, ingaande
met 1 Januari 1870.
In handen van burgemeester en wethouders is töt.
overweging en rapport gesteld een adres van d>'. H. van
Hall, leeraar aan de rijks hoogere burgerschool alhier,
houdende verzoek om afstand, wegens de bestaande
noodzakelijkheid tot uitbreiding van den kruidtuin, van
een ten noordwesten daarvan gelegen stukje gemeente
grond.
Een verzoek van jonkheer mr. A. W. Snouek Hnr-
gronje, om eervol ontslag als lid van het burgerlijk arm
bestuur, is ingewilligd, onder dankbetuiging voor zijne
m die betrekking bewezen diensten.
Gedurende de zitting is eene missive van gedeputeerde
staten van Zeeland ingekomen, houdende bericht dat de
minister van binnenlandsche zaken f 100 heeft toege
staan als huur voor het ijklokaal, doch voorloopig slechts
voor éen jaar. Hietop is bij de behandeling der gemeen-
tebegrooting gelet.
Van den beer Snijders is een schriftelijk gemotiveerd
voorstel ingekomen, strekkende: „om eene commissie te
benoemen, teneinde te onderzoeken of het in 't belang
der gemeente te achten zij, over te gaan tot herziening
der verordeningen op de plaatselijke directe belasting op
de inkomsten, en desgeraden oordeelende, eene conccpt-
wijziging daarover aan den gemeenteraad aan te bieden,
die met 1 Januari 1870 in werking zou kunnen treden."
Nadat met algemeene stemmen besloten was, dit voorstel
in behandeling te nemen, en daartegen geen bedenkingen
zijn ingebracht, is op voorstel des voorzitters eene com
missie van drie leden benoemd, bestaande uit de heeren
Snijders, Mathon en Fokker.
De begrooting der dienstdoende schutterij is vastge
steld tot een bedrag van f 2 970, het subsidie aan het
burgerlijk armbestuur tot een bedrag van hoogstens
^35 250, en de begrooting van voornoemd armbestuur in
°ntvang en uitgaaf op 41.238,83.
Mede is gearresteerd een staat van 43 stuks te roeien
hoornen, tot een gezamenlijk bedrag van /"578.
Bij de behandeling der gemeentebegrooting voor 1870
m ook beslissing genomen omtrent de voorstellen van de
heeren van Deinse en Fokker betreffende de wisselbank.
Bet voorstel van eerstgenoemde was, zooals wij vroeger
mededeelden, tweeledig en strekte: 1» om het getai der
commissarissen van drie op twee te verminderen, en
2° commissarissen te hooren over het wensehelijke eener
Verhooging der bezoldiging van den tweeden boekhou
der. De commissie van toezicht, omtrent dit voorstel
gehoord, had blijkens ons verslag van de vorige zit-
Bng de aanneming er van ontraden. Bij de stemming
over het eerste gedeelte van het voorstel is dit met 13
tegen 2 stemmen, van de heeren van Deinse en Sifflé, ver
worpen. De voorsteller heelt daarop het tweede gedeelte
'^getrokken.
Het voorstel van den heer Fokker strekte om de be
trekking van commissaris over de wisselbank niet lan
ger te bezoldigen, maar aan de drie commissarissen f 500
toe te kennen, jaarlijks onderling bij wijze van presentie
geld te verdeelen. De commissie van toezicht bracht
hierover heden rapport uit, waarin zij adviseerde tot
verwerpiug. Dienovereenkomstig is besloten met 14 stem
men tegen 1, zijnde die van den heer Fokker.
Met betrekking tot de belasting op het gemaal is met
11 tegen 4 stemmen besloten het daarvoor op de begroo-
Bng uitgetrokken bedrag van f 49,706.12 te behouden.
Tegen stemden de heeren Mathon, Sifflé, Snijders en de
Jonge. Aan de regeering zal alzoo vergunning worden
gevraagd om genoemde belasting op de tarwe ad 2 50
per kilogram wederom over twaalf maanden te mogen
heffen.
De begrooting zelve is in ontvang en uitgaaf behou
dens mistellingen, vastgesteld tot een bedrag van
f 267,399.91; het hoofdstuk voor onvoorziene uitgaven
op f 3,586 951.
Nog is door burgemeester en wethouders eene sttp-
plitoire begrooting voor 1869 overgelegd, welke met de
daarbij behoorende memorie van toelichting gedrukt en
verkrijgbaar gesteld zal worden.
^Tiun,
£lnder de gedrukte stukken, aan de leden der provin
ciale staten vanZeeland ter behandeling in de aanstaande
najaarszitting toegezonden, komt ook voor eene toelich
ting van het voorstel van den heer Verhagen, om in de
pnevinciale begrooting voor 1870 eene som van f 1000
uit te trekken ter tegemoetkoming aan gemeentebesturen
in de kosten voor het geven van herhalingsonderwijs
aan zoogenaamde volwassenen van 1214 jaar en hoo-
ger, alsmede voor het aanleggen van schoolbibliotheken,
daarmede in verband staande.
De voorsteller acht het onnoodig, na het door hem in
de zitting der staten van 10 Juli jl. aangevoerde, over
het wensehelijke van bedoeld herhalingsonderwijs, vooral
ten plattelande, verder uit te weiden. De behoefte daar
van is door de inspecteurs van het lager onderwijs in
hunne vergadering van 1866 eenparig erkend, en ook de
minister van binnenlandsche zaken heeft de gemeente
besturen in Nederland doen nitnoodigen de gelegenheid
voor zoodanig onderwijs te openen. In Zeeland geschiedde
dit in hetzelfde jaar, bij Provinciaal blad n". 66.
Het regeeringsverslag over den staat der hooge-, mid-
délbare en lagere scholen over 18j}| wijst, zegt de beer
Verhagen, voor Zeeland in 1867 wederom op een totaal
schoolverzuim van 28 pet. kinderen van 612 jaren
(samen 6529 kinderen), en hoewel dit cijfer in vergelij
king met 1866 eene verbetering aantoont van 316 kinde
ren, wordt ook voor dat jaar ons gewest in het totale
school verzuim weder slechts door éene provincie (Noord-
llolland) overtroffen. In 1868 is op nieuw evenals in dit
loopende jaar, op eenige verbetering te wijzen, doch
blijkens de door den voorsteller bij zijne toelichting ge
voegde bijlage verdient de toestand van bet lager onder
wijs in Zeeland, ten spijt van die vermindering in het
to tale schoolverzuim, nog altijd dubbel aller zorgen en
belangstellende medewerking tot verbetering.
Het regeeringsverslag over 18J-J voegt bij hare mede-
deelingen over het schoolverzuim het volgende: „Wan
neer nu bij deze opgaaf van totaal gemis van onderwijs
bovendien velen der ingeschreven leerlingen, tengevolge
van onregelmatig schoolbezoek of te vroeg ver
laten der school, weinig of geene vruchten trekken
van het onderwijs, waardoor het voor vele leerlingen
der volks-school op hun 20e jaar eigenlijk even goed is
als hadden zij nooit onderwijs genoten, dan blijkt
overtuigend dat van het lager onderwijs op verre nanog
niet die vruchten worden getrokken welke het zou kun
nen opleveren, en moet elke poging om den kanker van
het schoolverzuim eenigermate te verminderen worden
toegejuicht." De heer Verhagen vertrouwt dat dit woord
in de vergadering der staten de noodige weerklank zal
vinden, ter verkrijging van den hechtsten waarborg voor
het behoud en de ontwikkeling der vr ij h eid, der be
schaving en der welvaart in ons vaderland. De
strekking van zijn voorstel toch is geen andere dan om
de gemeentebesturen op te wekken „den kanker van bet
schoolverzuim eenigermate te verminderen," en die op
wekking te doen onder bereidverklaring tot geldelijke
ondersteuning, zoo die noodig is. Den ÏO" Juli heeft hij
er reeds op gewezen dat de gemeentebesturen niet
ve rp lich t zijn om voor soortgelijk onderwijs te zorgen
en evenmin voor de uitgaven, verbonden aan de oprich
ting van geschikte bibliotheken, daarmede in verband,
staande, en daarom vooral acht hij het wenschelijk daar
voor een artikel in de begrooting op te nemeneensdeels
als bewijs van gezindheid tot ondersteuning en bevorde
ring van de wenken en pogingen der inspecteurs van het
lager onderwijs tot meerdere vrnchtbaarmaking daarvan
anderdeels om daardoor van de zijde der staten een
openbaar blijk van belangstelling in het lager onderwijs
te geven, dat zeker gunstig zal kunnen terugwerk^»'Wp™
zoodanige gemeentebesturen, wier belangsteiletM zor
gen voor dat onderwijs nog altjjd zooveel te wenschen
overlaat, terwijl de verzoeken, door gedeputeerde staten
tot de gemeentebesturen te richten, om dat onderwijs
zoo vruchtbaar mogelijk te doen worden, zeker te geree-
der weerklank en medewerking bij de betrokken ge-
teraden zullen vinden, als het tevens blijkt dat het
un, zoo noodig, niet aan eenige geldelijke tegemoetko
ming van de zijde der provincie ontbreken zal.
Vervolgens tracht de heer Verhagen allen twijfel
weg te nemen omtrent de bewering in een der dagbladen,
als zouden de provinciale staten on bevoegd zijn om
eenig ander subsidie te verstrekken dan waartoe zij vol
gens art. 36 der wet op het lager onderwijs verplicht
zijn. Vooreerst merkt hij op, dat in de wet geen bepaald
verbod voorkomt. Een wet toch die aan de provincie
bepaald de verplichting oplegt van de gemeenten gelde
lijk in staat te stellen aan bare verplichtingen betrekke
lijk het onderwijs te voldoen, kan zonder een bepaald
verbod bezwaarlijk geacht worden die ondersteuning te
beperken tot de wettelijke, verplichtingen die te dier
zake op de gemeenten rusten. Waar'do gemeentebestu
ren het wenschelijk achten meer te doen dan waartoe de
wet hen verplicht, is veeleer de provincie de eerstge-
roepene om het geldelijk bezwaar, dat daaruit voor de
gemeenten mocht voortvloeien, te helpen verlichten.
Ten bewijze hiervan strekt ook het koninklijk besluit
van 8 September 1866, n» 57, waarbij werd goedgekeurd
een besluit dor provinciale staten van Friesland, om in
bepaalde omstandigheden subsidiën uit de provinciale
fondsen te verleenen aan gemeentebesturen ten platten-
lande „ter verhooging van de bezoldiging der onderwijzers
aan de openbare lagere scholen", waaruit blijkt dat de
regeering die bevoegdheid niet betwijfelde. Wel heeft
dat besluit in de tweede kamer der staten generaal, zelfs
bij herhaling, eenig debat en oppositie van zekere
zijde uitgelokt, doch met geen ander resultaat dan dat
het ongegronde dier oppositie te sterker is uitgekomen.
Bovendien beroept de voorsteller zich ten betooge
dat de provincie verder kan en mag gaan met bare sub
sidiën dan de wettige verplichtingen, die volgens art. 36
der wet op baar zijn gelegd op art 3 der wet van
1857, waarvan liet 2« en 3C lid luidt: „Openbare scholen
zijn die, ingericht en ondeiboudeu door de gemeenten,
de provinciën en het rijk, afzonderlijk of gezamenlijk;
de overigen zijn bijzondere scholeu. Aan bijzondere
scholen kan vanwege de gemeente of de provincie sub
sidie worden verleend onder zoodanige voorwaarden als
het gemeente- of liet provinciaal bestuur noodig acht."
Ook bij het debat over art. 36 der wet in do eerste
kamer der staten-generaa! is geen sprake geweest van
eene beperking voor provinciale subsidiën, wel voor
rij ks subsidiën. Evenmin kan uit de ministerieele reso
lutie van 5 Januari 1858, n» 135 aideeling 5, waarbij
verklaard wordt „dat de wet geen ondersteuning van
rijkswege voor enkele behoefte gedoogd", worden
afgeleid dat dit ook het geval zou zijn voor ondersteu
ning vanwege de provincie; integendeel als van rijks
wege geen ondersteuning voor en kel e behoeften kan
worden verleend, omdat de wet dit niet gedoogt, moet
deze wel vanwege de provincie k u n n e n verstrekt wor
den, daar waar aan de „behoorlijke inrichting" van het
onderwijs iets ontbreekt, of waarvan voor een behoorlijk
ingericht onderwijs meer verbreiding of vrnchtbaarma
king te verwachten is, en waar de provinciale sta
ten tevens van oordeel zijn dat de gemeente door de
daaraan verbonden uitgaven te zwaar zou worden ge
drukt. Het al of niet voldoen van die en k ele behoef
ten zegt de heer Verhagen ten slotte kan toch van
grooten invloed zijn op de vruchten die bet onderwijs in
eene gemeente afwerpt. Met een en ander beveelt hij zijn