wijs, vooral ten platten lande, met betrekking tot school verzuim enz. medegedeeld, maar uit niets blijkt dat die stereotype klachten eenig gevolg hebben gehad. Had men de gemeentebesturen meer dringend tot het nemen van maatregelen ter verbetering uitgenoodigd, hij vleit zich dat dit hier en daar althans eenige uitwerking zou hebben gehad. Wel meent hij te mogen zeggen, dat de staten dezer provincie niet zijn vrij te pleiten van een tot hiertoe wat overdreven zorg voor de verplichte pro vinciale bijdragen volgens art. 36 der wet op het lager onderwijs. Ook zich-zelven beschuldigt hij van dikwijls, zij het ook stilzwijgend, te hebben medgewerkt om sommige gemeenten als het ware tot het uiterste te helpen opdrijven ter voorziening door eigen middelen in de kosten voor vernieuwing of vergrooting hunner schoollokalen. Onder anderen beroept hij zich op de in 1866 door het calamiteuse Philippine gedane aanvrage. Men versta hem echter welhij bedoelt alleen dat deze vergadering wellicht wat al te angstvallig in de toepas sing van art. 36 is geweest door de vrees, dat zij de lasten der provincie te groot zou maken, en zij misschien te veel heeft voorbijgezien dat door de gemeenten, wil men werkelijk de gewenschte vruchten van het onder wijs plukken, meer moet worden gedaan dan het bloot stichten van goede lokalen. Worden de gemeenten, wat de gebouwen aangaat, in hunne financieele krachten tot het uiterste opgevoerd, dan blijft er voor al het andere niets meer over, en wat baat het dan al dat men allenvege goede, doelmatige gebouwen ziet opgetrokken, als deze leeg blijven bestaan. Zoodanige gemeenten moeten wel het schoolgeld zoo hoog mogelijk, het inkomen van het onderwijzerspersoneel zoo laag mogelijk stellen en het hulppersoneel zooveel mogelijk inkrimpen; zij moeten wel gebruik, of liever misbruik, maken van de letter van art. 18 der wet. Zoo wijst blijkens het ter griffie ge deponeerde verslag over 1868 de schoolopziener in het 3e schooldistrict op een paar voorbeelden, volgens welke in de wintermaanden onder anderen 159 kinderen aan 1 hoofdonderwijzer en 1 onervaren kweekeling zijn toevertrouwd, instede van 1 hoofd- en 1 hulponderwijzer met 1 kweekeling volgens de geringe eischen der wet; en waar 1 hoofd- met 2 hulponderwijzers zonder kwee- kelingen aan 381 kinderen onderwijs moet geven, in plaats van 1 hoofd- en 3 hulponderwijzers, benevens 1 kweekeling, zooals de wet in minimum voorschrijft. Voorts vestigt hij de aandacht op de in 1866 op ver zoek van de inspecteurs over het lager onderwijs door den minister Heemskerk rondgezonden circulaire (opge nomen in het Provinciaal blad n». 96 van dat jaar), waarbij de gemeentebesturen worden uitgenoodigd het oprichten van avondscholen en schoolbi bliothe- ken te bevorderen, als middel tot uitbreiding van het zoogenaamd herhalingsonderwijs voor hen die de scholen te vroeg verlaten hebben, benevens tot bet doen verval len van de beperkende bepaling en van het maximum van leeftijd waar deze mochten bestaan. De gevolgen dier circulaire zijn spreker onbekend. Slechts in vijt gemeenten dezer provincie bestonden in 1866, naar hij mededeelt, beperkende bepalingen ten aanzien van den leeftijd der leerlingen, te weten: te Oud-Vosmeer,Tholen, Poortvliet, Oostburg en St.-Maartensdijk. In geen dezer wordt schoolgeld geheven, en op grond daarvan ver trouwt hij dat, voor het geval die beperkende bepalingen thans nog mochten bestaan, deze wel zouden opgeheven worden wanneer het bovengenoemde verzoek der regee ring een9 in een anderen vorm dan dien van het Provin ciaal blad ter kennis dier gemeenteraden gebracht werd. In het meergenoemde laatste regeeringsverslag, over 1866, wordt als middel om het schoolverzuim en het kort en ongeregeld schoolbezoek tegen te gaan ter navolging aanbevolen hetgeen men te Kampen heeft gedaan, later in Deventer en onlangs ook in Goes gevolgd heeft. Daar hebben zich eenige particulieren vereenigd, volgens het regeeringsverslag, ter gene zing van den kanker die aan het onderwijs knaagt, teneinde het geregeld schoolbezoek te bevorderen. Daar toe wordt jaarlijks een geschenk in geld gegeven (voor- loopig slechts op scholen voor minvermogenden), door vrijwillige inschrijvingen van belangstellenden verkregen aan leerlingen die door nauwgezet schoolbezoek, goed gedrag en ijver uitmunten. Dit geschenk wordt in de spaarbank geplaatst en hen die het verkregen op 19 jari gen leeftijd uitgereikt. De resultaten zijn allergunstigst. Ook de gemeentebesturen zouden in gelijken zin dien kanker van het onderwijs kunnen helpen genezen door het invoeren of handhaven van kosteloos school- bez oek, doch schoolgeldheffing bij schoolver zuim. Spreker hoopt dat dit en het verder door hem aange voerde zal mogen doordringen tot de raadsvergaderingen van alle gemeentebesturen in deze provincie, opdat m volgende regeeringsverslagen dit gewest een meer eer volle plaats moge innemen dan in 1866 het geval is ge weest en naar hij vreest in 1868 zijn zal. Ten aanzien van het wenschelijke van de oprichting van avondscholen en schoolbibliotheken merkt hij op dat de gemeentebesturen daartoe volgens de wet niet verplicht zijn en daaraan steeds geldelijke offers zijn verbonden, welke voor sommige gemeenten hoogst be zwarend zijn. Nu komt het hem voor dat de provinciale staten van Zeeland geen beter bewijs hunner hooge waardeering van het lager onderwijs kunnen geven dan door zich bereid te toonen dat herhalingsonderwijs aan te moedigen en te bevorderen. Op grond daarvan legt hij het volgende voorstel over: om bij hoofdstuk VIII der uitgaven tus- schen de artt. 10 en 11 een nieuw artikel op te nemen: „Tegemoetkoming aan gemeentebesturen in de kosten voor het geven van herhalingsonderwijs aan zoogenaamd volwassenen van 12—14 jaren en hooger, alsmede voor het aanleggen van schoolbibliotheken daarmede in ver band staande, 1000." Dit voorstel wenscht hij nader toe te lichten wanneer de beraadslaging over de begrooting zoover zal gevor derd zijn. De voorzitter stelt voor het door den beer Verhagen ingediende voorstel naar de afdeelingen te verzenden. De heer Verhagen maakt hiertegen bedenking omdat hem dan de gelegenheid tot nadere toelichting benomen is, welke hij zich bij de behandeling van hoofdstuk VIII der begrooting heeft voorbehouden. De voorzitter verklaart zich bereid tot zoolang te wachten, doch merkt op dat hij alsdan toch het voorstel tot verzending naar de afdeelingen zal moeten doen. De zitting wordt voor een kwartier uurs geschorst. Nadat de werkzaamheden zijn hervat wordt overge gaan tot de artikelsgewijze behandeling der begrooting, beginnende met de uitgaven, Hootdst. I afd. 1 art. 3jaarwedden opzichters hij wegen en andere werken 2000. In de afdeelingen was, blij- hens het algemeen verslag, door sommige leden de wensch naar verhooging der jaarwedden en diensvolgens van het artikel uitgesproken. Gedeputeerde staten zullen dit verlangen, evenals het adres van den opzichter Engelse, in nadere overweging nemen. Dit hoofdstuk wordt vervolgens onveranderd goedge keurd tot een bedrag van 8,500. Iloofdst. II afd. 1 art. 1: onderhoud weg Zierikzee Zijpe enz. 3,500. De heer van der Bilt herinnert, als lid van gedeputeerde staten, dat het in de afdeelingen vol gens het algemeen verslag de aandacht heeft getrokken dat dit art. thans is geraamd op slechts 3,500, terwijl voor het loopende jaar daarvoor 4,300 is vastgesteld. Hij geeft hieromtrent inlichting door mede te deelen dat die ƒ3,500 zijn gegrond op de over drie jaren ioopende aanbesteding, waarbij men echter niet zoozeer letten moet op het cijfer als wel op het bestek. Bovendien is die aanbesteding, welke den 24™ November jl. plaats had, zeer voordeelig geweest. Wat betreft gemaakte opmerkingen omtrent den slechten tóestand van som mige wegen, daaromtrent zullen gedeputeerde staten een nader onderzoek instellen. De heer Cau verklaart dat hij deze laatste verzekering met genoegen heeft vernomen en thans afziet van zijn voornemen om te dezen aanzien een bepaald voorstel te doen. Overigens bespreekt hij de bestrating van dien weg. Het artikel wordt zonder hoofdelijke stemming onver anderd goedgekeurd. Art. 3: Onderhoud wegen enz. voormalig 4e district 7,240. Bij dit artikel geeft de heer van der Bilt namens gedeputeerde staten eene in het verslag der afdeelingen gevraagde inlichting omtrent de verlangde wegsverbete- ring tusschen de voormalige 4f en 5» districten, door mede te deelen dat deze zaak nog steeds aanhangig is. De heer Hammacher betuigt hiervoor zijn dank en ver zoekt gedeputeerde staten de voorziening inden bestaan- den ongunstigen toestand van dien weg zooveel mogelijk te bevorderen. De heer de Smidt ontvangt van gedeputeerde staten, hij monde van den heer Bnteux, mede eene door hem gevraagde inlichting, naar aanleiding van het op bladz. 121 der notulen van de jongste najaarszitting vermelde, betreffende de aanhangige wegsverbetering, waar van het door den hoofdingenieur van den waterstaat ingezonden plan thans aan de regeering zal worden medegedeeld. Ook dit artikel wordt onveranderd goedgekeurd. Art. 5: Onderhoud steiger Kortgene enz. ƒ290. De heer van der Bilt deelt mede dat gedeputeerde staten het in de afdeelingen verlangde onderzoek zullen instel len omtrent het onvoldoende der hoogte van den veer- dam en steiger te Korgene. De heer Bybau betuigt voor deze toezegging dank, maar beveelt tevens het verlangde onderzoek aan, betreffende het maken eener hoogte oca daarop een wachthuis te bouwen, waaraan voor de talrijke aan die steiger af- en aangezet wordende passagiers groote behoefte bestaat. Hij deelt hierbij mede dat, wanneer de hoogte voor rekening der provincie wordt gemaakt, het wachthuis alsdan door particulieren zal worden gebouwd, waartoe de fondsen reeds aanwezig zijn. De heer van der Bilt zegt namens het gedepu teerd college ook een onderzoek dienaangaande toe. De heer Vader zegt dat het bekend is, dat de steiger en dam te Kortgene met veel moeite door de zorg van gedeputeerde staten zijn tot stand gekomen. Dat werk, hoezeer niet mislukt, voldoet echter niet aan de ver- eischten. Hij had dan ook het plan een voorstel tot ver betering van dien steiger en dam te doen, maar de wel willendheid van gedeputeerde staten brengt hem in het aangename geval daarvan te kunnen afzien. Met het oog op hetgeen jaarlijks aan andere steigers en wegen, zelfs van minder belang, wordt ten koste gelegd, raag men zich zijns inziens vleien dat, na de van gedeputeerde staten ontvangen toezegging van onderzoek, alle be staande bezwaren spoedig uit den weg zullen zijn geruimd. Die steiger en dam zijn niet uitsluitend eene Noord- Be velandsche zaak; ware dit zoo, dan zou hij eenigszins bezwaar maken als ingezeten dier streek op voorziening aan te dringen; maar het geldt een provinciaal belang, en daarom herhaalt hij den wensch, dat het gedeputeerd college op ruime schaal aan de bestaande dringende be hoefte zal tegemoetkomen. Art. 5 wordt vervolgens onveranderd goedgekeurd. Afdeeling 3 art; 1onderhoud posthaventje Gorishoek enz. ƒ724. De heer de Visser vraagt een inlichting. In de toelichting bij dit artikel-eest hij dat het onder houd van het posthaventje over 1869 bij onderhandsche overeenkomst den 16™ Januari jl. voor 724 is aanbe steed, en in afwachting van de beslissing der regeering of dit werk al of niet in onderhoud door het rijk zal worden overgenomen, gelijk bedrag wordt uitgetrokken. Vergelijkt hij daarmede wat in de toelichting bij de inkomsten wordt gezegd, dat het overzetveer te Goris hoek is verpacht geweest tot en met 31 December 1868 voor ƒ150 in het jaar, en dat van dit tijdstip geen pacht- penningen zijn kunnen bedongen worden, waarom, in afwachting van de beslissing ot dat veer al of niet zal blijven bestaan, de post is gebracht voor memorie,- dan wenscht hij te weten of er voor een opheffing ge vaar bestaat, en betoogt hij dat dit een groot ongerief zou veroorzaken. De heer van der Bilt antwoordt dat het onderhoud van het posthaventje is verbonden aan het veer en dat onderhoud op de provincie rust. Voor de opheffing van het veer zijn overwegingen mot den minister aanhangig, als zijnde een rijks-veer. De tegen woordige pachter van het veer was ongenegen eenige som te betalen, de betrokken gemeenten willen niets bijdragen, en de veerschipper bedankt er voor om zonder toelage te varen. Hiervan nu is mededeeling aan de regeering gedaan. Zonder hoofdelijke stemming wordt dit artikel onver anderd goedgekeurd. Het totaal van dit hoofdstuk blijft alzoo ƒ30,854. Hoofdst. III. Onveranderd goedgekeurd ad ƒ213.70. Hoofdstuk IV. Idem ad 67,780. Vervolg in een volgend nommer.) SJiELPERSDRUKKERIJ van de gebroeders abrahams.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1869 | | pagina 2