BIJVOEGSEL VAN DE MIDDELBURG SC HE COURANT.
Donderdag 8 Juli 1869. No. 110.
Staten-generaal.
Provinciale staten.
tweede kamer.
Avondzitting van Maandag, Juli. Aanneming wet
militaire academie; goedkeuring conelusiën; comilé;
afscheid van den voorzitter; reces.
Na goedkeuring van de nog overgebleven artikelen
van het wetsontwerp tot regeling van het onderwijs aan
de Koninklijke militaire academie, werden, vóór het in
stemming brengen dier wet, door den heer de Itoo van
Alderwerelt de redenen opgegeven, waarom hij tegen
het ontwerp zou stemmen. Die redenen waren hierin
gelegen; 1». dat de applicatiesehool met de academie
vereenigd is2®. omdat in de wet geen voldoende waar
borgen gelegen zijn voor eene behoorlijke practische
vorming der jongelieden, die voor den officiersstand wor
den opgeleid.
Het ontwerp werd vervolgens aangenomen met 38
tegen 14 stemmen.
Tegen stemden de heeren van Voorthuyzen, Hoffmann,
de Roo van Alderwerelt, Nierstrasz, Biehon van IJssel-
monde, van Kuyk, van Wassenaer van Catwijck, Begram,
de Casembroot, Fransen van de Putte, Kien, de Brauw,
Gefken en Heemskerk Azn.
Vervolgens werden onderscheidene conelusiën van
rapporten van commissiën goedgekeurd, waaronder de
gewijzigde conclusie van het vroeger aangehouden
rapport op de inlichtingen op het adres van den heer
P. Regout, houdende klacht over de afsluiting van den
rijksweg van Maastricht naar Nijmegen tengevolge van
het aanleggen van den spoorweg van eerstgenoemde
®tad naar Venlo.
De kamer heeft vervolgens in comité-generaal hare
hegrooting voor 1870 vastgesteld, waarna de voorzitter,
de heer m'. G. C. J. van Reenen, in eene warme toespraak
aan de kamer aankondigde, dat hij „heden avond voor
het laatst van deze plaats (de voorzittersplaats) tot haar
sprak." De voorzitter bedankte den koning voor de
blijken van vertrouwen, gedurende de tien jaren, dat hij
president was, ondervonden, en tevens de elkander op
gevolgde ministers, de leden der kamer en den griffier,
en hoopte dat de kamer steeds aan hare edele roeping
getrouw zal blijven. De heer van Reenen eindigde met
Gods zegen te wenschen aan het vaderland en de leden
der kamer en hunne betrekkingen.
De kamer is hierop tot nadere bijeenroeping ge
scheiden.
Avondzitting van Dinsdag 6 Juli. Mededeeiingen, inge
komen stukken, voorstellenbenoeming commissie ver
zoekschriften splitsing vergadering in afdeelingenin
lichting concessie stoombootdienst.
Tegenwoordig de heer Becius, als voorzitter, 28 leden
en de griffier.
Afwezig zijn: met kennisgeving de heeren Dronkers,
Winkelman, Onghena, F. van Deinse en van Eek; en
zonder kennisgeving de heeren Bybau, Blaaubeen,
Benteijn, Henncquin, Hombach, Pierssens, Vis, de Visser
en Vader.
De heer Becius opent de vergadering in naam des
konings en deelt in eene korte toespraak mede, dat
daar de commissaris des konings tot zijn leedwezen door
ongesteldheid verhinderd is deze vergadering te leiden,
hij als oudste lid van het college van gedepteerde staten
den voorzitter thans als zoodanig vervangen zal; hij doet
voorts een beroep op de welwillendheid der leden ter
vergemakkelijking van de op hem rustende zware taak.
Voor kennisgeving wordt aangenomen de mededeeling
des voorzitters, dat hij schriftelijk bericht van verhinde
ring in de bijwoning dezer vergadering heeft ontvangen
^an de eerste vijf der hiervoren genoemde afwezige
leden, van den heer Winkelman echter alleen ten aanzien
v&n deze zitting.
Tevens deelt de voorzitter mede, dat het verslag van
gedeputeerde staten omtrent den toestand der provincie
over 1868 is opgemaakt en zoodra het gedrukt is aan de
leden zal worden rondgedeeld.
Na voorlezing door den griffier worden vervolgens
voor kennisgeving aangenomen de volgende ingekomen
stukken
het koninklijk besluit van den 4®» November 1868,
n°. 29, houdende bepaling van het aandeel van het rijk
en de provincie in den bouw van een schoollokaal met
onderwijzerswoning te Philippjne.
b. het koninklijk besluit van den 25e» November 1868,
n°. 2, houdende goedkeuring van de besluiten der staten
van den 5™ te voren, n». 6, tot af- en overschrijving op
de begrooting van de enkel provinciale en huishoude
lijke inkomsten en uitgaven, voor 1868; en n°. 7, tot
wijziging der begrooting van enkel provinciale en huis
houdelijke inkomsten en uitgaven, voor 1869.
Ier griffie worden voor de leden ter inzage gelegd:
het verslag nopens den toestand van het krankzinnigen
gesticht te Dordrecht over 1868, alsmede de mededee
iingen van gedeputeerde staten omtrent het verleenen
van rentelooze voorschotten voor wegsverbetering;
nopens den toestand van eenige wegen in deze provincie;
en eene opgaaf der sedert de vorige vergadering plaats
gehad hebbende onderhandsche aanbestedingen.
Naar de afdeelingen worden verzonden de in druk
rondgedeelde voorstellen van gedeputeerde staten
a. van een ontwerp-reglement op het vervoer van
vrachten op de kunstwegen in de provincie Zeeland, en
zulks in verband inet de breedte en samenstelling van
de velgen der wielen van voertuigen, benevens daar
toe betrekkelijke adressen van de kamer van koophandel
en fabrieken te Zierikzee en van landbouwers in het
eiland Schouwen;
b. van een ontwerp-reglement ter instandhouding dei-
kunstwegen in de provincie Zeeland;
c. tot aanvulling van het besluit der staten van den
8en November 1866, n°. 8, voor zooveel betreft den ver
koop van boomen aan de provinciale wegen
d. nopens het verzoek van P. F. W. Engelse, provin
ciaal opzichter van den waterstaat, om verhooging zijner
jaarwedde
e. tot verpachting van het overzetveer aan het Sloe,
voor den tijd van een jaar; en
tot wijziging der hegrooting van de enkel provin
ciale en huishoudelijke begrooting voor 1869.
Mede worden naar de afdeelingen verzonden: de ver
antwoording van gedeputeerde staten nopens de enkel
provinciale en huishoudelijke inkomsten en uitgaven,
over 1867; de begrooting der kosten van het provinciaal
bestuur, voor zooveel het rijksbestuur is, voor 1870, en
de begrooting der enkel provinciale en huishoudelijke
inkomsten en uitgaven voor 1870, met een voorstel van
gedeputeerde staten, betreffende die te heffen opcenten
op de grond- en personeele belasting ten behoeve der
provincie.
Het adres van het bestuur der Spoorbootmaatschappij
te Middelburg om voortdurende subsidie, benevens het
voorstel van gedeputeerde staten, daartoe betrekkelijk,
beiden gedrukt rondgedeeld, worden insgelijks naar de
afdeelingen verzonden.
In handen eener nader te benoemen commissie worden
gesteld de volgende adressen
1®. van den gemeenteraad van Scherpenisse, om een
renteloos voorschot ter voorziening in de lage ligging
der zeewering langs de haven dier gemeente;
2». van den gemeenteraad van Hoofdplaat, houdende
verzoek dat die gemeente worde opgenomen onder de
plaatsen waar de stoombooten voor den dienst op de
Wester-Schelde aanleggen; en
3°. van Adriaan van den Broecke Az. c. s., inwoners
van het voormalig 4® district van Zeeland, houdende
mededeeling van bezwaren en verzoek dat voortaan de
rijks- en provinciale wegen in dit gewest niet meer op
zettelijk onveilig en onbruikbaar worden gemaakt.
Nog was ingekomen een adres van C. J Mommaas
gezagvoerder op een der stoombooten in dienst op de'
Wester-Schelde, met 1 Juli 1869 uithoofde van voortdu
rende ongesteldheid hit die betrekking ontslagen, hou
dende verzoek oin eene jaarlijksche toelage.
De voorzitter deelt mede dat de adressant dezer dagen
is overleden, zoodat hij voorstelt het adres buiten behan
deling te laten. Hiertoe besloten zijnde wordt overgelegd
en in handen der straks te benoemen commissie gesteld
een nader adres van P. Manie, wed. Mommaas voornoemd,
houdende verzoek om eene ondersteuning.
W ordt gelezen een brief van den heer P. Regout, te
1 aastnc ït, van den 31®® Mei jl., houdende aanbieding van
een in zijne fabrieken vervaardigden inktkoker, benevens
een album van zijne fabrieken, buitengoederen en andere
eigendommen. Voor dit geschenk heeft de commissaris
des .tonings, volgens mededeeling des voorzitters, den
heer Regout dank betuigd. De mededeeling wordt voor
kennisgeving aangenomen.
Nog wordt gelezen een brief van den heer m'\ J. van
de Graft, te Middelburg, houdende aanbieding ter plaat
sing in de provinciale bibliotheek van een door hem uit
gegeven werkje „De tapijtfabrieken der 16® en 17e eeuw",
benevens een dubbeltal gravures. Dit geschenk wordt
onder dankbetuiging aanvaard.
Aan de orde is de benoeming eener commissie voor de
verzoekschriften. Daar de vergadering die benoeming
aan den voorzitter overlaat, wijst deze als leden dier
commissie aan de heeren van Citters, Moolenbnrgh en
Mazure.
Voor kennisgeving wordt aangenomen:
a. De mededeeling volgens het laatste lid van art. 2
der instructie van gedeputeerde staten, van de samen
stelling der afdeelingen van de leden van dat college,
t. w.1® afdeeling uit de heeren Becius en van der Bilt
2e afdeeling uit de heeren van Citters en Buteux, 3® af
deeling uit de heeren Sprenger en Lambrechtsen.
b. De mededeeling dat de presentielijst van de verga
deringen van gedeputeerde staten, ter voldoening aan
art. 86 der provinciale wet, ter kennisneming der leden
ter griffie is nedergelegd.
c. De mededeeling dat een staat van al de provinciale
ambtenaren en bedienden ingevolge art. 11 der instructie
voor gedeputeerde staten, ter inzage voor de leden ter
griffie is nedergelegd.
De voorzitter geeft kennis dat hij een voorstel heeft
ontvangen van den heer Hammacher, ondersteund dooi
de heeren Mazure en Risseeuw, hetwelk wordt voorgele
zen. Daar de geldleening van f 525,000 ten behoeve van
rentelooze voorschotten voor wegsverbetering, waartoe
in 1862 besloten is, volgens de mededeeling van gedepu
teerde staten bijna is verbruikt zonder dat aan verschil
lende gedane en nog te verwachten aanvragen is of zal
kunnen voldaan worden, acht de voorsteller het wen-
schelijk, in tijds naar middelen ter te gemoetkoming om
te zien. Hij stelt daarom voor, aan gedeputeerde staten
op te dragen in de volgende vergadering der staten een
voorstel te doen tot voorziening in de middelen voor
wegsverbetering.
De heer Hammacher wordt tot de toelichting van zijn
voorstel toegelaten. Hij herinnert dat de staten in 1850
op zijn voorstel zich bereid hebben verklaard tot het
aangaan eener geldleening van f 100,000 ten behoeve
van wegsverbetering, en later herhaaldelijk sommen zijn
toegestaan, totdat in 1862 besloten is tot het sluiten
eener leening van f 525,000 voor gelijk doel. Daardoor
is men in staat gesteld vele verbeteringen van wegen
aan te brengen, doch die sommen zijn thans bijna ver
bruikt zonder dat daarmede geheel in de behoefte is
voorzien. Zoowel in de streek zijner woning als elders
in deze provincie zijn wegen die nog verbetering be
hoeven, terwijl aan aanvragen om voorschotten niet zal