Donderdag den 27fn Augustus jl., des voormiddags te elf uren, met zijn equipage bij den stal- en kofiiekuishouder C. Korendijk, buiten de Leidsehe barrière te Amsterdam, en was op het punt van met zijn rijtuig van daar naar zijn woonplaats te II. te vertrekken, toen hij door een aldaar in gezegd koffiehuis aanwezig jongmensch werd aangesproken, die hem vroeg of hij het genoegen had mijnheer de J. te ontmoeten; dit bevestigend beantwoord ziende, maakte de beklaagde zich aan dieh heer bekend als te zijn jonkheer mr. Rutgers van Rozenburg, advo caat, wonende te Amsterdam, doch de praktijk niet meer uitoefenende; wijders gat hij in het breede op van de uit gestrekte bezittingen zijns vaders en wist alzoo vertrou wen in te boezemen aan den heer de J.; vervolgens gaf de beklaagde te kennen, dat hij noodzakelyk «en burge meester van Amstelveen moest spreken, en verzocht of het hem wel vergund zoude zijn met den heer de J. mede te rijden. De heer de J., in den beklaagde thans jonkheer mr. Rutgers van Rozenburg meenende te zien, bewilligde hierin met genoegen en reed met den beklaagde den Overtoomschen weg ophet kwaui echter den heer de J. te binnen, dat de burgemeester van Amstelveen niet daar woonachtig was, maar wel aan de Utrechtsche zijde, en hij herinnerde dit aan den beklaagde, die onmiddellijk daarop te kennen gaf, dat hij dan maar met hem naar U. wilde rijden. Men kwam aldaar aan, en de heer de J. stelde thans den beklaagde aan zijn familie voor als jonkheer mr. Rutgers van Rozenburg; de kennismaking werd voortgezet, en onder, een aangenaam gesprek en het gebruik van eenige flesschen lekkeren Rijnwijn, die de gastheer voor onzen rijken gast had laten aanrukken, gaf de beklaagde aan den heer de J. te kennen, dat hij hem wel een oogenblik afzonderlijk wilde spreken; dit werd toegestaan, waarop de beklaagde zeide, dat hij toe vallig geen geld bij zich had, en hem daarom verzocht hem 25 te willen leonen, welke gelden hij hem nog dienzelfden avond, daar hij dan den heer de J. aan zijn familie wilde voorstellen, zoude restitneeren: de heer de J. was niet alleen dadelijk bereid hem de verlangde som te verstrekken, maar vraagde hem of hij ook soms van meer wilde gediend zijn, waarop de beklaagde te kennen gaf, dat bij dan ook maar liever f .'100 verzocht, daar hij ze toch 's avonds van hem terug zoude ontvan gen; ommiddellijk hierop verstrekte de heer de J. aan den gewaanden jonkheer de som van f 300. Te d uren des namiddags werd ingespannen, en onze gastheer, vergezeld van een paar leden zijner familie en den beklaagde, reed naar Amsterdam; aan de Berenbijt komende en na aldaar eenige ververschingen gebruikt te hebben, keerde de familie van den heer de J. met liet rijtuig naar U. terug; terwijl de gewaande jonkheer met zijn gastheer Amsterdam intoog om, zooals gezegd is, den heer de J. aan zijn familie voor te stellen. Men vond het echter beter een rijtuig te nemen en eerst in een restauratie iets te nuttigen; men ging alzoo naar de Nes, om zich te restaure.ereneenmaal daar zijnde, liet men er de koffiehuizen niet onbezocht, die dan ook over hun bezoek niet konden klagen, daar in twee dier inrichtingen in elk daarvan 75 aan Cham pagne en andere wijnen werd verteerd, waarvan,menige fiesch den artisten door onzen jonker als een royaal edel man werd aangeboden, wat niet werd van de hand ge wezen. De beklaagde, die alle verteringen betaalde, natuurlijk van de geleende gelden, nam een oogenblik waar om het lokaal te ontsnappen, terwijl de heer de J., hem steeds gewacht hebbende, eindelijk ook het koffiehuis verliet, zich begevende naar de Berenbijt, waar zij bij hun komst te Amsterdam geweest waren en waar hij tot de ontdek king kwam, dat hij door den beklaagde was opgelicht geworden en de beklaagde nietwas jonkheer m<\ Rutgers van Rozenburg, maar de zoon van een tuinman. Den andeven morgen deed de heer de J. de politie alhier onmiddellijk kennis dragen van het gebeurde, en bij bet vertrek van het bureel van politie ontmoet hij tot zijn niet geringe verbazing den beklaagde, vergezeld van twee dames en een beer, gezeten in een open calèche, bespannen met twee paarden; onmiddellijk doet hij den koetsier van de calèche stilhouden, willende den beklaagde aanspreken, maar deze, den heer de J. her kennende, springt uit het rijtuig en zet het op een ioopen; oogenblikkelijk geeft de heer de J. kennis van zijn ontmoeting aan het bureel van politie no. 1; dade lijk werd door den commissaris Heilbron last gegeven den beklaagde op te sporen; daar het juist 12 uren op den middag was, waren eenige honderde menschen op de been, die hun werk verlieten en den vluchtenden heer volgden, en nadat de inspecteur van politie van genoemde sectie, de heer V. Jansen, met een paar die naren een gedeelte der stad als vliegende had doorkruist, mocht hij binnen een betrekkelijk korten tijd het genoe gen smaken den beklaagde in een herberg te arresteeren, J waar hij zich bereids op de binnenplaats in een hok ver scholen had. De beklaagde, overgebracht naar gezegd bureel, werd aldaar over den heer de J. gesteld, die hem onmiddellijk herkende als den gewaanden jonkheer, en het bleek verder uit de bekentenis van den beklaagde, dat hij, na zich den vorigen nacht van den heer de J. verwijderd te hebben, zich begeven had in het gezelschap van eenige publieke vrouwen en brassende en zwierende alzoo dooi den beer de J. in het rijtuig werd aangetroffen. Gemengde berichten. Jl. Maandag is op eene vergadering van de Fran- sche Académie de sciences een incident voorgevallen waardoor de gansche geleerde wereld in beweging ge bracht is. Het geldt de beruchte zaak der handschriften van den heer Chasles. Dit debat duurt reeds eenige jaren. Op zekeren dag in 1865 meldde zich bij een beroemd wis kundige, een groot bewonderaar van Galilei, een man aan. Deze groet, buigt, noemt zijn naam, die een zeer géwone is, en biedt den geleerde een lias met kleine papiertjes aan die in den oven goed geel zijn gemaakt. IIij geeft deze papie ren uit voor nagelaten geschriften en brieven van Galilei. De wiskundige was verrukt, las ze door en sprong op van vreugde. Er stonden theoriën in die geheel met de zijne overeenkwamen.Hij koopt ten slotte het paket voor een aau- zienlijke som. De vreemdeling, merkende dat de geleerde zoo begeerig was naar bandschriften en ze goed betaalde, bracht iederen dag een heel pak, niet alleen van Galilei maar ook van Pascal, van Newton en anderen. Zoo kwam de heer Chasles na verloop van tijd in het bezit van 20,000 handschriften waarvoor hij omtrent 150,000 fran ken betaald had. Eindelijk spreekt de beer Chasles er over in de Academie waarvan hij lid was, en hier ontstond een langdurig debat over de al of niet echtheid der ge. droogde papiertjes. Men besloot nu den verkooper dier handschriften eens nauwkeurig gade te slaan en lieten hem te dien einde door twee agenten, als geleerden ge kleed, overal volgen. Zoo zag men dat hij de keizerlijke bibliotheek tot werkplaats voor zijn winstgevend hand werk gebruikte en nam hem onder het vervaardigen der valsche handschriften in hechtenis. De bedrieger zal eerstdaags voor den rechter verschijnen, waarbij verschei dene geleerden als getuigen zullen moeten optreden. Voor den internationalen scherpschutterswedstrijd te Luik heeft koning Leopold van België een som van 5000 franken als prijs uitgeloofd. De koning zal overi. gens op aanstaanden Dinsdag morgen op de Place St. Lambert over de aanwezige scherpschutters eene wapen schouwing houden. Van Donderdag 23 tot en met Maandag 27 dezer zullen te Brussel de jaarlijksehe feesten plaats hebben ter viering van den 39co verjaardag der onafhankelijk heid. De veel besproken groote wapenschouwing zal gehouden worden op Maandag 27 September. Bij het leggen van den eersten steen van het voor Humboldt op te richten monument hield de burgemeester van Berlijn, de heer von Seydell, eene redevoering van den volgenden inhoud: „De grondsteen is gelegd. De klank der hamerslagen beeft weerklonken. Werkmeesters en werklieden zullen thans ten uitvoer brengen, hetgeen de burgers van Ber lijn, als bouwheeren, ter gedachtenis, ter eere en tot lof van den ge vierden grooten man vvenschen op te richten. Hier zal een werk verrijzen, niet gelijk aan een der architectonische werken die onze stad tot sieraad strek ken, maar een levend gedenkteeken, hetwelk ons gesta dig den man voor den geest roept, die, meer dan menig ander, waarheid zocht en vond. Het teeken ter gedach tenis aan zulk een man kan alleen in Gods vrije natuur eene waardige plaats vinden. Evenals onze voorvaderen in de wouden hunne altaren opsloegen, evenals zij voor hunne godheden de schoonste en beste geboomten tot een verblijf maakten, zóo willen ook wij eene plaats aan wijzen, alwaar de mensch, vrij van elk dogma, zich te midden der prachtige natuur nader bij de Godheid ge voelt. Wat wij hier tot stand willen brengen, zal op zinnebeeldige wijze doen zien dat de wetenschap en de kennis der natuurkrachten niet de erkenning der God heid uitsluit, maar veeleer strekt om den mensch nader tot God te brengen. Priesterheerschappij, priesterlijke hoogmoed en dwang leiden slechts tot ongeloof en hui chelarij. Daarom begroeten wij thans Alexander von Humboldt's honderdsten geboortedag als het morgenrood van een beteren tijd en als eene aansporing, om alle vooroordeel en alle bijgeloof te bestrijden. De groote verdienste van den man, wiens gedachtenis wij vieren, lag juist hierin dat hij zijne onderzoekingen niet slechts voor den engen kring der geleerden, maar voor de ge- heele wereld toegankelijk maakte. Willen wij hem des wege vereeren, dan moeten wij de duisternis, de domheid, het bijgeloof bestrijden, overal waar deze het wagen om hetzij openlijk, hetzij op bedekte wijze, het hoofd op te steken. Moge van geslacht tot geslacht Humboldt's naam eene aansporing zijn, om de waarheid te zoeken en voor haar op te komen. Moge Gods zegen voor immer op dit werk rusten De Engelsche dagbladen bevatten in den laatstcn tijd allerlei beschouwingen over de thans ingevoerde wet tot verplichte vaccinatie der kinderen. Ook door vele geneesheeren wordt deze bestreden. Curieuse redenee ringen vindt men omtrent deze op kerkelijk-politiek overgebrachte quaestie in de dagbladen opgenomen. Zoo leest men in the Morning Herald een brief van den ge neesheer Brown te Haverfordvert, waarin hij zegt: „Ik heb nooit een kind gevaccineerd zonder te vreezen voor de gevolgen mijner operatie en nooit vaccine ontboden uit Londen zonder eene gewetenswroeging te ondervin den, omdat deze de vaccine namelijk gewoonlijk genomen wordt in de klasse der meest ziekelijke kinde ren, geboren uit ouders waarvan liet bloed de kiemen der verschrikkelijke erfelijke ziekten bevatten. Ik veroor deel de ontdekking van Jenuer niet, maar men past haar in Engeland niet meer toe gelijk hij. Jenner nam zijne vaccine van de koe, tenvijl de thans gebruikt wordende vaccine duizende menschelijke wezens heeft gepasseerd en van elk hunner eenig verderfelijk element heeft opge nomen." De conclusie die ieder ander dan de heer Brown uit deze beweringen zou trekken is: niet dat de ver plichte vaccinatie afkeuring verdient, maar dat nauw lettend moet worden toegezien op de te bezigen vaccine. De heer Brown betuigt echter „dat hij voortaan al zijn invloed zal aanwenden om de toepassing eener wet te bestrijden, welke door bet vaccineeren verplichtend te maken, de moeders noodzaakt om te kiezen tusschcn de gevangenis en de ziekte barer kinderen." Thermometerstand. 17 Sept. 's av. 11 u. 62 gr. 18 'sinorg.7u. 63gr.'smidd. lu. 72gr.'sav. 7 u. 67 gr. föuitrnlanö. Algemeen overzicht. De bekende historieschrijver Edgar Quinet betuigt in een brief aan de Ligue de la paix, thans te Lausanne vergaderd, zijn adhaesie aan het beginsel, waardoor zij geleid wordt. „Voorzeker zegt hij treden wij een nieuw tijdvak in, waarin het een geluk zal zijn te be staan. Gij wijdt dat tijdvak in door eene groote gedachte; de federatie der; Vereenigde staten van Europa. Maar hoe zullen wij daartoe medewerken? Hoe zullen wij een toestand voorbereiden, waarvan wij zoover verwijderd schijnen en waartegen ieder die in de wereld den mees ter speelt, zich verzet. „Het is reeds eene groote schrede voorwaarts, waar wij overtuigd zijn dat de natiën evenveel belang hebben bij den vrede als de vorsten belang hebben bij tweedracht en oorlog. Een zoo eenvoudig begrip, vroeger slechts door enkele uitstekende lieden ontwaard, heeft zich in onze dagen nog slechts beginnen te verspreiden onder de groote menigte en wat moet het zich daar nog ont wikkelen eer de menschheid zich dat toeëigene! „Moet men zich toch niet verwonderen hoe weinig de natiën elkander nog kennen? Eu indien zij elkander nog maar alleen niet kenden, maar zij miskennen elkaar. De meesters die hen regceren, hebben baar tegen elkaar in het harnas gejaagd: Duitschers tegen de Slavische be volkingen, Italianen tegen Duitschers, Franschen tegen allen; en wie zal thans den vrede brengen, niet alleen tusschen de verschillende belangen, maar in al die ver schillende gemoederen? Wie zal als waarheid helder in het licht stellen dat geen natie kan worden onderdrukt, zonder dat het een treurigen invloed uitoefent op alle andere? „Soms dicht men aan de natiën de geheime hartstoch ten harer overheerschers toe. Wilt gij een voorbeeld? Ik neerii de Duitschers. Heeft men niet aan vele Duit schers doen gelooven dat de Franschen van verlangen branden om aan Duitschland den oorlog te verklaren, dat het Napoleontisch gouvernement slechts die ramp belet en het ongeduld dier natie om het land te verwoes ten breidelt, en dat, zoo dit ophield te staan, Frankrijk zich op zijne naburen zou werpen? WTie heeft van deze bespiegelingen niet gehoord? Wat mij betreft, toen ik die vernam, verwonderde ik mij dat het tegenoverge stelde van de waarheid met zooveel vertrouwen werd aangenomen, terwijl het juist toch zoo duidelijk is: dat denkbeelden van dien aard niet afkomstig zijn van do natie, maar van het cesarisme, tot welks karaktertrek zij bebooren; dat zij in strijd zijn met de tegenwoordigo gevoelens der Franschendat zij slechts worden gevoed door en hunne reden van bestaan vinden in het militair

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1869 | | pagina 2