BIJVOEGSEL VAN DE MIDDELBUBGSCDE COURANT.
Maandag 12 Juli 1869. No. 113.
Provinciale staten.
Zitting van Vrijdag 9 Juli.
(Vervolg).
Nadat de werkzaamheden zijn hervat worden aan de
orde gesteld de in de vorige zitting uitgebrachte en ter
griffie nedergelegde verslagen der afdeelingen betrekke
lijk voorstellen van gedeputeerde staten.
I. Tiet voorstel tot wijziging van de begrooting van
enkel provinciale en huishoudelijke inkomsten en uit
gaven voor 1869. (Voor het verslag der afdeelingen ver
wijzen wij naar ons verslag van de zitting van Donderdag).
Bij de artikelsgewijze behandeling van dit voorstel,
beginnende met de uitgaven, wordt besloten, op voor
stel van den heer van der Bilt, om onder hoofdstuk VIII
een nieuw artikel op te nemen: „Gratificatie aan de wedf.
Mommaas, te Vlissingen, f 300," en hoofdstuk IX, on
voorziene uitgaven, met dit bedrag te verminderen. Deze
wijziging is een gevolg van het straks genomen besluit
tot het vcrleenen van /"300 tegemoetkoming aan genoemde
weduwe.
Bij hoofdstuk IX art. 1, zegt de heer Verhagen dat
hieronder begrepen is een post, welke in dé bij dat artikel
gevoegde noot is vermeld geworden, waarbij een vroeger
op f 500 bepaald crediet aan gedeputeerde staten tot
f 1500 wordt verhoogd. Hij wil alles vermijden wat zou
kunnen doen uitweiden over het doel dier voorgestelde
verbooging; maar hij doet een beroep op de vergadering
hoe hij zich altijd, ten aanzien van het denkbeeld om
onder de onvoorziene uitgaven een zeker cijfer op te
nemen voor uitgaven welke niet op de begrooting zijn
vermeld, in beginsel daartegen heeft verklaard. Eu als
hij nu ziet dat die post voor niet op de begrooting ver
melde uitgaven tot f 1500 wordt verhoogd, dan gevoelt
hij dubbel behoefte om zich daartegen te verklaren, wel
t te verstaan tegen den vorm, tegen het principe. Hij
brengt dit thans in het midden omdat hij anders de ge
legenheid zou missen van zijn gevoelen te doen blijken,
en het zal hem aangenaam zijn dat zijne zienswijze al
thans in de notulen worde opgenomen.
De heer de Jonge van Ellemect wil evenals de heer
Verhagen ook alle uitweiding over dit punt vermijden,
doch vraagt aan den voorzitter of deze voornemens is
de besproken vier regels onderaan het voorstel in stem
ming te brengen.
De voorzitter antwoordt dat hij, na het gesprokene
door den heer Verhagen, daartoe het voornemen heeft.
De heer de Jonge van Ellemeet verklaart dat hij alsnu
verder van hot woord afziet.
De voorzitter stelt voor, alsnu over te gaan tot de
stemming over de bedoelde, vier regels, luidende: „Te
„bestendigen de bereids onder art. 1 hoofdst. IX aan ge
deputeerde staten verleende machtiging tot af- en over
schrijving, doch slechts tot een bedrag van f 3500; en
„te verhoogen het cijfer van f 500 tot /15U0, ter beschik-
„king voor in den loop van het dienstjaar opkomende
„behoeften van enkel provincialen en huishoudelijken
„aard, welke hare omschrijving niet vinden in de arti-
„kels der begrooting."
Deheer Verhagen wijst op de moeilijke positie waarin
indien over die regels wordt gestemddie leden ge
bracht worden, welke bereid zijn de zaak welke het hier
geldt zoo min mogelijk te bespreken. Wanneer de meer
derheid der vergadering bij stemming zich eens daar
tegen verklaarde, dan zal men in eene nog veel moeilijker
positie worden gebracht. Hij heelt, alvorens het woord
te voeren, over de zaak ernstig nagedacht en gemeend
niet verder te mogen gaan dan hij gegaan is ten aanzien
van art. 1 van hoofdstuk IX. Hij heeft op geen stemming
aangedrongen, maar wordt er gestemd, dan zal hij moeten
tegenstemmen, daar hij niet kan stemmen vóór iets waar
bij in beginsel tegen is. Hij zou daarom liever zien dat
de voorsteller eener stemming over die vier regels dit 1
voorstel introk.
De heer van der Bilt wil, als lid van gedeputeerde I
staten, mogelijke verkeerde gevolgtrekkingen voorkomen, j
Het geval is dit. In Mei komt een verzoek in van de j
provinciale commissie in Zeeland om eene bijdrage voor
de door de Yereeniging tot bevordering van fabriek- en
handwerksnijverheid in Nederland in 1869 te houden
tentoonstelling, om binnen den kring liarer bevoegdheid
daarmede die nitgaven te kunnen doen welke zij in het
belang van dit gewest zal noodigoordeelen. Gedeputeerde
staten waren van oordeel dat dit verzoek voor inwilliging
vatbaar was, doch hadden de noodigc som niet beschik
baar. Bij vroegere begrootingeu was voor dergelijke zaken
slechts ƒ500 uitgetrokken. Gedeputeerde staten achtten
echter eene som van f 1000 als maximum voor het be
oogde doel noodig, en meenden zich te kunnen verzekerd
houden dat zij in den geest van de leden dezer vergade
ring handelden door aan de commissie de toezegging der
genoemde bijdrage, waarvan het juiste cijfer eerst later
kon worden bepaald, te doen. Ware het gedeputeerd
college overtuigd geweest dat eene bijdrage van f 500
voldoende zou wezen, dan had het volie bevoegdheid I
gehad die som te geven, maar daar het overtuigd was
dat f 500 niet genoeg is Jiebben zij de verhooging van
den post van f 500 tot f 1500 onder hoofdstnk IX der
begrooting voorgesteld.
De heer de Jonge van fcllemeet bedankt het lid van
gedeputeerde staten voor de gegeven inlichting en de
grens waarbinnen hij zich daarbij met zooveel tact heeft
gesteld. Hij verklaart dat hij geene vérdere discussie
wil uitlokken en bereid is van eene stemming over de
bedoelde vier regels at te zien.
De heer van der Bilt merkt op, dat in die vier regels
ook het cijfer van f 3500 voor af-en overschrijving tot
f\3200 moet worden verminderd, na het genomen besluit
ten aanzien der gratificatie van /300.
De heer Mathon zegt dat hij, nu geen stemming zal
plaats hebben, verklaren moet in te stemmen met het
geen door den heer Verhagen is aangevoerd.
De heer Fransen van de Putte zegt, dat het gespro
kene op hem een ouaangenamen indruk heeft gemaakt.
Hij wil de zaak fiink behandelen en door eene te houden
stemming, vooral na de zoo duistere rede van den heer
Verhagen, doen zien wie der leden voor en wie tegen
zijn. Waar geen schij n of schaduw is van spoliatie, daar mag
men ook voor het publiek den schijn daarvan nietgeven.
De heer van der Bilt meent dat hij nog niet genoeg
inlichtingen blijkt gegeven te hebben en verklaart zich
bereid ieder lid die zulks verlangen mocht meer inlich
ting te verschaffen.
De heer Fransen van de Putte releveert dat hij de
door den heei Verhagen gehouden rede persoonlijk zeer
afkeurt.
De heer Verhagen voert andermaal het woord, doch niet
voor een persoonlijk feit, niet wegens de omstandigheid
dat oen lid dezer vergadering in een ander lid afkeurt
de wijze waarop hij gemeend heeft volgens zijne over
tuiging het woord te moeten voeren. Hij wil alleen doen
opmerken dat, moge hij voor sommigen eeuigszins ondui
delijk gesproken hebben, hij meent dat de meerderheid der
vergadering hem zeer goed zal hebben begrepen. Voor
hem was de toelichting van het lid van gedeputeerde staten
dan ook voldoende. Alleen zou hij aan dat lid nog de
vraag willen doen, waarom men, nu die toelichting toch
gegeven is, den post voor die bijdrage dan ook niet op de
begrooting omschrijft, evenals men heeft gedaan met de
gratificatie aan de wede. Mommaas. Overigens meent hij
niet te moeten herhalen wat over deze zaak in de afdee
lingen is voorgevallenhij herhaalt slechts dat zijn be
zwaar tegen den vorm bestaat, het aan het oordeel van
den voorzitter of aan dat van de vergadering overlatende,
of de post al of niet royaal op de begrooting zal om
schreven worden.
De heer van der Bilt brengt nader in het midden dat
in de begrooting voor 1869, welke door den koning is
goedgekeurd, f 500 voor gedeputeerde staten is beschik
baar gesteld voor niet omschreven behoeften van enkel
provincialen en huishoudelijken aard. Gedeputeerde
staten hebben over de som beschikt, doch konden niet
beschikken over het bedrag van f 1000 aan de provinciale
commissie voor de tentoonstelling toegezegd; vandaar
dat zij verhooging van den post met f 1000 hebben ge
vraagd.
De heer Verhagen zegt dat, als hij den vorigen spreker
goed begrijpt, er reeds over de f 500 was beschikt en nu
nog f 1000 voor de provinciale commissie noodig was.
Hij heeft gemeend dat over de f 500 die wel niet
geheime uitgaven zijn, maar waaromtrent toch eerst
een paar jaren later uit de rekening blijkt nog niet
was beschikt. Hij vraagt dus, of het lid van gedepu
teerde staten zich ook soms heeft vergist.
Op dit laatste wordt door den heer van der Bilt ont
kennend geantwoord, onder herhaalde opmerking dat
men vroeger gemeend heeft voor gedeputeerde staten
/500 beschikbaar te moeten stellen, dat gedeputeerde
staten aan de commiseie eene nader te bepalen bijdrage
doch tot een maximum van f 1000 hebben toegezegd,
en dat dus eene verhooging van den post met dat bedrag
noodig was.
De heer J. L. de Jonge is het eens met den heer Fran
sen van de Putte, dat eene flinke stemming wenschelijk
is. In dat geval zal hij tegenstemmen, niet tegen het
beginsel, maar tegen het bedrag van f 1000.
Ook de heer Hennequin wil dat men door stemming
zijn gevoelen uitspreke. Het geldt hier eene som van
/Ï000 voor eene zaak waarbij de fabriek- en handwerks
nij verheid betrokken zijn. Die som, desnoods nog meer,
wil hij gaarne zien toegestaan, afgescheiden van den
vorm, die zijns inziens hier niets afdoet.
De heer Vis wenscht mede eene hoofdelijke stemming,
te meer daar hij gelooft dat niemand in deze vergadering-
een afkeurend votum zal uitbrengen, hetgeen ook duide
lijk blijkt uit hetgeen door het lid van gedeputeerde
staten is aangevoerd; alleen de vorm strookt niet met
den wensch dat voor buitengewone uitgaven cijfers
worden aangegeven.
Op de vraag des voorzitters, of iemand na de gevoerde
discussie eenig bepaald voorstel wenscht te doen, ver
klaart de heer Fransen van de Putte zich daartoe bereid
en legt hij een schriftelijk voorstel over, strekkende om
in de begrooting een artikel op te nemen: toelage aan
de pi'ovinciale commissie voor de door de Vereeniging
tot bevordering van fabriek- en handwerksnij verheid in
Nederland in 1869 te houden tentoonstelling, f 1000; en
daarmede de onvoorziene uitgaven te verminderen."
Nadat dit voorstel is ondersteund wordt de beraad
slaging ook daarover geopend.
De beer de Jonge van Ellemeet zegt, dat bet hem
inderdaad spijt dat hij met de beste bedoelingen er niet
in geslaagd is om, met opoffering van de mededeeling
van eigen denkbeelden, het voorstel van gedeputeerde
staten te doen aannemen. Men wil blijkbaar openbaar
heid ook hij schuwt die niet. Er bestaat verschil over
den vorm en over de som. Hij keurt den vorm niet goed
maar kan daarin toch berusten. Er is besloten om aan
de commissie f 1000 toe te staandaartegen heeft hij
zich verzet, en hij heeft geen reden om van zij u gevoelen
terug te komen. Men heeft gezegd, dat het publiek daar
buiten verkeerde oordeelvellingen zou kunnen doen:
men heeft gesproken van spoliatie, hij begrijpt dit niet.
Maar de vraag is: hoe is men gekomen tot de wetenschap
dat de vergadering der staten geneigd zou zijn f 1000
voor de bedoelde tentoonstelling toe te staan? Men
dient de zaak nu au fond te behandelen. Er heeft eene
vergadering, eene bijeenkomst, eene besogneeen pour
parler of hoe men het noemen wil plaats gehad.
Hoe is men daarin tot eenige zekerheid gekomen In