UIBDELRIIRGSCHECOURANT
bijvoegsel
van Zaterdag 26 Juni 1SGÜ. No. 101.
VAN DE
o
Naar aanleiding der door hem ontworpen en door den
koning goedgekeurde besluiten 11c ens de wijziging in
de administratie der directe belastingen enz., heeft de
minister van financiën bij de tweede kamer een ontwerp
ingediend tot wijziging van hoofdstuk YI14 der staats-
begrooting voor 1869.
De drie besluiten strekken: 1". tot opheffing van de
directiën; instelling van inspectiën, en wijziging van de
indeeling der controles; 2". tot het wijzigen der indeeling
en bezoldiging van het personeel voor het actieve toe
zicht, de verificatiën, visitaliën, ontvangkantoren en
entrepots; en 3°. tot vaststelling der rangorde en tot
regeling der benoeming en bevordering van de amb
tenaren.
De volgende controles zijn gesupprimeerd: Leiden,
2e afdeeling: vereenigd met de controle der 1' afdeeling
(onder toevoeging aan den controleur van een adjunct).
Middelharnis: vereenigd met Hellevoetslnis. Does en
Bath, vereenigd tot, éene controle, standplaats Hanswecrt.
Meppeh vereenigd met Coevorden en Steenwijk. Maas
tricht (2H ald.) en Heerlen: vereenigd tot éene controle,
•standplaats Valkenburg; onder toevoeging van eenige
kantoren van de gesupprimeerde controles aan de con
troles te Maastricht (1« afd.) en Sittard.
Volgens de nieuwe indeeling zal de inspectie Mid
delburg bestaan uit zes controles, nl.1°. Middelburg,
waartoe bohooren do kantoren Middelburg, Veere, Co-
lijnsplaat, Wissekerke en Arnemuiden2". Zierikzec, met
de kantoren Zierikzee, Tholen, St. Maartensdijk, Brou
wershaven, Bruinisse, Noordwelle en Dreischor; 3". Vlis-
singen, met de kantoren Vlissingen, Oost-Souburg en
Domburg; 4°. Hansweert, met de kantoren Hansweert,
Bath, Yerseke, Kruiningen, Waarde, Krabbendijke, Goes,
Hèinkenszand, Ovezande, 's-Gravenpolder en Kloetinge;
5°. Axel, met de kantoren Axel, Neuzen, Hulst, Honte-
nis^e, Sas van Gent, Kapellebrug, Kauter, Koewacht,
Overslag, Hoodc Sluis; en 6". Oostintrg, met de kantoren
Breskens, Oostbnrg, Aardenburg, IJzendijke, Sluis, Eede,
Veldzicht, St. Kruis (aan de Brakke).
Volgens de voorgestelde nieuwe indeeling zullen de
kosten van den algemeenen dienst, de directiën en de
controles f 6860 minder bedragen dan volgens de
bestaande indeeling.
De wijze van benoeming der collegiën van zetters
voor 's rijks directe belastingen, door de regeering in
het door haar ontworpen wetsontwerp voorgesteld, is
in do afdeelingen der tweede kamer vrij algemeen afge
keurd. Men vroeg of de regeering zich wel eene
genoegzaam heldere voorstelling van den aard en den
werkkring der collegiën van zetters heeft gevormd.
Deze lichamen kunnen toch niet wel alleen organen van
bet staatsbestuur worden gonoemd, welke tot voorlich-
Bng der administratie van de belastingen over den
toestand der ingezetenen, zonder meer, strekken. De
groote meerderheid achtte dan ook eene wijziging der
voordracht noodzakelijk.
De groote meerderheid achtte de straf van verlies der
burgerschapsrechten, welke tegen niet-waarneming der
Werkzaamheden van zetter wordt bedreigd, veel te zwaar.
Bij de overweging van het wetsontwerp betreffende
bet hooger beroep bij den raad van state van uitspra
ken van gedeputeerde staten in zaken van rijks directe
belastingen, werd door de groote meerderheid der leden
toegestemd, dat het wenschelijk is, bijaldien de tegen
woordige wijze van behandeling der bezwaarschriften
•u beginsel blijft gehandhaafd, eenheid van toepassing
der belastingswetten te verkrijgen,door van de beslissin
gen der elf collegiën, welke thans belastingzaken hier
te lande in het hoogste ressort behandelen, beroep op
een hoogeren rechter open te stellen. Hoewel uit het
sectieverslag moeilijk het gevoelen der meerderheid over
de regeringsvoordracht is op te maken, zoo blijkt er toch
dit uit, dat zeer veie leden meenden, dat de thans aan
geboden voordracht in geen geval onveranderd kon
Worden aangenomen, daar zij onvolledig is en het daarin
behandelde onderwerp niet voldoende regelt.
Het tweede der door den minister van koloniën toe
gezegde koloniale wetsontwerpen is thans in druk ver
schenen, nl. het ontwerp tot nadere regeling van de op
boog gezag ingevoerde suikercultuur en wijziging van
art. 60 van het reglement op het beleid der regeering in
Nederlandseh Indië.
Het hoofddenkbeeld waarvan de heer do Waal bij zijn
°utwerp uitgaat is, dat hij in de op hoog gezag inge
voerde suikercultuur bovenal ziet eene financieele onder
neming; eene kunstige staatsinrichting tot vulling van
"e schatkist. Instandhouding op den tegenwoordigen
grondslag acht de minister niet wenschelijk, maar toch
beschouwt hij haar nog voor een geruimen tijd uoodig,
Otndat de schatkist een bedrag van 3 a 4 millioen 's jaars
niet op eens kan missen en omdat nog niemand billijke
nuddelen heeft aangewezen, die dat bedrag terstond
zouden opbrengen.
Daarenboven zou het plotseling opheffen der verplichte
I afgifte van den noodigen grond in die streken, waar
de suikercontracten met het gouvernement weldra ver
strijken, dus het plotseling overlaten van de houders der
fabrieken aan eigen krachten tot verkrijging van én
grond èn arbeiders om hunne onderneming voort te
zetten, de vernietiging van een aanzienlijk kapitaal ten
gevolge hebben. Eene zoo geweldige vermindering van
het nationaal vermogen behoort wel degelijk vermeden
te worden.
Ook de inlandsohc bevolking in die streken waar do
snikercontracten weldra aiioopen, verwacht geen ophef
fing van de bestaande verplichtingen. Evenwel staat dit
in de overtuiging des ministers vast: aan de gedwongen
afgifte door den inlander van den voor eigen gebruik
ontgonnen grond moet, na een to bepalen tijd, een einde
komen. En die tijd moet, gelooft, hij, nu bepaald worden.
Vandaar de n°«. 1 en 2 van art. 1 van het wetsontwerp
waarin bepaald wordt dat, ten aanzien van de op hoog
gezag ingevoerde suikercultuur, art. 56 van het regee-
ringsreglement, met uitzondering van de laatste alinea,
vervangen wordt door de volgende bepalingen:
1°. nieuwe invoering van deze verplichte cultuur heeft
niet plaats;
2". waar zij bestaat, eindigt de verplichting der in-
landsche bevolking tot afgifte van den voor eigen ge
bruik ontgonnen grond met den aanplant van het jaar
1890. Na den aanplant van het jaar 1878 wordt, behou
deus reeds verkregen rechten, de krachtens deze ver
plichting af te geven oppervlakte voor elke onderne
ming jaarlijks trapsgewijze verminderd.
De minister deelt in zijne uitgewerkte toelichting de
wijze mede, waarop de regeering het vervangen der af-
loopende suikercontracten zou willen inrichten; terwijl
in het wetsontwerp zelf bepaald wordt dat, bij de regeling
van den verplichten aanplant en bij de overeenkomsten
voor de verwerking van het riet, de gouverneur-generaal
in acht moet nemen:
a. dat geeneonderneming met verplichte cultuur worde
voortgezet, waar de druk voor de bevolking, in verband
met de voorschriften van deze wet beschouwd, over
schrijdt hetgeen het financieel belang van den staat in
billijkheid vorderen mag;
b. dat gelijktijdig over niet meer dan éen vijfde dei-
velden van elke betrokken dessa worde beschikt, tenzij
de bevolking zelve afwijking van dit voorschrift verlange;
dat de bevolking voor de afgifte van den grond be
hoorlijk worde schadeloos gesteld en voor haren arbeid
behoorlijk betaald;
d. dat de middelen tot verwerking van het riet geëven-
redigd zijn aan de uitgestrektheid van den aanplant;
e. dat voor het drijven der molens of andere toestellen
niet besehixt worde over water, noodig voor den eigen
landbouw der bevolking;
dat tot hot verkrijgen van arbeiders en verdere
hulpmiddelen, zoo voor het snijden cn vervoeren van het
riet, voor werkzaamheden in en bij de fabriek, voor den
afvoer van de suiker, als anderszins, de tusschenkomst
des bestunrs aan de ondernemers niet verleend worde,
buiten volstrekte, telkeus te bewijzen, onmisbaarheid;
g. dat aan den lande een billijke cijns verzekerd worde,
zoowel over het product van den vrijen, als over dat van
verplichten aanplant;
h. dat elke overeenkomst en elke wijziging, beide ter
stond na de sluiting, worde openbaar gemaakt in het
officieele nieuwsblad.
De minister geeft verder als zijrr gevoelen te kennen
dat de regeling van de landrente niet door de Nedcr-
landscbe wetgevende macht moet geschieden. Ook het
plantloon moet door de Indische regeering worden be
paald. Tevens moet aan plaatselijk beleid worden over
gelaten allengs den inlander ook daar aan het sluiten
van vrijwillige overeenkomsten en aan hare regelmatige
naleving te gewennen, waar dit nu nog slechts bij uit
zondering geschiedt.
In verband met de voorgestelde regeling, wordt ook
voorgedragen art. 60 van het regeeringsreglement aldus
te wijzigen
„De gouverneur-generaal zorgt, dat aan nuttige be
drijven geene noodeloozo belemmeringen in den weg
gelegd worden of' blijven.
„Behoudens verkregen rechten, worden op de markten
passursgeene belastingen geheven."
Statcn-gcneraal.
TWEEDE KAMER.
Zitting van TbuMag 22 Juni. Voortzetting discussie en
aanneming wetsontwerpafschaffing octrooienverda
ging discussie wctsvoorstel-vau Kuyk; orde werkzaam
heden.
Bij de voortzetting der beraadslaging over het wets
ontwerp tot afschaffing der octrooien, werd dit ontwerp
verdedigd door de heeren van Houten, Godetroi, van
Voorthuysen en Gefken, die trachtten te doen uitkomen
dat het octrooirecht zijn juridischen grondslag mist; dat
men de uitvindingen op industrieel gebied niet kan
gelijk stellen met het copiereclit; dat het beroep op het
buitenland niet kan opgaan, omdat men daar wel degelijk
gestemd is voor opheffing der octrooiendat het onmo
gelijk is hier te spreken van een occupatierecht, en dat
het tevens verkeerd is te zeggen, dat de namakers zich
verrijken ten koste der uitvinders. Zij beweerden verder
dat het algemeen benadeeld werd door het instandhou
den der octrooien en dat hier volstrekt niet gedacht kan
worden aan een rcactionnairen maatregel. Het hooid-
argnment van al de voorstanders was overigens, dat het
onmogelijk was eene goede wet op de octrooien te maken.
Het stelsel van bescherming is niet meer vol te houden
en de werkelijk rechthebbende wordt in de meeste ge
vallen daardoor toch niet gebaat.
De minister van binnenlandsche zaken sloot zich
geheel aan bij hetgeen door de voorstanders der afschaf
fing was aangevoerd en beantwoordde tevens nog enkele
speciale punten in het eindverslag behandeld.
De heeren Heemskerk Azn. en van Zinnicq Bergmann
bleven daarentegen hun gevoelen handhaven, dat
afschaffing reactie was en dat wel degelijk de uitvinder
recht had op bescherming. De slechte werking der Ne-
deilandsehe octrooiwet is nog nergens gebleken, terwijl
hare gebreken zeer goed waren te verhelpen. De heer
Heemskerk vei klaarde zich zelfs bereid om, wanneer de
behandeling van het ontwerp werd aangehouden in
September het initiatief te nemen voor het aanbieden
eener voordracht tot wijziging der wet van 1817.
Na sluiting der algemeene beraadslagingen werd door
den minister, op eene opmerking van den heer Lentiug
art. 1 zoodanig veranderd, dat reeds dadelijk na dé
invoering dej- wet het verleenen van octrooien wordt
afgeschaft.
Het ontwerp is aangenomen met 49 tegen 8 stemmen.
Tegen stemden de heerenBichon van IJsselmonde,
Blussé, Saaymans Vader, Hofftuan, Heemskerk Azn.'
NIerstrasz, van Zinnicq Bergmann en van Wassenaer
van Catwijck.
Aan de orde zou nn zijn de behandeling van het wets
voorstel van den heer van Kuyk, tot wijziging van
eenige artikelen der armenwet.
De heer Storm van 's Gravesande deelde evenwel
mede, dat het hem bekend was, dat door den minister
van binnenlandsche zaken een wetsontwerp tot wijziging
dei armenwet was ontworpen en stelde op dien grond
voot, de behandeling van het voorstel van den heer van
Kuyk aan te houden.
De minister bevestigde die mededeeling en gaf te
kennen dat het ontwerp nog verschillende phases moest
dooi loopen alvorens bij de kamer te worden ingediend.
Met 30 tegen 24 stemmen besloot de kamer de behan
deling van het voorstel van den heer van Kuyk aan te
houden.
Zitting van Woensdag 23 Juu'i. Interpellatie Blom;
aanneming wetsontwerpen en coiiclusiën; orde werk
zaamheden.
In de eerste plaats was heden aan de orde de inter
pellatie \an den heer Blom, omtrent den voorraad
gouvernements-tin in de pakhuizen op Java.
Na eenige feiten in herinnering gebracht en gewezen
te hebben op de nadeelige financieele gevolgen uit de
opeenhooping van tin voortvloeiende, vroeg de heer
Blom: 1». kan de minister de redenen opgeven, waarom
mot de afzending van do groote hoeveelheid tin op
Banca zoolang wordt gedraald; 2». bestaat er uitzicht,
dat met de afzendiiisr van tin van Banca naar Java en
van daar naar Nederland alsnu meer spoed zal worden
gemaakt.
De minister van koloniën gaf in antwoord hierop te
kennen, dat door hem juist met het oog op deze zaak
nieuwe instructiën naar den gouverneur-generaal waren
gezonden, en dat hij nu afwacht welke resultaten zijne
laatste aanschrijving zullen opleveren, waarbij hij ver
langd heett, dat met de tin-verzendingen meer spoed
zou worden gemaakt.
Vei volgens zijn, nadat de minister van koloniën eenige
inlichtingen had gegeven,aangenomen de wetsontwerpen:
1°. tot bekrachtiging van kredieten door den gouverneur-
generaal geopend boven de Indische begrooting voor
1867en 2°. idem boven de Indische begrootingen voor
1867 en 1868.
Daarna werden verschillende conclnsiën behandeld.
1". De conclusie voorgesteld door de commissie voorde
verzoekschriften op het adres van den heer Poilitrd,
gewezen burgemeester van Bleriek, houdende beklag
wegens zijn ontslag. Die conclusie strekte om het adres
ter griffie neder te leggen en een afschrift er van te
verzenden aan den minister van binnenlandsche zaken,
met verzoek om inlichting.
Daarentegen was indertijd door den heer Cornelis
voorgesteld, omtrent het adres over te gaan tot de orde
van den dag.
De heer Dnmbar stelde thans voor, het adres enkel ter
griffie neder te leggen. Hij erkende het recht des kamer
om van den minister inlichting te vragen, maar meende
dat men daarvan thans geen gebruik moest maken,
omdat er hier geen voldoende grond was om eenig
wantrouwen te koesteren jegens de handelingen des
ministers.
De heer Ilaffmans daarentegen achtte nadere inlich
tingen noodig, vooral omdat zich, na het gebeurde met
den heer Pallard, in Limburg de meening had gevestigd,
dat een burgemeester moest worden ontslagen, wanneer
hij het niet eens was met den gemeenteraad. Zijns inziens
was hier van geen verkeerde handelingen van den ont
slagen burgemeester gebleken en iiij meende dat het
daarom wenschelijk was dat de kamer medewerkte om
het gezag te handhaven.
De heer van Eek vcreenigde zich met het gevoelen
van den heer Dnmbar, terwijl de minister van binnen
landsche zaken nader de redenen uiteenzette, waarom
den lieer Poliard ontslag was verleend.
Naar aanleiding der gevoerde discussie, werd door de
commissie voor de veizoekscliriften de door den heer
Dnmbar voorgestelde gewijzigde conclusie aangenomen,
die vervolgens werd goedgekeurd.
2°. De conclusie van het rapport omtrent de stukken
betrekkelijk de toekenning voor 's hinds rekening van
overtocht naar Java aan den heer C. Busken Huet. Deze