MIDDELBÜRGSCHE COURANT. r 83. Dinsdag 1869. 25 Mei. Editie van Maandag avond 8 uren. 4Httttenl<ttt&. De Commissaris des Konings in de'provincie Zeeland, maakt bekend, dat eene buitengewone vergadering der staten van dit gewest zal worden gehouden op Woens dag den 26 dezer, des avonds ten zeven ure, in de daar voor bestemde zaal in de Abdij te Middelburg, en dat de toegang tot die zaal voor het publiek zal zijn door de deur ter zijde van het gebouw der Concertzaal op de Groenmarkt. Middelburg, den 22 Mei 1869. De Commissaris desKonings voornoemd, R. W. VAN LIJNDEN. Mlddclbarg -1 Mei. DE CANDIDATUUR VAN TETS. Onze lezers kennen de houding die wij gewoon zijn bij verkiezingen van leden voor de tweede kamer aan te nemen. De artikelen welke wij aan dat waarlijk gewich tig onderwerp, telkens als de omstandigheden dit vorde ren, wijden, bepalen zich meerendeels tot het aanwijzen der verschillende richtingen waaruit men te kiezen heeft, tot het in het licht stellen van de quaestie, waar door de keuze die men te doen heeft, moet beheerscht worden. Is er sprake van candidaten die weinig of geen politieke antecedenten hebben, en tot wier aanbeveling of bestrijding men aan hun bijzonder leven argumenten zou moeten ontleenen, dan hebben wij over die personen meestal het stilzwijgen bewaard. In het tegenover gestelde geval, waar de door de omstandigheden of door gevestigde kiesvereenigingen op den voorgrond geplaat ste candidaten door hunne werkzaamheden op politiek terrein bekend waren, daar hebben wij in den regel getracht hunne handelingen te toetsen aan het algemeen belang.Waar zij, hetzij als schrijvers, hetzij als ministers, hetzij als leden der tweede kamer, uit eigen beweging of daartoe door anderen gedrongen, hunne inzichten en be doelingen omtrent de aan de orde zijnde politieke vraag stukken hadden doen kennen, daar was het meestal gemakkelijk op grond van hunne antecedenten tot een gevolgtrekking te komen omtrent hetgeen men voor de toekomst van hen te wachten had. Toch spraken wij dan bij voorkeur meer over den candidaat dien wij meenden te moeten aanbevelen, dan over hen die zich als mededin gers daartegen opdeden. Wanneer wij ditmaal eeniger- mate van dien regel zullen afwijken, dan geschiedt dit niet willekeurig, maar wij zien er ons toe gedrongen door de wijze waarop de heer van Tets van Goudriaan in den tegenwoordigen strijd betrokken is en zelf daarin handelend optreedt. Aartsvijanden als wij zijn van dub belzinnige ontwijkende uitdrukkingen wij zeggen niet waardoor de kiezers opzettelijk in dwaling gebracht worden, maar die, zij het dan ook onwillekeurig, aanlei ding kunnen geven dat zij het spoor bijster worden mogen wij thans na de houding van den heer van Tets niet het stilzwijgen bewaren. De heer van Tets, uitgenoodigd om de candidatuur van zekere vereeniging op zich te nemen, heeft die uit- noodiging beantwoord met iets dat eigenlijk geen ant woord is. Alles wat naar eenig positief antwoord zou kunnen zweemen op de vraag of hij de candidatuur der bewuste vereeniging aannam is in een door hem tot die vereeniging gerichten brief ter zijde gelaten. Toch schijnt die brief door den heer van Tets zeiven als een antwoord te zijn beschouwd; immers hij schrijft aan den redacteur van het Dagblad dat de aannemingder candidatuur „niet zoo eenvoudig is geschied", en om dit te betoogen schijnt de openbaarmaking van den brief aan de kiesvereeniging te moeten dienen. Die open baarmaking geschiedt voorts op eene wijze waaruit men onwillekeurig geneigd is op te maken dat de schrijver ingenomen is met den vorm dien het hem gelukt is aan dat antwoord te geven. Voor wij verder gaan willen wij mededeelen wat onder de, „ingezonden stukken" in het Dagblad van 21 dezer voorkomt. Aan den heer redacteur van het Dagblad van Zuid-Holland en 'sGravenhage. 's-Gravenhage, 20 Mei 1869. Mijnheer de redacteur! Uw Dagblad van heden bevat het eenvoudig bericht, dat de kiesvereeniging Zeeland, te Middelburg, mij tot candidaat voor de tweede kamer heeft gesteld en dat ik die candidatuur heb aangenomen. Zoo eenvoudig is dit echter niet geschied. Op het schrijven, dat mij van de candidatuur kennis gaf, heb ik het volgende geantwoord: 's-Gravenhage, 15 Mei 1869. „Uw schrijven van den Dn dezer, dat ik de eer had gister avond te ontvangen, is door mij ernstig overwogen. Ik mag u niet verbergen, dat ik, op staatkundig gebied, steeds de liberale richting ben toegedaan, de richting, die ik voorstond ook toen ik, als commissaris des konings, in uw midden verkeerde. De kiezer, die een anderen weg wenscht gevolgd te zien, moet op mij zijne stem niet uitbrengen. Maar het komt mij voor, dat wie, door het vertrouwen zijner medeburgers,'tot lid der tweede kamer verkozen wordt, zoo geene overwegende redenen het hem beletten, dient op te treden. Mocht mij dus uit uw district eene benoeming tebeurt vallen, ik zal dan bereid gevonden worden haar te aanvaarden. „Gelieft, mijne heeren, de betuiging aan te nemen," enz. Ik zou mij zeer verplicht achten, mijnheer de redacteur, indien dit schrijven, kon het zijn spoedig, in uw Dagblad werd geplaatst. Ik heb intussclien de eer, u de verzeke ring aan te bieden van mijne volmaakte hoogachting. VAN TETS VAN GOUDRIAAN. Heeft nu de heer van Tets de candidatuur der kiesvereeniging Zeeland aangenomen of niet aange nomen? Volgens zijn brief aan den redacteur van het Dagblad zeker ja. Maar volgens zijn brief aan de kiesvereenigingDe beantwoording dezer laatste vraag hangt voor een groot deel af van deze kent de heer van Tets de kiesvereeniging Zeeland? Men denke eens een oogenblik dat de heer van Tets de kiesvereeniging niet kent, maar, geheel in het onzekere, afgaat op eene onderstelling, bijv. deze: Zeeland is eene provincie, waar „heerscht zucht tot vrijheid die den Nederlander past" het is dus zeer waarschijnlijk dat die kiesvereeniging „Zeeland" bestaat uit mannen die de richting van vooruitgang zijn toegedaan,in dat geval zou men kunnen zeggen dat het antwoordik ben nog dezelfde man die ik was als commissaris des konings in Zeeland, volkomen hetzelfde beteekent als: wees gerust, ik behoor geheel tot de uwen Zoodra daarentegen dat beroep op het commissariaat in Zeeland moet ondersteld worden gericht te zijn tot eene vereeniging van wie men weet dat zij bij de ver kiezing in Januari 1868 de heeren van der Heim en de Jonge heeft aanbevolen, moet men in den brief iets geheel anders lezen. „De kiezer die een anderen weg wenscht gevolgd te zien [dan de liberale richting welke de heer van Tets als commissaris des konings voorstond] moet op mij zijne stem niet uitbrengen." Zijn nu de leden der kiesvereeniging Zeeland, kiezers die de richting zijn toegedaan welke de heer van Tets als commissaris des konings in Zeeland voorstond? Het antwoord is niet moeilijk te vinden. Toen de heer van Tets in 1S53 tot ons kwam, stond hij bekend als een zeer geavanceerd liberaal, als een ijverig volgeling van Thorbecke. Zijne vriendschappe lijke betrekking tot Thorbecke, het belangrijke aandeel dat hij gehad heeft in de samenstelling onzer tegenwoor dige gemeentewet, waren algemeen bekend. Zijne benoe ming werd begroet als eene blijde uitkomst voor hen die eene wijziging in het provinciaal bestuur verlangend tegemoet zagen. De verwachting die niet alleen de oppositie tegen het provinciaal bestuur koesterde, maar die gedeeld werd door allen die zich verheugden dateenman, doordrongen van den geest van wat men toen zonder eenigzins dubbelzinnig te zijn, de liberale partij Woorden van den heer van Tets in zijn afscheidsbrief aan verschillende overheden in Zeeland bij bet eindigen zijner betrek king van commissaris des konings, in Maart 1858. Zie Provin ciaal blad van Zeeland no. 34 van dat jaar. kon noemen, aan het hoofd van het provinciaal bestuur kwam die verwachting zeggen wij, is niet teleurge steld. De positie van denheer van Tets was in vele opzich ten niet gemakkelijk, maar hij heeft haar uitmuntend beheerscht. Als het ware omringd van een camarilla in het klein, wist hij den invloed van deze tijdelijk voor een groot deel te verlammen. Billijk, zonder aanzien van maatschappelijke positie, zocht hij zooveel mogelijk ver ouderde toestanden te wijzigen, belemmeringen tegen meer algemeene volksontwikkeling op te heffen. Wij hebben het meermalen erkend dat de heilzame invloed door den heer van Tets in Zeeland uitgeoefend bij velen eerst ten volle gewaardeerd werd, toen later weder andere toestanden bovendreven en het verschil alzoo gemakkelijker viel op te merken. Tot hen die het goede in den heer van Tets als commissaris des konings in Zeeland waardeeren, behooren wij zeker niet in de laatste plaats, en men zal duswelnietonderstellen dat een gebrek aan hoogachting ons dit artikel in de pen geeft. Wij hebben bij de hulde, die wij hier brengen aan zijne verdiensten, vermoedelijk allen aan onze zijde die weten met welke conservatieve elementen de heer van Tets uit den aard zijner betrekking in aanraking kwam. Zoo was bv. de verhouding tot het gemeentebestuur van Middelburg niet altijd even vriendschappelijk, zoo was doch genoeg; wij willen ons provinciaal ge schiedboek niet verder openslaan, maar durven gerust een beroep doen op allen die in onze provinciale belangen en eigenaardigheden van die dagen geen vreemdelingen zijn, om te getuigen of niet de partij die zich in Middel burg het nadrukkelijkst tegen de meer voorwaarts- strevende overstelt,zich het minst over „het verkeer van den heervanTets in haarmidden"te ver heugen heeft. Met het oog hierop zou men zelfs, indien men den heer van Tets niet kende als een ernstig man, als iemand die in zulke zaken niet zal gekscheren, licht geneigd zijn te vragen of een beroep op de liberale richting door hem als commissaris des konings in Zeeland voor gestaan, hier niet als eene scherpe persiflage moet worden opgevat. Zulk eene spotternij komt echter, gelijk wij reeds zeiden, te weinig met het karakter van den ge wezen commissaris des konings overeen dan dat wij daaraan zouden mogen denken. Wij zijn dan ook zeer geneigd aan te nemen dat de heer van Tets de bekend heid met de bijzondere toestanden in onze streken te veel heeft uit het oog verloren en evenzeer voorbijziet dat ook hier de herinnering aan hem in die betrekking over het algemeen merkelijk verflauwd is. Den heer van Tets denkt men zich dan ook in den regel meer als minister van binnenlandsche zaken (van 18 Maart 1858 tot 23 Februari 1860), of als minister van financiën (van 14 Maart 1861 tot 1 Februari 1862j, en de herinnering aan deze beide perioden van zijn staatkundige loopbaan heeft, althans voor de liberalen, niet veel verblijdends. Tusschen de zoo even vermelde tijdstippen, zoo wel als sedert het laatste, heeft de heer van Tets zich meer malen candidaat gesteld, maar steeds tegenover den candidaat der liberalen. In Middelburg tegenover den heer van Eek, in Goes tegenover den heer de Laat de Kanter, in Zierikzee tegenover den heer van Kerkwijk. Deze omstandigheid kan, meenen wij met eenigen grond, doen vermoeden dat de door hem verkregen stemmen grootendeels van de zijde der conservatieven zijn gekomen. De uitslag was den heer van Tets nooit gunstig. Niet meer bevredigend zal hij vermoedelijk thans zijn, nu de kiezers, die een anderen weg wenschen gevolgd te zien dan de liberale richting, door hem als commis saris des konings in Zeeland voorgestaan, door den heer van Tets zeiven verzocht worden hem niet te stemmen. De heer van Tets is dus ditmaal de candidaat der libera len, maar, men lette hier wel op,van de liberalen van het gehalte der kiesvereeniging Zeeland en van het Dagblad De eerste kamer heeft al de tegen heden aan de orde gestelde wetsontwerpen aangenomen, waaronder dat tot regeling der grensscheiding tusschen Zuid-Holland en

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1869 | | pagina 1