MIDDELBURGSCUE COURANT EERSTE BIJVOEGSEL VAM DE van Zaterdag 12 Juni 1SG9. No. 93. ProvincSafle stfaÉen van Zeeland. Buitengewone vergadering. Avondzittiiia; van Woensdag 9 Juni. Resumtie notulen; mededeelingen; bepaling wijze van behandeling verslag staatscommissie in zake de calamiteuse polders cu verslag afdeel ingen. Tegenwoordig de commissaris des konings, voorzitter; 33 leden en de griffier. Afwezig de heeren Rissecuw, Hoogenboom, Hammacher, Snijder, de Visser, Vader, de Smidt, Benteyn en Dronkers. De notulen van het verhandelde in de zitting van 26 Mei j\. worden voorgelezen en goedgekeurd. Voor kennisgeving worden aangenomen de mededee- lingen des voorzitters dat hij schriftelijk bericht van ver hindering tot het bijwonen dezer vergadering heeft ontvangen van den heer Risseeuw, wegens de in deze week te Oost burg te houden landbouw-tentoonstelling, daar hij deel van de regelingscommjssie uitmaakt; van den heer Hoogenboom, tengevolge van familieomstan digheden; en van den heer Hammacher, uithoofde van ambtsbezigheden. Blijkens de door den voorzitter voor gelezen missive van laatstgenoemden heer, gevoelt hij groot leedwezen over die verhindering, daar hij, zoo hij tegenwoordig had kunnen zijn, had willen doen uit komen de zwaarte van den last welke bij het voorge stelde ontwerp aan de provincie wordt opgelegd;hoe hot te voorzien is dat de zich voordoende conflicten zullen vermenigvuldigen, enz. Hij hoopt echter dat, nu hij afwezig is, bekwamer leden dan hij zullen willen doen wat hij zich had voorgesteld te doen. Aan de orde is thans de bepaling van de wijze van beraadslaging over het verslag der staatscommissie om trent de calamiteuse polders en hot algemeen rapport der afdeélingen. De voorzitter herinnert dat in de zitting van 26 Mei jl. de moeilijkheid is ter sprake gebracht eener artikels- gewijze behandeling van het door de commissie voor gestelde wetsontwerp, en toen door den heer Blaaubeen drie hoofdpunten ter behandeling zijn aangegeven, nl.; a de quaestie van het subsidiestelsel; b de zaak van het beheer, en c de verdeeling der kosten van de calami teuse polders. Dit gaf aanleiding dat de voorzitter eene nota aan de leden der vergadering heeft overgelegd waarin, benevens de drie door den heer Blaaubeen aan- gegevene, eenige punten van behandeling zijn opgeno men. Hij herhaalt wat hij toen zeide, dat die nota niet moet worden beschouwd alsof hij daardoor op de vergadering wil influenceeren, maar alleen als eene handleiding, waaraan kan worden toegevoegd of waar van afgevoerd kan worden. Thans wil hij doen beslissen lioedanige wijze van behandeling men wilóf eene arti- kelsgewijze, óf van de drie hoofdpunten door den heer Blaaubeen aangegeven, of volgens de nota waarin ver schillende punten naar aanleiding van het verslag der afdeelingen zijn opgenomen. Het doen van algemeene beschouwingen zal natuurlijk vrij blijven, maar in ver band met den vermoedelijken omvang der beraadslaging- dringt hij aan om zich bij die algemeene beschouwingen tot. de hoofdzaak te bepalen. De heer Can vraagt en verkrijgt het woord. Hoezeer hij als lid der staatscommissie in de vergadering der staten niet als zoodanig zitting heeft en dus niet geroepen is ter verdediging van het werk dier commissie, acht hij zich toch verplicht een en ander in het midden te bren gen, naar aanleiding van het in de vorige bijeenkomst door den heer Vis aangevoerde. Dat lid heeft toen onder anderen als zijne meening te kennen gegeven dat, wan neer het advies der staatscommissie door de wetgevende macht bekrachtigd mocht worden, een belangrijke greep zou worden gedaan in de wetgevende bevoegdheid der staten dezer provincie, en ten anderen dat door het voorgestelde ontwerp al het bestaande totaal omver wordt geworpen. Wat eerstgenoemde meening betreft zou de heer Can zich kunnen bepalen tot een beroep op een dezer dagen door den heer Moolenbnrgh uitgegeven brochure over het verslag der staatscommissie, doch hij meent dat. de quaestie reeds ten eenemale is uitgemaakt door de bewoordingen van art. 192 der grondwet, in ver band met de twee voorgaande artikelen. Bij dat artikel wordt aan de provinciale staten de bevoegheid toege kend, onder goedkeuring des konings, in de bestaande inrichtingen en reglementen der waterschappen veran deringen te maken en nieuwe vast te stellen, behoudens de bepalingen der twee voorgaande artikelen, waarbij wordt bepaald dat de koning het oppertoezicht heeft over alles wat den waterstaat betreft, zonder onderscheid of de kosten daarvan worden betaald uit 's lands kas of op eene andere wijze worden gevonden, alsmede dat de wet het algemeen en bijzonder bestuur van den waterstaat in den gemelden omvang regelt. Spreker herinnert voorts aan het vruchtelooze der vele door de staten van Zeeland aangewende pogingen om de belangrijke zaak eener regeling ten aanzien der calamiteuse polders tot een goed einde te brengen, en hoe men gemeend heeft zonder tussc hen komst der wet gevende macht tot geen regeling te zullen kunnen gera ken; aan het in 1863 door dc staten naar die tusschen- komst te kennen gegeven verlangen is door de regeering voldaan en de koning heeft eene commissie benoemd om de regeering omtrent die regeling te adviseeren. Het ver wonderde hem dus toen de heer Vis in de vorige zitting- voorstelde om het verslag' der. staatscommissie en het Tapport der afdeelingen te stellen in handen van gede puteerde staten, want hij zag daarin niets anders dan het begin eener nieuwe mislukte poging. Alsnu treedt de heer Cau in eene uiteenzetting van het standpunt der staatscommissiewelker mandaat strekte om de regeering te dienen van advies omtrent het stellen van regelen bij de wet aangaande de ver deeling der lasten van gewoon en buitengewoon onder houd der zeeweringen van de calamiteuse polders in Zeeland, en omtrent het brengen van waterschappen in den toestand van calamiteus en het bevrijden uit dien toestand, Het zou voor die commissie dus wel ondoenlijk zijn geweest aan- haar mandaat te voldoen indien zij niet had mogen treden op het gebied der wetgevende be voegdheid der staten dezer provincie. De commissie heeft hare taak met allen ernst aanvaard in het diep ge voeld besef dat het thans wellicht eene laatste poging gold om het bestaande geschil tot een goed einde te brengen. De hoofdvraag was bij haar, welke voorstellen zij zou kunnen doen tot vermijding der klippen waarop men vroeger was gestrand, en wat tot eene regeling werd vereischt, maar niet wat aangenaam zou zijn bij voorbeeld aan ingelanden of aan de staten van Zeeland. Zij heeft daarbij evenwel steeds recht en billijkheid op het oog gehad. Verder tracht de heer Cau aan te toonen dat de staats commissie geen andere voorstellen heeft kunnen doen dan zij heeft gedaandat zij het terrein van de wetge vende bevoegdheid der staten niet meer ongeschonden heeft kunnen laten; dat bij haar geen sprake kon zijn van het doen voortduren van den bestaanden stand van zaken, als zijnde in strijd met. het belang der provincie; dat zij geen vaste bijdrage uit 'srijks kas heeft kunnen voorstellen, en dit ook niet geleid zou hebben tot het doen eindigen der moeielijkheden, daar die rijks-bijdra gen slechts voor enkele jaren zouden'kunnen verzekerd worden en men na verloop van tijd weer tot denzelfdeu toestand van vroeger vervallen zou, enz. Der commissie restte alleen het maken van bepalingen, waarop van rijkswege bijdragen aan de calamiteuse polders verleend kunnen worden, en daarbij moest zij, uit den aard der zaak, treden op het terrein der staten. Spreker is echter overtuigd dat wie het doel wil ook de middelen moet willen, en dat hij, die zich met de voorgestelde regeling niet vereenigen kan, afstand moet doen van alle uitzicht op regeling van de zaak der calamiteuse polders. Wat betreft den vorm waarin de commissie haar advies heeft uitgebracht, deze was volgens spreker de beste wijze om hare denkbeelden te preciseeren: juist door die wetsfovmule weet men waar men staat. Het voorstel der commissie is door den heer Vis radi caal genoemd en het werpt zijns inziens al het bestaande omver. Doch ook hiertegen merkt de heer Can op, dat de commissie steeds de organieke wetten in het oog heeft gehouden. Achtereenvolgens gaat hij na in welke opzichten die voorstellen radicaal zouden kunnen geacht worden, doch doet uitkomen dat noch ten aanzien der calamiteuse noch ten aanzien der achterliggende pol ders, noch ten aanzien van de verhouding der bijdragen, andere voorstellen konden worden gedaan. Ten slotte wijst de beer Cau op de verklaring van een lid in het algemeen verslag der afdeelingen opgenomen: „dat nu een eerste steen zal worden aangebracht voor een gebouw waarop later zal worden voortgebouwd, ja hetwelk aanhoudend zal worden belast, misschien in dier voege dat het ten laatste instort." Spreker zegt dat hij achting heeft voor ieders gevoelen, maar evenzeer achting voor het zijne vraagt. En zijn gevoelen is: dat het bestaande gebouw is een wrak gebouw, omdat het zwakke fundamenten heeft. Voor weinige jaren is een zijner belangrijke hoeksteenen weggevallenlater zijn vele kleine steenen losgeraakt en thans staat het op nog slechts éen hoeksteen, die mede zeer wankelbaar is. Wordt nu het voorgestelde ontwerp hetzij in zijn geheel, hetzij gewijzigd aangenomen, dan wordt de grondslag van het gebouw zeer hecht en sterk, hechter en sterker dan ooit te voren zoolang de calamiteuse polders bestaan. Hij verheugt zich dan ook zeer over de verklaring in het algemeen rapport: dat men zich ver- blijdde in het uitzicht dat men billijkerwijze nu mag hebben, dat eindelijk eene regeling zal geboren worden die het zelfstandig beheer der polders waarborgt, het grondwettig toezicht der provinciale macht op de cala miteuse polders handhaaft met de bevoegdheid die de wet haar geeft om daartoe de noodige regelen te stellen. Hij verheugde zich daarover in het belang der calami teuse polders en dat der provincie, omdat, wanneer geene andere dan afkeurende stemmen waren vernomen, de regeering zeker zou terugdeinzen van medewerking aan degewenschte regeling. In dat geval zon deze belangrijke zaak, welke reeds zóo lang aanhangig is, op den onzeke- ren voet moeten blijven waarop zij zich thans bevindt. De voorzitter zegt dat hij met veel genoegen het voorwoord, om het zoo te noemen, van den heer Cau heeft gehoord. Hij is overtuigd dat dit op de leden een nuttigen indruk zal gemaakt hebben en strekken zal tot eene betere beoordeeling van de handelwijze der staats commissie. Thans meent hij echter te moeten herinneren aan het noodzakelijke der straks door hem voorgestelde beslissing omtrent de wijze van behandeling van het onderwerp, alvorens verdere discussie worde gevoerd. De heer de Jonge van Ellemeet vraagt, of het de bedoe ling is om, als men aan het einde der beraadslaging zal gekomen zijn, eene hoofdelijke stemming te doen plaats hebben. Hij doet die vraag omdat het vaststaat dat de beslissing over het ontwerp niet behoort bij deze verga dering, maar de regeering alleen advies gevraagd heeft. De voorzitter antwoordt, dat het doel dezer buiten gewone vergadering is, de regeering met het gevoelen der staten omtrent de voorgestelde regeling der calami teuse polders bekend te maken, zoodat het zijns inziens wenschelijk is dat gevoelen bq stemming te beslissen. Overigens erkent bij het bezwarende van het stellen van vraagpunten en doet hij een beroep op de tegemoetko ming der leden zoo hij onwillekeurig iets verzuimen mocht wat naar hun oordeel noodig is en verklaart hij zich tot de meest mogelijke medewerking bereid. Ander maal herhaalt hij zijn voorstel om te beslissen over de drie voorstellen tot bepaling van de wijze van behandeling. De heer Verhagen acht eene artikelsgewijze behande ling, na het uitgebracht verslag der afdeelingen, niet wenschelijk. Hij erkent verder dat de drie door den heer Blaaubeen aangegeven punten werkelijk drie hoofdpun ten van het ontwerp zijn, maar daar er meer punten in de afdeelingen besproken zijn, geeft hij de voorkeur aan de nota van elf punten, door den voorzitter aan de leden der vergadering ter hand gesteld en waarin ook de drie punten van den heer Blaaubeen zijn opgenomen. Hij meent bovendien dat laatstgenoemd lid die punten niet heeft aangegeven als uitsluitend te behandelen punten, maar alleen bij wijze van voorbeeld. De beer Blaaubeen begint met den voorzitter dank te zeggen voor de juistheid der door hem aangegeven pun ten, maar verklaart toch dat hij met de meest mogelijke bescheidenheid moet opmerken, dat die punten zijns inziens niet als leiddraad voor de discussie strekken kunnen. Het hoofdpunt dat,naar zijne overtuiging,boven alles geldt, is: te heslissen of deze vergadering de regee ring zal adviseeren tot het al of niet behouden van het subsidiestelsel. Ware de meerderheid der staten het toch met hem eens, dat het subsidiestelsel onhoudbaar is, dan zou dit van zeer grooten invloed zijn op de beginselen van het ontwerp. Daarom blijft hij persisteeren bij zijn gevoelen dat vóór alles moet worden uitgemaakt of het subsidiestelsel zooals het is voorgedragen al of niet be houden zal blijven. De heer van Eek zegt dat hij zou wenschen een klein lampje te ontsteken, niet wetende of hij helder licht verkrijgen zal. Ra eene beschouwing van verschillende lichtsterkte in figuurlijken zin bepaalt hij zich tot de drie voorgestelde wijzen van behandeling. Hij kan niet genoeg hulde brengen aan den spoed waarmede de voorzitter de door hem overgelegde nota van te behandelen punten heeft doen opmaken, een spoed welke zeker der verga dering ten voorbeeld zal strekken, om niet, zooals in de vorige vergadering het geval was, eene heele zitting te spreken over de vraag „of men spreken zou of niet. De door de staatscommissie aangenomen vorm is even wel een vorm van een wetsontwerp Behandelt men nu alleen punten, dan geeft men ook alleen over die punten zijne zienswijze te kennen en niet over het verslag der staatscommissie. Daar men zijns inziens op alle onder

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1869 | | pagina 5