nauwkeurig in den tijd van twaalf dagen te doen, daartoe is hij niet in staat. Bij hem staat het vast dat men er geen gewetenszaak van moet maken of men zulk een onderwerp, waarbij znlke teedere belangen betrokken zijn, eenigen tijd vroeger of later afdoe. De voorzitter merkt, in antwoord aan den voorlaatsten spreker, op, dat de regeering er'prijs op stelt zoo spoedig mogelijk de zienswijze der staten te kennen. Yan „indis- poneeren" der regeering kan natuurlijk geen sprake zijn. Maar de regeering heeft van hare zijde toch verlangd dat alle leden dezer vergadering gelegenheid zouden hebben tot een grondig onderzoek en tot eene grondige behan deling van het onderwerp. Daarom wenscht zij aan de eene zijde spoed, maar aan den anderen kant grondig onderzoek. Nog geen veertien dagen zijn de leden in het bezit van het werk der staatscommissie, en de regee ring heeft gemeend dat een paar maanden tijds tot onder zoek voor de leden der staten zeker niet te veel is. In het belang der zaak en in het belang der provincie blijft de voorzitter dus aandringen op zijn voorstel, om de zaak nu te stellen in handen eener commissie, en deze gele genheid te geven tot een behoorlijk onderzoek, het door haar uit te brengen verslag en advies te doen drukken, in de zomervergadering de stukken naar de afdeel'.ngen te verzenden, en daarna de zaak te behandelen in deze vergadering. De heer Verhagen zegt dat de heer de Jonge van Elle- rneet zijn voorstel tot het verzenden van het stuk naar de afdeelingen schijnt te hebben opgevat alsof hij daar mede zou hebben willen verklaren dat hij de zaak geheel machtig was tot eene dadelijke behandeling. Ieder zoo danig denkbeeld wenscht hij van zich af te werpen en hij wil er integendeel op wijzen dat juist hij, als wellicht het meest van allen behoefte hebbende aan voorlichting betreffende zulk een belangrijk onderwerp, eene behan deling in de afdeelingen wenschelijk acht, omdat hij daar steeds, als min deskundige in dergelijke gewichtige zaken, door hooren en wederhooren de meest mogelijke inlichtingen ontvangt. Wordt daarentegen het stuk nu in handen eener speciale commissie gesteld en brengt deze daaromtrent rapport uit, dan aarzelt hij niet zijne vrees te kennen te geven dat, gelijk in den regel het geval is, de denkbeelden in zoodanig rapport vervat allicht in de vergadering weêrklank zullen vinden en de door haar gedane voorstellen er zullen worden doorge haald. Spreker kent daarentegen geen betere wijze van behandeling dan in de afdeelingen; daar kan men vrij en Vrank spreken, nog meer zelfs dan in de vergadering, waar men daartoe trouwens ook in de gelegenheid is. Om het belang der zaak blijft hij dus persisteeren bij zijn voorstel tot verzending van het stuk naar de afdee lingen. De heer Moolenburgh geeft te kennen dat hij, toen hij het voorstel van den heer Verhagen ondersteunde, hij dit deed met de meest mogelijke goede trouw, en hij dit ook nu nog gaarne zou blijven doen. Hij verkeerde even wel in de meening dat het voorstel van den voorzitter- het gevolg was van het bezwaar der regeering om de staten langer bijeen te hóuden. Nu hij echter nader bemerkt heeft dat de regeering zelve niet alleen prijs stelt op eene verzending van het rapport naar de com missie, maar zij zelfs meent dat het niet mogelijk is dat de staten de zaak goed onderzoeken zonder vooraf door eene commissie daaromtrent te zijn voorgelicht, nu is hij eenigszins huiverig om den heer Verhagen te blijven ondersteunen. Hij heeft straks wel stoutweg gezegd dat hij ter behandeling van het onderwerp gereed was, maar als de regeering meent dat het ontwerp der staatscommissie het onderzoek eener com missie uit de staten noodig heeft, dan wil hij, als lid der provinciale staten, niet beweren dat zulks niet noodig is. Wordt het verslag der staatscommissie en het daarop door eene speciale commissie uit te brengen rap port naar de afdeelingen gezonden, dan is het hem vrij onverschillig of dit nu geschiedt of in Juli. Op dit oogen- blik zal hij dus even graag stemmen voor het voorstel des voorzitters als voor dat van den heer Verhagen. De heer Fransen van de Putte zegt, dat het alleen de vraag kan zijn: van welke zijde ontvangtmen het meeste licht door het stuk te stellen in handen eener commissie of door het, zonder commissie, dadelijk naar de afdeelin gen te verzenden En met alle bescheidenheid gelooft hij dat het buiten allen redelijken twijfel is of eene ver zending naar de afdeelingen verdient verreweg de voor keur. Hij ondersteunt daarom het voorstel van den heer Verhagen. Nogmaals merkt de voorzitter op, dat de regeering prijsstelt op het rapport eener commissie en wel zoo spoedig mogelijk, maar dat zij gemeend heeft daarvoor den noodigen tijd te moeten geven en daarom het uit brengen daarvan in de zomervergadering heeft voorge steld. De regeering is zeer goed bekend met de wijze waarop de zaken der provincie hier behandeld worden, maar juist daarom meent de voorzitter dat het door hem in haren geest gedane voorstel de meeste waarborgen voor de belangen der provincie oplevert. Alsnn wordt de beraadslaging gesloten en het voorstel des voorzitters in stemming gebracht, onder bepaling dat zij die daartegen stemmen geacht zullen worden zich te verklaren voor het voorstel van den heer Verhagen. Het voorstel des voorzitters wordt met 21 tegen 14 stemmen verworpen. Yóor stemden de heeren H. J. van Deinse, Sprenger, Vader, Onghena,Dronkers,Lambrecht- sen, F. van Deinse, de Jonge van Ellemeet, van der Bilt, Snijder, van Citters, Snouck Hurgronje, Bnteux en Becius. Dientengevolge is aangenomen het voorstel van den heer Verhagen, om het verslag der staatscommissie naar de afdeelingen te verzenden. De heer Verhagen geeft, nu dit besluit genomen is, in overweging om reeds nu te besluiten dat het centraal rapport der afdeelingen gedrukt en aan de leden rond. gezonden zal worden, en aan den voorzitter de nadere bijeenroeping der vergadering over te laten. Hij doet dit opdat na afloop der werkzaamheden in de afdeelingen de leden uiteen zouden kunnen gaan, om na gedane op roeping andermaal ter vergadering te verschijnen. De voorzitter antwoordt dat hij de bevoegdheid bezit de vergadering veertien dagen, maar niet langer, te ver dagen. Tot het doen drukken van het centraal verslag is geen besluit dezer vergadering noodig. Hij is bereid hedeu over veertien dagen de vergadering weder te beleg gen en ze dan desnoods weder veertien dagen te verda gen, maar de wet verbiedt eene langere verdaging dan veertien dagen. De heer Verhagen zegt dat hij zich dergelijke wets bepaling ten aanzien eener buitengewone vergadering niet herinnert. Hij neemt echter gaarne aan dat zij be staat, maar gelooft dat bij eene mogelijke vertraging van het drukken of bij gemis van den noodigen tijd tot het overwegen van het centraal verslag, wel vergunning zou kunnen verkregen worden tot langer uitstel. De voorzitter beroept zich op art. 67 der provinciale wet, luidende „De vergadering, gewone of buitenge wone, mag uiterlijk voor veertien dagen worden ver daagd." De heer Verhagen verklaart dat hij voldaan is. Daarop wordt overgegaan tot het splitsen der verga dering in afdeelingen en worden aangewezen voor de eerste afdeeling: de heeren H. J. van Deinse, Snijder, Winkelman, Fransen van de Putte, Hombach, de Casembroot, Cau, Kroon, Risseeuw en Mazure, bene vens de heeren van der Bilt en Buteux als leden van gedeputeerde staten tweede afdeeling: de heeren Bybau, Dronkers, Moolenburgh, de Suiidt, Wagtho, Hammaeher, Hoogen- boom, F. van Deinse, Mathon en Onghena, en als leden van gedeputeerde staten de heereu Sprenger en Lam- brechtsen derde afdeeling: de heeren Snouck Hurgronje, de Jonge van Ellemeet, Kakebeeke, van IJsselsteijn, van der Vliet, Verhagen, Vader, Piersseus en van Eek, als mede de heeren Becius en van Citters als leden van gedeputeerde staten. De leden worden uitgenoodigd zich naar de afdeelin gen te willen begeven tot het benoemen van voorzitters en ondervoorzitters. De vergadering wordt daarna tot heden over veertien dagen verdaagd. Gemeenteraad van middelburg. Zitting van heden, 14 Mei. Missives gedeputeerde staten; subsidie tentoonstelling landbouw en veeteelt; rekening gezondheidscommissie; benoeming stembureau verkiezing leden tweede kamer; idem commissie schutterij. Voorzitter de heer Bijleveld van Serooskerke. Afwezig de heeren van Deinse, wegens ambtsbezig heden, en van Diggelen. Later komen de heeren Ver- brugge, A. W. Snouck Hurgronje en Luteyn. De notulen van het verhandelde in de zitting van 3 dezer worden na voorlezing goedgekeurd. Achtereenvolgens worden voor kennisgeving aange nomen de mededeeling des voorzitters betreffende de afwezige ledenalsmede drie missives van gedeputeerde staten, houdende goedkeuring der raadsbesluiten tot overschrijving van eenige posten van uitgaaf op de begrooting der dienstdoende schutterij dezer gemeente; tot beschikking over gelden tot overneming van mate rieel in de waag; en tot onderhandsche verhuring casu quo van den stoombaggermolen. Geschiedt voorlezing van een bij burgemeester en wethouders ingekomen brief van het hoofdbestuur der Zeeuwsche maatschappij van landbouw en veeteelt. Onder aanbieding van het programma der op 14,15,16,17 en 18 Juni te houden tentoonstelling, veroorlooft het hoofdbestuur zich de vrijheid op nieuw een beroep te doen op de vroeger meermalen ondervonden welwillend heid, en verzoekt het, wegens het belangrijke dier ten toonstelling, welke tevens van eenige feestelijkheden zal vergezeld gaan, eene subsidie van f 250 als tegemoet koming in de vele kosten. Verder deelt het mede, dat als terrein der tentoonstelling bestemd is de beplante weide van den heer Haman aan den singel tusschen de Noord- en Seispoort, en verzoekt het ten slotte machti ging om eenige struiken welke in den weg staan te ver wijderen en eene brug te leggen. De voorzitter stelt namens burgemeester en wethou ders voor, een crediet van f 250 aan het voornoemde hoofdbestuur toe te staan en aan burgemeester eu wet houders over te laten met het hoofdbestuur in overleg te treden omtrent de wijze van aanwending dier gelden. De heer Lantsheer vraagt, welke som vroeger voor gelijk doel is verleend? De voorzitter antwoordt dat de vorige maal, naar hij gelooft, f 400 is toegestaan, doch toen het congres met de tentoonstelling samenviel. Bij vroegere gelegenheden is evenwel zeker niet minder dan f 250 verleend. Hij wil echter de beslissing aan den raad overlaten. De heer Lambrechtsen van Kitthem zegt dat, zoo hij zich niet bedriegt, door andere gemeenten in deze pro vincie waar landbouwtentoonstellingen gehouden zijn, min of meer aanzienlijke subsidies gegeven zijn. Op grond daarvan wenscht hij dat de hoofdplaats der pro vincie in dat opzicht niet achterblijve, vooral daar de gemeente van de tentoonstelling ook voordeel geniet. De heer Fokker ondersteunt dit denkbeeld van den heer Lambrechtsen van Ritthem, nadat laatstgenoemde op zijne vraag geantwoord heeft dat hij niet meer wil toestaan dan de aangevraagde 250. Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt daarop met algemeene stemmen aangenomen. De zitting wordt voor eenigen tijd met gesloten deuren voortgezet. Na de heropening blijkt dat de heer Luteyn inmiddels ter vergadering is verschenen, en de heer Damme haar heeft verlaten. De voorzitter deelt mede dat bij burgemeester en wet houders is ingekomen de rekening der gezondheidscom missie, welke tot onderzoek en rapport is gesteld in handen der financieele commissie. Wordt overgegaan tot de benoeming van twee leden en drie plaatsvervangers voor het stembureau bij de ver kiezing van leden voor de tweede kamer der staten- generaal op 8 Juni a. Tot leden zijn benoemd de heeren Sifflé en Damme, en tot plaatsvervangers de heeren Lu teyn, A. W. Snonek Hurgronje en van Diggelen. Tot leden der commissie voor de schutterij worden benoemd de heeren de Jonge en Lambrechtsen van Eitthem, en tot plaatsvervangers de heeren Fokker en van Visvliet. De zitting wordt hierop gesloten.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1869 | | pagina 2