töuitmlanö. Algemeen overzicht. spreker de koninklijke goedkeuring wöl noodig, opdat willekeur ten aanzien van het bedrag van den hoofde- lijken omslag, vooral in kleine of plattelandsgemeenten, worde voorkomen. Dit laatste argument schijnt den heer Callenfels niet bepaald afdoende toe, daar het cijfer der belasting op de begrooting komt en dus, wanneer het te hoog mocht zijn opgevoerd, door gedeputeerde staten toch niet zou goedgekeurd worden. Andermaal verklaart hij echter, dat het gesprokene alleen de strekking heeft om zijne zienswijze mede te deelen en niet om het dagelijksch bestuur in eenig opzicht te bemoeilijken, len blijke hiervan zal hij dan ook stemmen vóór het voorstel tot het vragen der machtiging aan den koning. In omvraag gebracht zijnde wordt het voorstel van burgemeester en wethouders aangenomen. Alleen de heer Pot verklaarde zich tegen. De koninklijke goedkeuring zal alzoo worden gevraagd en tevens aan gedeputeerde staten worden kennis ge geven van de door sommige raadsleden omtrent dit punt geuite zienswijze. Hierna is aan de orde de behandeling der verordening op het middelbaar onderwijs. Nadat zij eerst in haar geheel is voorgelezen wordt tot de artikelsgewijze be handeling overgegaan. Volgens deze verordening zal op de burger-avondschool worden onderwezen wiskunde, de beginselen der aardrijkskunde, de beginselen der ge schiedenis, de beginselen der Nederlandsche taal en het hand- en rechtlijnig teeltenen. De cursus duurt twee jaren en loopt van 1 September tot 1 Mei. In de maan den Mei tot en met Augustus wordt geen onderwijs ver strekt; in de overige maanden des jaars dagelijks, met uitzondering van Zon- en feestdagen, des avonds van 6—9 uren. De adspirant leerlingen moeten zich in Augustus aanmelden en blijken geven dat zij kunnen lezen en schrijven en bekend zijn met de eerste vier regels der rekenkunde. Laatstgenoemde bepaling wordt door den heer Laer- noes als zeer bezwarend beschouwd, omdat daardoor jongelieden uit den handwerkstand, die niet lezen en schrijven kunnen, verhinderd worden les in teekenen te krijgen. De heer van Uije Pieterse deelt deze ziens wijze niet, te minder daar er tegenwoordig zulk eene ruime gelegenheid bestaat tot het verkrijgen van onder wijs. Bij het weglaten der bepaling zon dit ten nadeele der andere leerlingen zijn, die wèl kunnen lezen, schrij ven en rekenen. Met algemeene stemmen is daarop besloten de genoemde bepaling te behouden. Het schoolgeld bedraagt, volgens de verordening, ƒ4 per leerling voor de acht leermaanden. Alleen in geval van ziekte en gedwongen schoolverzuim gedurende meer dan eene maand is geen schoolgeld verschuldigd. De heer Sehraver wil, op grond van ondervinding door hem als lid der commissie opgedaan, ook koste loos onderwijs doen geven, wegens den toestand van onvermogen waarin sommigen verkeeren. De voorzitter acht kosteloos onderwijs in strijd met de wet tot regeling van het middelbaar onderwijs en beroept zich op art. 37 dier wet, waarin wordt bepaald dat, ter tegemoetkoming in de kosten der scholen een bijdrage van iederen leerling gevorderd kan worden. Blijkens de toelichting aan dit artikel is, volgens dit voorschrift, het heffen van schoolgeld facultatief. Door eenige leden der tweede kamer is herhaaldelijk aange drongen op eene wijziging, waardoor schoolgeldheffing geboden, wierdde regeering heeft zich echter daar tegen verklaard, daar zoodanig gebod met het stelsel onzer gemeentewet in strijd zou zijn en voor het doel, waarvoor men het verlangt, niet zou baten. Bij de beraadslaging in de tweede kamer is door den heer Groen van Prinsterer als amendement voorgesteld, om het eerste lid van dit artikel aldus te lezen„Ter tege moetkoming in de kosten wordt eene bijdrage van iede ren leerling gevorderd; aan minvermogenden kan van deze bijdrage vrijstelling worden verleend." Dit amen dement door den minister en verscheidene andero leden bestreden als strijdig met de vrijheid der gemeen tebesturen en bovendien niet geschikt om het voorge stelde doel te hereiken, daar de gemeenteraad toch het schoolgeld zoo laag zou kunnen stellen dat concurrentie onmogelijk wareis verworpen met 43 tegen 19 stemmen. De heer Sehraver merkt op dat in het aangehaalde wetsartikel staat, dat eene bijdrage van iederen leerling kan gevorderd worden, maar niet dat dit moet geschie den, zoodat de bevoegdheid tot het geven van kosteloos onderwijs aan minvermogenden zijns inziens niet is bui tengesloten. Volgens de uitlegging van den heer van Uije Pieterse moeten óf a 11 e leerlingen betalen óf alle leerlingen van betaling vrijgesteld zijn. De heer Sehraver houdt vol dat het, bij verplichte be taling voor allen, voor velen zeer treurig zal zijn, daar zij van het onderwijs op de burger-avondschool zullen moeten verstoken blijven. De heer van Uije Pieterse wijst er op dat de algemeene behoefte in Vlissingen, waarvan de heer Sehraver ge waagd heeft, niet zoo merkbaar is, vooral niet, als men let op veler kleeding. Ook acht hij de bijdrage van 4 zóo gering dat deze schier geen bezwaar kan opleveren. De heer Hector releveert „dat men in de tweede kamer niet in de bevoegdheid der gemeentebesturen wilde treden." Daaruit blijkt dus dat er bevoegdheid voor den gemeenteraad bestaat. Bovendien worden ook elders on- en minvermogenden van de betaling van schoolgeld op de burgerscholen vrijgesteld. Het bezwaar ligt ook niet alleen in de bijdragen van ƒ4, maar evenzeer en wellicht meer nog in de kosten voor teekenpapier, pas- serdoozen en andere teekenbehoeften. Hij zou daarom onvermogenden gratis van het onderwijs op de burger avondschool gebruik willen laten maken. De heer Sehraver refuteert het door den heer van Uije Pieterse gesprokene en deelt mede dat hij persoon lijk een jongeling, die niet in staat is te betalen, koste loos onderwijs in teekenkunst verstrekt, waartoe hij den Zondag bezigt, en evenzeer kosteloos teekenbehoeften verschaft, daar die jongen niet in staat is die zelf te koo- pen. Dit voorbeeld zou met velen kunnen vermeerderd worden. De heer van Uije Pieterse blijft van meening dat de wet geen vrijheid tot het geven van kosteloos onderwijs toelaat. Hij gelooft echter dat iu Vlissingen nog wel ge noeg menschen zullen gevonden worden, die, als een oppassend onvermogend jongeling, die aanleg bezit, van de school gebruik wil maken, de gelden daarvoor wel zullen willen bijeenbrengen. De heer Pot wil, aangezien de wet niet duidelijk ge noeg spreekt, het punt in quaestie door hoofdelijke stemming doen beslissen. De heer Callensfels is het eens met den heer van Uije Pieterse, dat óf allen moeten betalen,óf allen moeten vrijgesteld worden. Hij gelooft ook dat jongelieden met aanleg, als zij onvermogend zijn, wel door ingezetenen zullen geholpen worden. De burgeravondschool staat zijns inziens in dit opzicht maar gelijk met gymnasia en academiën, waar ook niemand kosteloos wordt toegelaten, terwijl de maatschappij wel behoort te zorgen dat er ge- gelegenheid zij tot het desnoods leeren lezen, schrijven en rekenen, maar niet voor verdere wetenschappelijke ontwikkeling; wil men die, dan moet men ze ook be talen. Nadat de beraadslaging is gesloten wordt achtereen volgens met algemeene stemmen beslistdat schoolgeld zal geheven worden en dat dit 4 's jaars (voor de acht onderwijsmaanden) zal bedragen. Voorts wordt met 6 tegen 5 stemmen aangenomen een door den heer Pot voorgesteld en door verschillende leden ondersteund amendement, strekkende om voor onvermogenden ook gelegenheid tot het verkrijgen van gratis onderwijs te geven. Tegen stemden de heeren de Gelder, Callenfels, van Uije Pieterse, van der Os en Mestdagh. De verordening op de invordering van het schoolgeld wordt zonder bedenkingen goedgekeurd. Vervolgens stelt de voorzitter namens burgemeester en wethouders voor, om de jaarwedden der later te be noemen leeraren aan de burger-avondschool te bepalen op 250 voor ieder en die van den directeur-leeraar op 500; alsmede twee bedienden ter surveillance aan te stellen op eene bezoldiging van 50's jaars voor ieder hunner. De heer Sehraver merkt op dat nog niet is uitgemaakt wie directeur-leeraar worden zal, doch het gebeuren kan dat daartoe juist iemand wordt benoemd die het minste werk te verrichten heeft. De onderwijzer in de wis kunde acht hij zeker te laag bezoldigd met het oog op het aantal te geven lessen. Na eenige beraadslaging is, wegens het bestaande verschil van gevoelen, besloten de beslissing aan te houden. De door den voorzitter overgelegde verordening op het begraven en de begraafplaats is gesteld in handen der commissie voor de strafverordeningen. Voor kennisgeving worden aangenomen de mededee- lingen des voorstellers: u van den uitslag der verkiezing van een lid voor den raad; b dat de heer P. Forbes Wels de benoeming als lid der plaatselijke schoolcommissie heeft aangenomen en den eed als zoodanig heeft afge legd c dat het jongste raadsbesluit tot het doen van af- en overschrijving is goedgekeurd. De rekening der commissie van den straatweg naar Koudekerke wordt goedgekeurd tot een bedrag van ƒ1,542.87 in ontvang, ƒ1,379.51 in uitgaaf, goed slot ƒ163.36. Ten slotte wordt, op voorstel van burgemeester cn wethouders, besloten eene som van ƒ500, als niet uitge keerd traktement van den griffier gedurende de zes maanden dat deze de bezoldiging ais waarnemend ge meente-ontvanger heeft genoten, te verdeelen onder de ambtenaren der griffie, die de daaruit voortvloeiende meerdere werkzaamheden hebben verricht, te weten aan den beer Rocholl 200, aan den heer Metz ƒ100, aan ieder der beide boden 75 en aan den klerk de Ruyter ƒ50- Hierna wordt de zitting gesloten. De nieuwe minister van oorlog is te Parijs de held van den dag, en een aantal verhalen, anecdoten en bon mots, voor hem aangenaam of onaangenaam zijn, omtrent den artillerie-generaal Leboeuf in omloop. Dit is zoo de gewone loop van zakenon ne dement pas impunément celèbre! Zoo verhaalt men van den generaal onder meer dat hij, na den bekenden nacht van 15 op 16 Mei 1848 met de cadets der polytechnische school in een der zalen van het paleis Petit-Lnxembourg te hebben doorgebracht, des morgens verzocht om zich een uur te mogen verwij deren voor eene belangrijke persoonlijke aangelegenheid. Dit werd hem toegestaan en bij zijne terugkomst deelde hij mede dat hij getrouwd was, dat zijn huwelijk, reeds tegen 24 Februari bepaald, tengevolge der tijdsomstan digheden was uitgesteld tot 16 Mei, doch dat zijne aan staande vrouw hem had te kennen gegeven dat zij, bij nieuw uitstel, van een huwelijk met hem afzag. Het Fransche gouvernement schijnt bepaaldelijk om trent twee belangrijke beginselen bij de aanstaande debatten over het ontwerp senaatsbesluit niet te willen toegeven. In de eerste plaats wenscht de liberale partij de wijziging van art. 75 der constitutie van jaar VIII, waarin wordt bepaald of liever krachtens interpretatie waarvan de staatsraad machtiging moet verlcenen om hij de rechtscolleges ontvankelijk te worden verklaard in eene civiele vordering tot schadevergoeding tegen een politie-agent, die zijne bevoegdheid te buiten ging. In de tweede plaats dringt de liberale partij aan op de benoeming van de burgemeesters der gemeenten door de kiezers. Laat men de regeering de burgemeesters benoemen dan verzekert men haar een grooten invloed, vooral in Frank rijk, bij den voortdurenden strijd tusschen de candidaten der regeering en der oppositie. De meest gematigde fractiën van den tiers-parti in het wetgevend lichaam achten dan ook het benoemen van de burgemeesters door het gouvernement ten eenenmale onbestaanbaar in het vrijzinnig tijdvak hetwelk men thans met de in te voe ren hervormingen hoopt in te treden, en onhoudbaar bij eene ook maar eenigszins liberale wijze van bestuur. Bij verschillende natiën denkt men derhalve al zeer ver schillend ten opzichte van hetgeen al dan niet bestaan baar is bij „eene ook maar eenigszins liberale wijze van bestuur." Bij enkele dier natiën, welke in dit op zicht de gevoelens der gematigd-liberale partij in Frankrijk niet deelen, mag echter misschien worden aangenomen dat zij zich de moeite niet geven om na te denken over de zonderlinge tegenstrijdigheid tusschen een beweerd feitelijk bestaan van groote vrijheid naast en onder zekere staatsinstellingen'óf bestuurssystemen, welke elders juist als eene negatie van alle vrijheid worden beschouwd. Tot de moer bekende Fransche uitgewekenen, welke de door ktizer Napoleon verleende amnestie weigeren aan te nemen, behooren, behalve Roehefort en Rogeard, ook de thans vierenzestigjarige Blanqui, de bekende leider der communistische partij, voorts de geneesheer Louis Watteau, de commissaris der republiek in 1848 en lid der nationale vergadering F.ugène Banne, de in 1852 verbannen schrijver Roselli, de volksvertegenwoordiger Madier Montjan, die zich allen te Brussel ophouden. Er bestaat dan ook, gelijk de ondervinding vroeger ge leerd heeft, wel eenig gevaar voor hen om naar Parijs terug te keeren. De politie kan toch, bij de bestaande wetgeving, ieder oogenbük een of meer hunner, onder bewering van deelneming aan eene samenzwering, arres teeren en gedurende korteren of langeren tijd in hech tenis laten. In ons vorig nommer vermeldden wij een telegram, waarhij het gerucht werd tegengesproken dat de Fran sche minister van buitenlandsche zaken den minister von Benst zon hebben geluk gewenscht wegens zijn laatste antwoord aan den heer von Thile. Die tegen spraak was noodig, naar t schijnt, omdat het gerucht in de Fransche hoofdstad nog al geloof vond en een ongun- stigen indruk had gemaakt, hoe ongelooflijk het ook op zich zelf was. De gemeenteraad te Weenen heeft zich weder met de klooster-qnaestie bezig gehouden. Men zal zich herinne ren dat eene commissie uit den raad benoemd was om eene petitie samen te stellen waarin werd aangedrongen

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1869 | | pagina 3