Ook dit voorstel wordt voldoende ondersteund en de
beraadslaging daarover mede geopend.
De heer Vis merkt op, dat het eenige argument 't welk
hij heeft hooren aanvoeren bij cle toelichting van het
voorstel om de beraadslaging reeds aanstaanden Vrijdag
te doen plaats hebben, dit is: dat hij, spreker, niet ge
noeg op de hoogte van de zaak der calamiteuse polders
zou zijn. Hij herhaalt echter dat, waar hij zulke radicale
maatregelen ziet voorgesteld als hier het geval is
al zijn die misschien in de oogen van den heer Verhagen
nog niet radicaal genoeg hij behoefte heeft aan tijd
tot overweging niet omdat hij niet genoeg op de hoogte
is van de zaak der calamiteuse polders, zooals dat lid
het heeft doen voorkomen, maar omdat hij het verslag
betreffende de aanhangige zaak niet voldoende kent.
De heer Kroon zegt dat hij, hoezeer nog jong lid
zijnde en zich volstrekt niet op de hoogte achtende van
vele gewichtige zaken, het voorstel van den heer Ver
hagen toch zeer billijk acht.
De heer Verhagen verklaart bij het door hem gedane
voorstel te persisteeren. Hij kan zich niet vereenigen
met het denkbeeld om de behandeling tot de zomerver
gadering uit te stellen. Behalve het reeds vroeger aan
gevoerde heeft hij nog een ander motief. Ook dan nog
als de zaak in het openbaar zal zijn besproken zou het
mogelijk kunnen zijn dat men het noodig achtte als
nog eene speciale commissie te benoemen, teneinde na
het gehouden debat namens deze vergadering eene
memorie tegen de voordracht der staatscommissie op
te stellen; en ware dit het geval, alsdan zou gevolg
kunnen gegeven worden aan het verlangen van hen die
de zaak in de zomervergadering wenschen behandeld
te zien. Maar na eene behandeling der zaak in de af dee
lingen vindt hij geen enkelen grond tot verder uitstel.
De voorzitter vraagt, of het de bedoeling van den
vorigen spreker is een voorstel in dien geest te doen?
Zoo ja, dan verzoekt hij hem dit te formuleeren, daar het
iets zóo ongewoons is dat het zoo maar niet klakkeloos
in de vergadering kan worden gebracht.
De heer Verhagen antwoordt ontkennend, onder bij
voeging dat hij slechts op de mogelijkheid er van heeft
willen wijzen, maar hij het tijdstip voor zoodanig voor
stel nu althans ongeschikt acht.
De voorzitter deelt mede dat hij een nader voorstel
van den heer Vis heeft ontvangen, waarvan voorlezing
wordt gedaan. De strekking hiervan is om, naar aanlei
ding van de artt. 138 en 140, in verband met art. 157
der provinciale wet, het verslag der staatscommissie, met
en benevens het verslag van de afdeelingen der staten
daaromtrent,te stellen in handen van gedeputeerde staten,
teneinde deze, na behoorlijke overweging, een algemeen
reglement ten behoeve der polders ontwerpen en de in
werking brenging daarvan zooveel mogelijk bevorderen.
De voorzitter merkt op, in de eerste plaats dat dit
voorstel niet voldoende blijkt ondersteund te worden, en
ten anderen dat op dit oogenblik geen sprake is van het
maken van een ontwerp, maar de regeering alleen de
zienswijze der staten verlangt te kennen en daartoe deze
buitengewone vergadering is belegd.
De heer Vis antwoordt dat hij deze opmerking wel
verwacht had, maar, zooals bij reeds gezegd heeft, is men
geheel onbekend met de zienswijze der regeering. Het
maken van reglementaire bepalingen voor de calami
teuse polders behoort uitsluitend tot de bevoegdheid
van deze vergadering, die zijns inziens hare anteceden
ten niet moet verloochenen door hare bevoegdheid als
provinciale wetgeefster prijs te geven.
De voorzitter zegt dat de strekking van het koninklijk
besluit,waarbij machtiging tot het beleggen dezer buiten
gewone vergadering is verleend en waarvan hij in de
vorige ziting mededeeling heeft gedaan, geene andere
was dan deze, dat de staten hunne beschouwingen
zouden doen kennen over het verslag der staatscommissie.
Hij herhaalt alzoo, dat op dit oogenblik geen andere
wijze van behandeling kan plaats hebben.
De heer Vis betuigt zijn dank voor de ontvangen
inlichtingen, en verklaart dat hij zijn doel heeft bereikt.
De heer Blaaubeen zegt dat hij zich noch met het
voorstel van den heer Verhagen, noch met dat van den
heer Hammacher kan vereenigen. Het komt hem, wat
het eerstgenoemde betreft, voor, dat de tijd te kort is om
behoorlijk van de zaak kennis te nemen; maar buiten
dien, als er leden zijn die rondweg verklaren dat zij
meer tijd ter overweging noodig hebben, dan brengt de
wederzijdsche welwillendheid mede dat aan hun bezwaar
worde tegemoet gekomen. Maar ook tegen het voorstel
van den heer Hammacher heeft hij bezwaar. Vooreerst
zijn in de zomervergadering weder vele belangrijke
werkzaamheden te verwachten, en ten anderen hebben
omstreeks dien tijd de tienden verhuringen plaats, waar
door vele leden bij den besten wil niet bij machte
zijn hier lang te vertoeven, 't Is daarom dat hij voor
stelt de vergadering te verdagen tot heden (Woensdag)
over veertien dagen. Overigens heeft spreker nog
een wensch, dien hij ook slechts als zoodanig en niet
als eene motie van orde wil beschouwd zien. De voor
zitter heeft straks terecht opgemerkt, dat het verslag
der staatscommissie aan de beoordeeling der staten is'
onderworpen. Dit verslag nu is ingekleed in een ont
werp van wet. Wanneer de staten dit artikelsgewijs be
handelden, zou het einde niet te zien zijn, zoodat hij het
wenschelijk acht dat uit het ontwerp sommige hoofd
punten gelicht en die behandeld werden.
De voorzitter deelt, in verband met het door den
heer Blaaubeen aangevoerde, mede dat ook hij het
noodzakelijk heeft geacht eenige hoofdpunten als
leiddraad van behandeling aan te geven. Het is vol
strekt zijne bedoeling niet geweest in eenig opzicht
op de vergadering te influenceerenmaar daar geen
bepaald geformuleerde vragen zijn gedaan, heeft hij het
noodig geoordeeld eene nota van eenige hoofdpunten te
doen opmaken, welke hij heeft la ten drukken en thans
zal laten ronddeelen. Het is slechts eene handleiding,
welke men naar verkiezing zal kunnen wijzigen. Mocht
men zich mutatis mutandis daarmede kunnen vereenigen,
dan zou er wellicht mogelijkheid bestaan om het voorstel
van den heer Blaaubeen aan te nemen.
De heer Hammacher acht het tijdstip van heden over
veertien dagen ongunstig, met het oog op de te houden
feesten: het Zeeuwsch muziekfeest, alsmede de beide
tentoonstellingen van landbouw enz. Daarom had hij de
behandeling tot de zomervergadering willen uitstellen.
De heer J.L. de Jonge zegt dat een ander bezwaar tegen
het voorstel van den heer Blaaubeen zou kunnen be
staan, nl. de op handen zijnde verkiezingen. Dit bezwaar
acht hij belangrijk, maar dat van te houden feesten niet,
want feestvieringen moet men ondergeschikt maken aan
zaken-van gewichtigen aard. Wat overigens het aange
voerde bezwaar betreft dat het rapport der staatscom
missie is vervat in den vorm van wet, dit wordt zijns
inziens opgeheven door de verklaring der commissie
in haar begeleidende missive, ja zelfs acht hij het denk
beeld van dien vorm zeer gelukkig.
De voorzitter erkent dat de verkiezing een geldend
bezwaar kan opleveren tegen het houden der vergade
ring op heden (Woensdag) over veertien dagen. Hij
herinnert echter aan het voorschrift der wet, dat gewone
noch buitengewone vergaderingen langer dan veertien
dagen mogen worden verdaagd.
De heer van Eek merkt op dat de verkiezingen den
8"n Juni plaats hebben en dus heden over veertien dagen,
zijnde de 9e Juni, de verkiezing is afgeloopen; er blijft
dan nog alleen de opening der biljetten over, en als
hij zich niet vergist behooren tot het stembureau
geen leden dezer vergadering, zoodat er te dien aan
zien dus geeu bezwaar bestaat om de vergadering
dien dag te houden.
De voorzitter erkent de juistheid dezer opmerking.
De heer van der Bilt vraagt echter, of het door den
beer van Eek aangevoerde ook betrekking heeft op het
kiesdistrict Zierikzee, of wel alleen op het kiesdistrict
Middelburg.
De heer Cau zegt, dat ook te Zierikzee hieromtrent
geen bezwaar kan zijn.
De heer Verhagen verklaart dat hij, naar aanleiding
van het voorstel van den heer Blaaubeen, het zijne intrekt.
De heer Hammacher komt op tegen de voorstelling
van den heer J. L. de Jonge, alsof hij, spreker, de verga
dering over veertien dagen niet zou wenschen te hou
den wegens ophanden zijnde vermakelijkheden: tentoon
stellingen van landbouwzijn geen vermakelijkheden, maar
gaan uit van instellingen ten algemeenen nutte, en ook
muziek is, hoezeer daaraan voorzeker genoegen verbonden
is, meer dan bloot vermaak. Daarom heeft hij voorgesteld
de beraadslaging tot de zomervergadering uit te stellen.
Alsnu wordt het voorstel van den heer Hammacher
in stemminggebracht, onder bepaling dat zij die daartegen
stemmen, geacht zullen worden zich te verklaren voor
dat van den heer Blaaubeen, hetwelk strekt om de zit
ting tot heden over veertien dagen te verdagen.
Het eerstgenoemde vooi-stel wordt met 33 tegen 6
steramen verworpen. Vóór stemden de heeren Vader,
Snijder, de Jonge van Ellemeet, Benteijn, Hennequin en
Hammacher. Dientengevolge is het voorstel van den
heer Blaaubeen aangenomen.
De volgende zitting heeft alzoo plaats op Woensdag
9 Juni, en wel des avonds te half zeven uren.
SNELPERSDRUKKER IJ VAN DE GEBROEDERS ABRAHAMS.