BIJVOEGSEL VAN DE MIDDELBURGSCHE COURANT. Zaterdag 29 Mei 1869. No. 85. Staten-generaal. EERSTE KAMER. Zitting van Woensdag 26 Mei. Discussie en aanne ming ontwerpen zeebrieven; West-Indische hegrooting; wijziging successiewet en gebruik stoomtoestellen; reces. Bij de behandeling van het wetsontwerp tot herzie ning der wet op de zeebrieven hebben de heeren Hartsen en van Nispen van Pannerden daartegen voornamelijk het bezwaar doen gelden, dat, door de toelating van naamlooze vennootschappen tot het verkrijgen van Ne- derlandsche zeebrieven, de mogelijkheid geboren wordt dat een zoodanige zeebrief uitgereikt wordt voor een schip, waarbij geen Nederlander belang heelt. Zij meenden dat in dit ontwerp te ver was gegaan, hetgeen te meer verkeerd was omdat geen der groote zeemogendheden nog dien weg had ingeslagen. De ministers van buitenlandsche zaken en van finan ciën hebben de beide sprekers beantwoord en vooral doen uitkomen dat het gevaar van het verleenen van zeebrieven aan vennootschappen, uitsluitend uit vreem delingen bestaande, niet te duchten is. Overigens wezen zij er op, dat de wet van 1819 dringend herziening eischte. Het ontwerp is aangenomen met 25 tegen 4 stemmen. Tegen stemden de heeren Hartsen, Schimmelpenninck van der Oije, Messchert van Vollenhoven en van Nispen van Pannerden. Zonder beraadslaging werd met algemeene stemmen aangenomen het wetsontwerp tot afschaffing van liet registratierecht van buitenslands gebouwde zeeschepen- Het ontwerp tot vaststelling der koloniale huishoude lijke begrooting van Suriname voor 1869 gaf aanleiding tot eene discussie tusschen de heeren van Bylandt, Hartsen, Fransen van de Putte en Cremers, en den minis ter van koloniën. Al de sprekers wenschten dat zoo spoedig mogelijk het subsidieeren van Suriname zou ophouden, doch de beide eerste sprekers verlangden daarbij dat de staat zijn stoffelijken steun voor de bevor dering der immigratie zou verleenen, door rentegarantie Van het door het koloniaal gouvernement op te nemen kapitaal; terwijl de beide andere sprekers dit juist niet tvenschelijk achtten, maar meenden dat de kolonie zelve in de behoefte tot aanvoering van werkkrachten tnoest voorzien. De minister van koloniën gaf te kennen dat hij, na ontvangst der koloniale verordening, zou overwegen of aan de kamers eene wetsvoordracht moest worden inge diend, of dat aan den koning het nemen eener beschik king zou worden voorgedragen, waaromtrent hij nader aan de kamer inlichtingen zou geven. De begrooting werd met algemeene stemmen aange komen, evenals de begrooting voor Cura$ao. Na eenige woordenwisseling werden mede met alge- toeene stemmen aangenomen de wetsontwerpen tot wijzi ging der wet op het recht van successie en van overgang tyj overlijden; en dat regelende het toezicht op het Sebruik van stoomtoestellen. De vergadering is hierop tot nadere bijeenroeping gescheiden. Provinciale staten van Zeeland. Buitengewone vergadering. Avondzitting van Woensdag 26 Mei. Resumtie notulen; mededeelingenalgemeen rapport afdeelingen omtrent verslag staatscommissie, calamiteuse polders; bepaling dag behandeling. Tegenwoordig de commissaris des konings, voorzitter; ^9 leden en de griffier. Afwezig de heeren de Visser, Callenfels en Bybau. Na de resumtie der notulen worden de volgende Mededeelingen des voorzitters voor kennisgeving aan genomen a. dat de heer de Visser schriftelijk bericht heeft 'kgezonden dat hij wegens het overlijden van zijn schoon vader verhinderd is de vergadering bij te wonen; l. dat, blijkens de ingekomen brieven der voorzitters van de onderscheidene afdeelingen, zijn benoemd tot voorzitters en ondervoorzitters van de 1» af deeling de heeren Cau en Mazure; van de 2de heeren F. van Deinse en Moolenburghen van de 3e de heeren van Eek en Vader. De voorzitter deelt mede dat hij ontvangen heeft en gedrukt aan de leden is rondgedeeld het algemeen rap port der afdeelingen op het verslag van de bij Z'. M*. besluit van 26 Augustus 1867 benoemde commissie in zake der calamiteuse polders. Tot het uitbrengen daar van wordt het woord verleend aan den rapporteur, den heer Verhagen. Den hoofdinhoud van dit stuk deelen wij nader mede. Aan het slot van het verslag is op verzoek van een der leden de volgende verklaring opgenomen„Dat hij ook na den afloop der beraadslagingen in de afdeelingen bij de resumtie, niet teruggekomen is van het leedwezen, hetwelk hij al dadelijk gevoelde over de wijze waarop de behandeling van dit zoo belangrijk onderwerp heeft plaats gehad. Hij is het blijven betreuren dat geene commissie, overeenkomstig den wensch der regeering, de zaak vooraf in handen heeft genomen. De bespoedigde behandeling is hem eene noodzakelijke aanleiding ge worden om zich bij het bespreken van vele bijzonder heden te onthouden van het doen eener uitspraak over de meer ingewikkelde en teedere onderdeelen." Bij het verslag is nog een kort overzicht gevoegd van hetgeen betrekkelijk de verdeeling der kosten voor het onderhoud der calamiteuse polders in Zeeland heeft plaats gehad van het laatst der 16» eeuw tot den tegen- woordigen tijd. De voorlezing hiervan wordt niet verlangd. De voorzitter vraagt of de vergadering verlangt de zaak morgen (Donderdag) in behandeling te nemen. Hij vraagt dit slechts, doch stelt het niet voor. De heer Vis zegt dat hij zich niet kan voorstellen dat dit het verlangen der vergadering zal zijn. Hij betreurt het dat familieomstandigheden hem belet hebben in de heden vóór veertien dagen gehouden zitting tegenwoor dig te zijn, vooreerst omdat hij in den regel liefst niet afwezig zijn wil, maar ten anderen en vooral om dat hij dan een woord van waarschuwing tot de ver gadering zou hebben gericht. Het doet hem toch zeer leed dat in die zitting, zooals hem gebleken is, zoo sterk op eene dadelijke behandeling dezer zaak is aangedron gen op grond van redenen, die eigenlijk geen redenen zijn. Een der argumenten tegen het voorstel om de behandeling tot de zomervergadering uit te stellen is geweest: het op dien tijd invallen der tiendenverpach- tingen. Hij is echter van meening en wil die rond uitspreken, zooals hij dit steeds gewoon is dat als men persoonlijk al zoodanig bezwaar heeft, men de vergadering daarbuiten moet laten en het niet mag gebruiken als een drangreden om eene belangrijke zaak ondoordacht te doen behandelen. Ook is aangevoerd dat er een smet op deze vergadering zou rusten alsof bij haar zucht tot uitstel van de behandeling dezer zaak zou bestaan. Die smet moet hij van zich en alle zijne medeleden afwerpen, want hij meent dat de staten van Zeeland steeds de hoogste belangstelling in alle zaken en niet het minst in de zoo belangrijke zaak der calamiteuse polders aan den dag hebben gelegd. Hij beschouwt de bestrijding van het namens de regeering door den voorzitter gedane voorstel als een gevolg óf van t<? groot vertrouwen op eigen kennis en ervaring, óf van een aangevoerd argu ment, hetwelk ongegrond is; zoo men als lid der staten zich bewust is zijn plicht te doen, dan behoeft men zich niet in te laten met hetgeen daarbuiten wordt gezegd. In de tweede plaats geeft de heer Vis zijne argumen ten op tegen het behandelen der aan de orde zijnde zaak op morgen. Hij zegt dat hij niet aarzelt te verklaren, dat hij niet bij machte is nu reeds het uitgebracht ver slag te bespreken, maar den noodigen tijd ter overweging daarvan verlangt. Het verslag zelf houdt toch zooveel vreemds in, dat eene behoorlijke overweging hoog noo- dig is. In den aanvang wordt gezegd, dat het ontwerp van wet in zijn geheel beschouwd niets anders op het oog heeft dan een streven naar billijkheid en recht. Maar met betrekking tot de financiën, die bij de bespre king van de zaak der calamiteuse polders altijd het grootste struikelblok zijn geweest, schijnt dit niet het geval te zijn. Om dit nu door eigen onderzoek behoorlijk na te gaan wordt de noodige tijd vereischt. Hij, spreker, is althans niet in staat hierover zoo maar dadelijk een oordeel uit te spreken. Hulde brengende aan den man die het verslag zoo logisch in elkander heeft gezet, wijst hij tegelijkertijd op de strekking der aangegeven regeling, welke hem voorkomt buitengewoon radicaal te zijn, en door welker aanneming men zijns inziens ge vaar zou loopen in eens alles omver te werpen. Overi gens wijst hij op zijne onbekendheid met de bedoelingen der regeering ten aanzien van het ingezonden ontwerp der staats-commissie, daar hij den inhoud niet kent van het schrijven hetwelk dat ontwerp vermoedelijk zal heb ben vergezeld. Ilij doet echter uitkomen, dat hij niet gelooven kan dat van eene zaak welke uitsluitend de provincie betreft, eene regeeringszaak zal worden ge maakt en daardoor met alle antecedenten worden gebro ken. Daar hij dus een nauwkeurig onderzoek noodig acht verklaart hij zich tegen groote overhaasting, hoezeer hij gaarne hulde brengt aan de ijverige activiteit der meerderheid dezer vergadering, die tot eene spoedige afdoening zich gezind heeft verklaard. De heer Verhagen zegt dat hij den vorigen spreker niet op den voet volgen zal, daar hij dan zou moeten terugkeeren tot het gesprokene in de vorige zitting. Hij geeft dien spreker echter volkomen vrijheid om van zijn gevoelen te doen blijken, even goed als is voldaan aan den wensch van een ander lid, om zijn persoonlijk gevoe len in het algemeen verslag der afdeelingen op te nemen, hoezeer het daarin eigenlijk niet thuis behoort Maar de heer Vis heeft zich bij het uiten zijner gevoelens her haaldelijk tot hem gekeerd. Daar dit vooral het geval was bij het aangevoerde omtrent de smet die op deze vergadering rusten zou, moet hij opmerken dat hij in de vorige zitting heeft gesproken van zekere blaam alsof de staten de zaak op de lange baan zouden willen schui ven. Daartoe meende en meent hij nog recht te hebben, en wel op grond van het verslag der staatscommissie zelf. Ook heeft hij dien spreker hooren gewagen van aanmatiging van kennis en ervaring, doch hieromtrent meent hij zich genoegzaam in de vorige bijeenkomst te hebben verklaard. Dat het den heer Vis moeilijk is tot eene dadelijke behandeling der zaak over te gaan wil hij gelooven, maar zulks is buiten deze vergadering buitengewone omstandigheden hebben dien heer belet in de vorige zitting tegenwoordig te zijn, maar daar mogen de overige leden de dupe niet van worden. De zaak der calamiteuse polders is, gedurende den tijd dat hij, spreker, lid der staten is, met bedaard overleg her haaldelijk besproken, zoodat het niet aangaat te zeggen dat men niet genoeg op de hoogte is. Hij stelt daarom voor te besluiten dat de zitting slechts zal worden ver daagd tot Vrijdag morgen te 10 uren. Nadat dit voorstel naar behooren ondersteund en de beraadslaging daarover geopend is, zegt de heer Ham- macher dat hij, hoezeer hij zich niet met de gevoelens van den eersten spreker kan vereenigen, evenmin ge neigd is het voorstel van den heer Verhagen te onder steunen. Ofschoon hij-zelf mede rapporteur is geweest en het verslag nog eens heeft hooren lezen, is hij toch nog niet genoeg op de hoogte der zaak. Hij stelt daarom voor, de behandeling in de aanstaande zomervergade ring te doen plaats hebben, evenals zou zijn geschied bijaldien in de vorige zitting het voorstel ware aange nomen om het verslag der staatscommissie naar eene speciale commissie te verzenden, in welk geval men slechts het gevoelen van vijf leden zou hebben moeten onderzoeken, terwijl men thans dat van vijf en dertig leden te overwegen heeft.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1869 | | pagina 1