die bate strekken in mindering van het dijkgeschot dat' zoodanige polder in een- volgend jaar voor zijne zee weringen moet opbrengen.'' Volgens de toelichting van den voorsteller heeft dit amendement, de strekking om de tweede alinea van het Gc punt te doen vervangen en wordt daardoor aan de bestaande verplichtingen niet tekort gedaan. De door hem aangevoelde argumenten worden echter door den heer Can bestreden. Nadat de beraadslaging is gesloten wordt het eerst in stemming gebracht liet amendement van den heer Blaau- been (wegvallen tweede alinea), hetwelk wordt ver worpen met 26 tegen 6 stemmen. Vóór stemden de heeren Vader, Blaaubeen, Kroon, de Smidt, Dronkers en Vis. (De heeren Galienfels, van IJsselsteyn, Fransen van de Putte en Winkelman waren bij deze stemming af wezig.) Het amendement van den heer Vader (vervanging tweede alinea) wordt mede verworpen en wel met 27 tegen 7 stemmen. Vóór stemden de heeren Vader, Blaaubeen, F. van Deinse, do Smidt, Dronkers, Fransen van de Putte eu Vis. (Bij deze en de volgende stemming waren afwezig de heeren Callenfels en Winkelman). Het alzoo onveranderd gebleven punt 6 der nota wordt aangenomen niet 27 tegen 7 stentmen: Tegen steraden de heeren Vader, Blaauwbeen, de Smidt, Dronkers Fransen van de Putte, Vis en J. L. de Jonge. De voorzitter steltvoor, de verdere beraadslaging te verdagen tot Zaterdag morgen te 10 uren. De heer F. van Deinse zegt dat hij zich hiermede kan vereenigen, maar hij een vriendelijk verzoek tot don voorzitter richt, namelijk of er geen gelegenheid zal zijn dat Zaterdag avond de provinciale boot ter beschikking werd gesteld van de leden uit de kantons Axel en Hulst, ten einde zij aan hun verlangen om Zondag en Maandag thuis te zijn gevolg zouden kunnen geven. De heer Verhagen zegt dat hij het door den heer van Deinse gevraagde volstrekt niet misgunt, maar nu dat lid zijn verzoek in de openbare vergadering heeft gedaan in plaats van het den voorzitter in deooren te fluisteren, meent hij op een bezwaar te moeten wijzen, en wel dit de zitting van Zaterdag zal, naar hij gelooft, belangrijk zijn; liet is zelfs mogelijk dat de discussiën een voorstel tot het houden eener avondzitting noodig zullen maken, en nu vreest hij dat, wanneer de provinciale bootbéschik- baar werd gesteld, de beraadslagingen met overhaasting zouden ten einde gebracht worden. De voorzitter herhaalt zijn voorstel om de werkzaam heden tot Zaterdag morgen te 10 uren te verdagen. Daar niemand zich hiertegen verzet is alzoo besloten. Zitting van Zaterdag 12 .Tuni. Vervolg behandeling verslag staatscommissie, regeling calamiteuse polders. Tegenwoordig de commissaris des konings, voorzitter, 34 leden en de grifher. De notulen van het verhandelde in de zitting van jl. Vrijdag worden na enkele wijzigingen op verzoek van de heeren Moolenburgh en Verbagen, gearresteerd. Aan de orde is het punt der nota, zijnde van den volgenden inhoud: „Bij het niet toereikend zijn van de door een catanuteusen polder zelr.e bijeengebrachte gelden tol dekking der konten van zeewering en oeoerverdédtgingzal daarin door de onderhoudsplichtigen der onmiddellijk aan dien polder grenzende dijken worden lijgedrogendoch in geen geoal meer dun in art. 12 van het out werp is bepaald. De heer Verhagen houdt over dit punt cene zeer uit voerige rede. Alvorens tot de zaak zelf over te gaan wijst hij op hetgeen als opmerking ontleend aan het algemeen verslag der afdeeiingen, in de eerste kolom der nota onvolledig gezegd wordt, namelijk: „Het denk beeld werd daarbij (bij de bespreking van het subsidie stelsel) aangegeven om dat stelsel geheel te laten varen en te vervangen door de heffing van een bundergeld ten bedrage van plas minus 60 cents per bunder, over alle gronden buiten de calamiteuse polders gelegen." Hij schrijft dit toe aan de overhaasting waarmede die nota is opgemaakt, want hij meent te moeten wijzen op zijn in de afdeeiingen ontwikkelde denkbeelden betref fende de wijzigingen in de verdeeling der kosten. Het resultaat daarvan zou zijn, zooals ook in bet algemeen verslag der afdeeiingen wórdt gezegd, dat het rijk /f)6000 meer zou betalen als overeenkomstig het voorstel dei- commissiedoch altijd nog 91,000 minder dan het gemiddeld cijfer door het rijk verstrekt, in de jaren waar over de berekening der commissie loopt (I860 1867) en depvovincie daarentegen 22,000 mi nder, terwijl het subsidiestelsel met al den aankleve van dien kon ver dwijnen cn in dat geval vervangen worden door eene provinciale belasting in den vorm van een bundergeld van plus minus 60 cents per bunder, te heffen over alle gronden buiten de calmiteuse polders gelegen. Tot de zaak zelve overgaande, zegt spreker dat, waar hij tot dusver is teruggedeinsd om ten aanzien der calamiteuse polders eene bepaalde opinie uitte spreken, nu daarentegen niets liem weerhouden kan om, met betrekking tot het subsidiestelsel door de achterliggende polders, opliet onbillijke, onrecht vaardige en in zijn oog on houd bare te wijzen van een stelsel, waarover de staatscommissie zelve dan ook, volgens hem, in beginsel op afdoende wijze het dood vonnis heeft uitgesproken. De heer Verhagen plaatst zbh hier en gedurende den verderen loop van zijn betoog op hetzelfde standpunt hetwelk de commissie heeft ingenomen, maar bezigt de woorden, die zij tot verdediging van het subsidiestelsel heeft gebruikt, juist als een wapen tot bestrijding van dat in 4ijn oog zoo zeer vieieuse stelsel. Aan den brief der commissie ten geleide van haar verslag aan den minister van binnen- landsche zaken, ontleent hij de opmerking, dat een be staand onrecht door den duur van zijn bestaan nooit in recht kan herschapen worden, terwijl hij voorts naar aanleiding van dcnzclfden brief wijst op de verschil lende gevoelens door de leden der commissie ten aan zien van dit punt gekoesterd. Ten bewijze van zijn betoog betreffende liet onbillijke van het steisel, releveert hij verschillende stellingen der commissie, in de memorie van toelichting voorkomende, onder anderen (blz. 31 8) „dat door de instandhouding eener zeewering ook aangrenzende waterschappen voor den aanval van stroom en golven behoed worden," het geen hij ten volle erkent, maar dat ook evenzeer geldt voor vrije als voor calamiteuse polders; (blz. 32) „dat de zeewering en oeververdediging tengevolge dei- verplichte bijdragen gemeenschappelijk belang van meer deren is geworden," welk gemeenschappelijk belang hij hier niet kan inzien; (blz. 88) „polderbelasting onder stelt polderbelang; waar dit gemist wordt mag de belas ting niet worden geheven," zijns inziens juist een afdoend argument tegen de heffing; (blz. 39) „de grondslag voor hun bestaan" en verder „later werd dit uitvloeisel van het eigenbelang tot stelsel verheven," werd in den slechtsten tijd der oude republiek door den naijver van sommig'e stemhebbende leden gelegd, welke na langdu rige aarzeling eindelijk hunne toestemming gaven tot eene belasting op dc landerijen ten behoeve der calami teuse polders" en verder „later werd dit uitvloeisel van het eigenbelang tot-stelsel verheven," waar de commissie dus zelve een sterk afkeurend oordeel over het beginsel uitspreekt, en waaromtrent spreker in herinnering brengt hetgeen hij in zijn overzicht van de geschiedenis betref fende de verdeeling. der kosten voor het onderhoud der polders van het laatst der 16« eeuw tot den tegenwoor- digen tijd heeft medegedeeldvoorts op dezelfde bladzijde: „Kan de arrondissementsgewijze heffing van bijdragen voor de kosten der calamiteuse polders niet wel worden verdedigd, hierdoor is niet uitgemaakt dat de achterliggende polders geen het minste belang bij het behoud van een voorpolder zouden hebben. Maar om het als grondslag van belasting te kunnen aannemen, moet eene juiste omschrijving daarvan mogelijk zijn." Dit acht hij ten aanzien van de achterliggende polders uiterst moeilijk. Verder gaat de heer Verhagen in het breede de positie der polders met betrekking tot de dijken na, om ook daardoor zijn gevoelen te verdedigen dat het behoud der bijdrage van den eerstaangrenzenden polder door niets gewettigd wordt, en de commissie ten aanzien der beta ling recht en billijkheid uit het oog heeft verloren. Onder andeven beroept hij zich, met aanwijzing op de bij het verslag gevoegde kaarten, op de reeks van polders in het calamiteuse waterschap Walsoorden, op de polders Waarde en Oud-Krabbendijke, den met den Wilhelmina- polder in aanraking zijnden polder Breede watering; enz. Terloops merkt hij op dat de kleuren der kaarten niet overal juist blijken te zijn, daar althans de Molenpolder nog met de schavotkleur wordt aangeduid, niettegen staande hij reeds lang vrij is. Speciaal treedt bij ook in een onderzoek naar het, zijns inziens zoogenaamd, gevaar van een natten dijk voorde aangrenzeudo polders. De commissie zegt hieromtrent dat de onmiddellijk aangrenzende polders een onmiddel lijk belang hebben bij het behoud van den voorpolder en de omvang daarvan kan worden berekend, daar die afhangt van de lengte dijks, welke bij overstrooming van den voorpolder het buitenwater zal moeten keeren, en in deze mate de calamiteuse zeewering kan gezegd worden ook den aangrenzenden polder te beschermen. Hetzelfde kan echter, volgens spreker, ook gezegd worden ten aanzien van vrije polders. De stelling der commissie bewijst op zieh-zelve ook niets. Het staat vast dat daar waar gevaar bestaat wegens een natten dijk voor den aangrenzenden polder, in de eerste plaats een inlaagdijk moet worden gelegd en wel door den in gevaar verkeerenden, maar niet door den aangrenzenden polder, die, hoezeer ook hij daardoor wordt gebaat, nogtans geen behoefte er aan heeft, zoodat het hoogst onbillijk zou zijn hem daarvoor te laten betalen. Als voorbeeld stelt hij dat een gemeentebestuur bij het regelen der straatverlichting een lantaren voor iemands deur laat plaatsenzoo iemand wordt door het licht van die lantaren gebaat, maar nu zal toch wel bij niemand het denkbeeld opkomen om hem daarvoor te laten betalen. Even onbillijk acht hij het voor een niet bestaand gevaar te laten betalen. En als men ziet dat sinds het jaar 1811 meer dan zes millioen gulden door de niet-calamiteuse polders is opgebracht, dan meent hij dat de kosten van alle inlaagdljkcn die gelegd zijn en in de eerstvolgende vijftig jaren nog zullen gelegd worden, dubbel en dwars door de achterliggende polders zijn betaald. De slotsom van spreker is, dat hij zich gerechtigd acht, de bewering van de meerderheid der commissie in hare begeleidende missive om te keeren en veeleer te zeggen dat de billijkheid der heffing niet kan worden volgehouden, zoodat hij adviseert het stelsel van subsi- diën van de achterliggende polders met wortel eu tak uit te roeien. De heer van Citters bespreekt in de eerste plaats de geldquaestie, als zijnde naar zijne roeening hier hoofd zaak. Hij wijst daarbij op de vermoedelijk door de pro vincie te bréngen offers en vraagt of het lid der staats commissie ook inlichtingen kan geven of de commissie het oog heeft gehad op de wijze waarop de gelden zullen gevonden worden voor het aandeel in het tekort. Vervolgens bestrijdt hij de zienswijze van den heer Verhagen betreffende de onbillijkheid en onrechtvaar digheid van het tegenwoordige subsidiestelsel, en stelt daartegenover als zijn gevoelen, dat het veeleer onbillijk en onrechtvaardig zou zijn de liniegelden af te schaffen. Vooreerst zijn de vroegere grieven betreffende die linie- gelden niet meer te herstellen, uithoofde de betaald hebbende eigenaars niet meer te vinden zijn; en ten anderen hebben de tegenwoordige eigenaars van achter liggende polders1 hnune goederen onder den- bestaanden bezwarenden titel aanvaard en zouden deze alzoo dooi de vrijstelling van de betaling van liniegelden een cadeau ontvangen waarop zij; geen aanspraak hebben en waardoor men jegens vroegere eigenaren een groote onbillijkheid zou begaan. Volgens spreker wordt het goede hetwelk in het beginsel der staatscommissie ge legen is door den heer Verhagen afgebroken. En in de laatste plaats komt hij, bij de bespreking van den invloed dien de maatregel op de polders zal uitoefenen, nog eens terug op het in de vorige zitting door dat lid aange voerde omtrent de begunstigde positie van den polder van Walcheren. Het gezegde dat die polder calamiteus was naar gelang er wat te halen viel, meent hij te kun nen weerleggen met de opmerking dat die polder vóór vijf jaren toen er vrij wat te doen en vrij wat te halen was, nogtans niets heeft gehaald. Die polder verkeert evenwel niet in een zóo begunstigdeu, maar veeleer in een zeer precairen toestand, die volgens spreker werkelijk wel eenig medelijden verdient: De heer Moolenburgh stelt als amendement voor dat de vergadering als haar gevoelen te kennen geve „dat het van belang is in de kosten van oeververdediging en zeewering te doen bijdragen alleen die vrije polders, die een natten dijk zouden krijgen ingeval de aangrenzende calamiteuse polder werd overstroomd De heer Verhagen richt in de eerste plaats tot den heer van C.itters het verwijt dat deze ten onrechte van het gesprokene in de afdeeiingen gebruik zou hebben gemaakt om het door hem aangevoerde betreffende de heffing van bundergeld te weêrleggen, te meer daar die heffing eene quaestïc van later zorg en thans buiten' de orde is. Voorts releveert hij het door datzelfde lid gesprokene omtrent het onbillijke dat zou gelegen 2ijn in de vrijstelling van de eigenaren der polders in de eerste, tweede en derde linie, omdat die daardoor een cadeau zouden krijgen, terwijl zij hunne goederen onder den tegenwoordigen bezwarenden titel hebben aanvaard. Spieker vraagt echter of het zoo vreemd is dat men, een belast goed koopende, zich voorstelt later van dien last ontheven te zullen worden, op grond van het vertrouwen dat men in de vertegenwoordiging stelt. Hij kan niet nalaten zijne vrdes nog eens te uiten voor dat cadeau van den Nieuw-Neuzenpolder, hetwelk der provincie wellicht zal worden toegezonden. Die eigenaren in dien polder hébben hun eigendom onbezwaard gekocht, en met het oog daarop vraagt hij of men geen schreeuwend onrecht plegen zou door de achterliggende polders te laten bijdragen. De heer Hombach doet zich kennen als een der leden, waarvan in het algemeen verslag gezegd wordt, dat zij zich met de geheele opheffing van het subsidiestelsel niet konden vereenigen, doch wenschten dat de polders die zelve zeewerende dijken met groote offers te onder honden hebben, geenc bijdragen als aangrenzenden polder zouden moeten contribneeren, op grond dat hunne instandhouding eveneens een groot belang voor den aangrenzenden calamiteuse polder is. Als voorbeel den wijst hij op de in 1616 en ltilO bedijkte Kruispolder en Nijs-polder in het arrondissement Hulst. Nu voor het belang van instandhouding van den calaraiteusen polder geene tegemoetkoming wordt genoten is hetzijus inziens ook onbillijk van die polders met zeewerende dijken voor den aangrenzenden calamiteusen polder bijdrage te vor deren. Teneinde aan die onbillijkheid tegemoet te komen stelt hij als amendement voor: „om van den aangren zenden polder die een zeewerenden dijk te onderhouden heeft, geene bijdrage als aangrenzende polder te vorderen uithoofde die polder een gelijk belang heeft als de cala miteuse polder." De heer van Citters wederlegt het door den heer Ver hagen als een persoonlijk feit aangevoerde. De heer Moolenburgh licht het straks door hem inge diende amendement toe. Hij erkent met den heer Ver hagen, dat een gebouw hetwelk rust op onbillijkheid en onrecht geen vasten grond heelt, maar ontkent dat het streven der commissie naar billijkheid en recht door het behoud dei- bijdrage van de polders in de linie zou worden verduisterd. Hij beantwoordt de door den heer Verhagen ontwikkelde denkbeelden door eene uiteen zetting van de gronden die voor de zienswijze der staats commissie pleiten. De billijkheid van haar stelsel Jigt hierin, dat zij het direct belang als grondslag voor de bijdrage neemt, terwijl zij den eerstaangrenzenden polder als zoodanigen belanghebbende beschouwt, om dat bij zelf een dijk zou moeten verdedigen ingeval de calamiteuse polder overstroomd werd. Op dit beginsel steunt ook bet door hem ingediende amendement, ter wijl het strekt ter tegemoetkoming aan eene door de commissie over het hoofd geziene onbillijkheid, daar het blijkt dat er niet alleen calamiteuse polders, maar ook waterschappen zijn. Ten slotte verklaart bij zich niet te kunnen vereenigen met het door den heer Hombach gedane voorstel. De zitting wordt voor een kwartier unrs geschorscht. {Vervolg van het verslag in een volgend nommer.) SH£tJ»£IöMCKHmiïJ VAX 1)E CEBBOfiDEftS ABRAHAMS,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1869 | | pagina 8