MIDDELBURGSCHE COURANT. N°* 74. Zondag 1869. 9 Mei. Editie van Zaterdag avond 8 uren. Middelburg 8 Mei. Het verslag der staatscommissie betreffende de calami- teuse polders is thans aan de leden der provinciale staten van Zeeland toegezonden en deze vergadering zal, gelijk wij reeds gemeld hebben, binnen weinige dagen bijeen komen, om over de voorstellen der commissie te raad plegen. Wij wenschen onzen lezers daarom den inhoud er van kortelijk mede te deelen. De calamitèuse polders vormen thans, zooals bekend is, voor zooveel de zorg voor hunne instandhouding be treft, éene administratie, welke door de ambtenaren van 's rijks waterstaat met medewerking van den commissaris des konings wordt gevoerd. Van de uitgaven, welke voor die polders noodig zijn, wordt jaarlijks door de amb tenaren van den waterstaat eene begroo'ting vastgesteld, en aan het oordeel van den minister van binnenlandsche zaken onderworpen. Wanneer deze haar heeft bekrach tigd, raag over de daarin toegestane gelden bij mandaten van den commissaris des konings worden beschikt. De noodige fondsen tot betaling dezer mandaten worden in dezer voege verkregende ingelanden der calamiteuse polders brengen een dijkgeschot op van nagenoeg de helft der opbrengst van de in die polders gelegene lan derijen de ingelanden der zoogenaamde achterliggende polders, d. i. van bijna alle niet calamiteuse polders in Zeeland brengen subsidiën op, waarvan de hoegrootheid verschilt, naarmate er een, twee of meer binnendijken tusschen hen en den calamiteusen polder liggen; het tekortkomende wordt dan uit 's rijks schatkist bijgepast, waartoe jaarlijks een post op het Vde hoofdstuk onzer staatsbegrooti'ng voorkomt. Vroeger leverde de pro vincie Zeeland nog hare bijdrage door het heffen eener afzonderlijke provinciale belasting, waarvan de opbrengst tot dekkiug der kosten van de calamiteuse polders be schikbaar werd gesteld, maar sedert eenige jaren is daarmede niet meer voortgegaan. Al het geld dat op deze wijze bijeenkwam is sedert meer dan eene halve eeuw als éen fonds beheerd. De uitgaven der verschil lende calamiteuse polders zijn daaruit, naarmate zich de noodzakelijkheid voordeed, gekweten, maar aan hen die jaarlijks voor dat fonds bijdragen leverden, is nooit eenige rekening en verantwoording gedaan. Onze lezers zullen wel in meerdere of mindere mate bekend zijn met de moeilijkheden, welke uit dezen toestand zijn voort gevloeid. In de twee eerste alinea's der memorie van toelichting bij het door de staatscommissie aangeboden wetsontwerp worden die breedvoerig uiteengezet. De commissie stelt eene geheele herziening van het bestaande voor. Het hoofddenkbeeld, waarvan zij uitgaat, is, dat er tusschen de calamiteuse en de overige polders in de provincie Zeeland uit hunnen aard geenerlei ken merkend verschil bestaat, en dat de algeraeene beginse len van dijkrecht, welke overal in Nederland en ook in Zeeland gelden, ook bij het beheer der calamiteuse polders behooren te worden toegepast. Hieruit volgt in de eerste plaats, dat de gewone wetgever van de waterschappen, de provinciale staten, ook het bestuur der calamiteuse polders moet regelen. Wel acht de commissie de tus- schenkomst van den rijkswetgever in deze zaak noodig, maar alleen omdat er eene bijdrage uit 's rijks schatkist tot dekking der kosten van de calamiteuse polders nood zakelijk is, en de gevallen waarin, zoowel als de voor waarde waarop die kan worden verleend door den rijkswet gever behooren te worden omschreven. De voorgestelde regeling strekt dan ook tot het vaststellen der voorwaar den, waarop uit 's rijks schatkist eene tegemoetkoming aan de calamiteuse polders kan worden toegekend. Voor zooverre deze voorwaarde het beheer en de bekostiging der werken van de polders regelen en zich daarbij op het gebied van den provincialen wetgever bewegen, zullen zij, naar de meening der commissie, eerst dan kunnen in werking treden wanneer zij in een provinciaal regle ment zijn opgenomen. Zij komen in de algemeene wet slechts yoor als eischon waaraan voldaan moet worden alvorens eene tegemoetkoming uit 's rijks schatkist mogelijk is. Deze voorwaarden zijn volgens dit ontwerp van tweeërlei aard: zij betreffen de verdeeling der kos ten en het beheer der polders. Ten aanzien der verdeeling van kosten wordt op den voorgrond gesteld dat het rijksbelang alleen bij de instandhouding der zeewerken van de calamiteuse pol ders niet bij die hunner afwateringskanalen op andere werken in zoo groote mate betrokken is, dat daardoor een rijkssubsidie wordt gewettigd. In tegenstelling van den bestaanden toestand, nu alle polderuitgaven uit eene zelfde kas worden gekweten, zullen volgens deze voor dracht de uitgaven voor zeewering en oeververdediging van een calamiteusen polder van zijne overige uitgaven worden afgescheiden en zullen de laatstgenoemde in elk geval geheel ten laste der ingelanden van den polder blijven. Wat de uitgaven van zeewering en oever verde diging betreft, die zullen eveneens door die ingelanden moeten worden gekweten, zoolang deze daardoor niet boven billijkheid worden belast. Zij zullen daartoe in elk geval jaarlijks de helft der opbrengst van de in den polder gelegen landerijen als dijkgeschot moeten opbren gen. Is de alzoo verkregen som ontoereikend, dan zullen de onmiddellijk aan de calamiteuse polders grenzende waterschappen bijdragen moeten leveren. Deze bijdra gen, welke gedeeltelijk de plaats der tegenwoordig sub sidiën van achterliggende polders vervangen, zullen ge heven worden in de samengestelde reden van de lengte des tusschen den calamiteusen en den aangrenzenden polder gelegen dijks en van de oppervlakte, welke on middellijk door dezen tnsschenliggenden dijk wordt be schermd, met dit voorbehoud, dat de bijdrage nimmer meer dan 1.50 per bunder, noch ook meer dan 1 per strekkende el dijk mag bedragen. Het stelsel der arron dissementen en der liniën, waarin thans de Zeeuwsche polders ten behoeve van het subsidiestelsel verdeeld zijD, zal alzoo door deze regeling geheel vervallen. Tegelijk met de bijdrage der aangrenzende polders wordt nog aan de ingelanden van de calamiteuse polders eene verhoo ging van het oorspronkelijk dijkgeschot tot hoogstens 5 pet. van dat bedrag opgelegd. Is de geheele opbrengst der bijdragen en verhooging niet noodig om de kosten van den polder te dekken, dan wordt het maximum van beide gelijkelijk percentsgewijze ingekort. Wanneer echter ook deze bron van inkomsten onvoldoende is, zal het tekortkomende tot dekking der uitgaven voor zee wering en oeververdediging voor 1/3 gedeelte door de provincie Zeeland en voor 2/3 gedeelten door 's rijks schatkist worden gedragen. De bijdrage der provincie Zeeland treedt in do plaats der vroeger geheven opcen ten op de directe belastingen ten behoeve der calami teuse polders en kan naar het oordeel der commissie ook eenigermate als eene vervanging der subsidiën van de meer verwijderde liniën der achterliggende polders worden beschouwd. Ten slotte wordt nog bepaald, dat de tot dekking der uitgaven voor zeewering en oever verdediging van twee of meer calamiteuse polders, waar van de watéïkeerende werken onmiddellijk aan elkander grenzen, bestemde fondsen zullen worden samengesmol ten, tenzij een der polders met eene vroeger aangegane schuld bezwaard is, waarvan de jaarlijksche rente een omslag van meer dan ƒ5 per bunder vordert. Dan heeft de vermenging der fondsen ten aanzien van dezeu polder niet plaats. De commissie wilde door dit voorschrift de grens aangeven der gevallen, waarin gemeenschappelijk belang gezamenlijke zorg voor de zeewerken eischt en van die, waarin eene vereeüiging van fondsen en beheer in éen hand, zooals zij thans van alle calamiteuse polders plaats vindt, niet door de betrokkene belangen wordt gevorderd en dus ook niet door het openbaar gezag mag opgedrongen worden. In de staten en berekeningen, welke aan het verslag zijn toegevoegd, worden de geldelijke uitkomsten bere kend, welke verkregen zouden zijn als de ontworpen ver deeling der kosten van de calamiteuse polders in de acht laatstverloopen jaren, 1860—1867, was toegepast. De gezamenlijke uitgaven der calamiteuse polders worden daarin gemiddeld jaarlijks op ƒ733,750.43.1 gesteld, waarvan ƒ30,405.12f voor inwendige belangen,"blijftvoor zeewering en oeververdediging ƒ703,345.31. De dijk- geschoten der calamiteuse polders beloopen thans ƒ360,852.03. Volgens de voorgestelde regeling zouden de geldelijke opofferingen der ingelanden van de cala miteuse polders teu behoeve hunner zeewering en oeververdediging tot een maximum van ƒ390,978.08',, kunnen klimmen, waarbij nog voor kosten van inwendige belangen, welke gedeeltelijk door eigen inkomsten van de polders gedekt kunnen worden, eene uitgaaf van 14,307.80zoude komen, te zamen ƒ405,285.89 of wel ƒ44,433.86 meer dan het tegenwoordig dijkgeschot. De achterliggende polders zijn thans voor subsidiën aange slagen in de eerste linie ƒ58,635.301, in de tweede linie ƒ26,460.91, in de derde linie 20,545.251, te zamen 105,641.47. De aanslag der tweede en derde linie ver valt bij de voorgedragen regeling geheel, en de polders in de eerste linie worden met bijdragen tot een maximum van 35,836.67 belast. Het gemiddeld jaarlijksch tekort op de uitgaven der calamiteuse polders zoude eene som van .173,000.10 V hebben beloopen. De provincie Zeeland zoude daarin ƒ91,000 moeten dragen. De opbrengst der vroeger geheven opcenten zoude volgens de tegenwoordige raming ƒ76,261.95 zijn, zoodat een last van ƒ14 738.09 meer dan vroeger op de provinciale financiën' wordt gelegd. Terwijl het rijkssubsidie in de jaren, waarover de berekening loopt, jaarlijks gemiddeld ƒ329,000 enthans nog 275,000 beloopt, zoude dit tot ƒ182,000 dalen. Omtrent het beheer der calamiteuse polders wordt het beginsel, dat de dijkplichtigen zelve hunne belangen moeten verzorgen, krachtig op den voorgrond gesteld. Het algemeen beheer der calamiteuse polders, zooals dit tegenwoordig door de ambtenaren van den waterstaat met den commissaris des konings gevoerd wordt, is in de voor gedragen regeling geheel op zijde geschoven. De inwen dige belangen van den calamiteusen polder blijven, bijaldien zij tot stand komt, opgedragen aan het bestuur, dat volgens de bepalingen der provinciale reglementen is of zal worden ingericht. De zorg voor zeewering en oeververdediging wordt daarentegen aan afzonderlijke dijksbesturen opgedragen. Wanneer de waterkeeringen van den calamiteusen polder aan weêrszijden door die van vrije polders worden begrensd, strekt de zaak van het dijksbestuur zich alleen tot dien calamiteusen polder uit; grenzen echter de zeewerken van meerdere calamiteuse polders aan elkander, dan wordt de zorg voor dat geheele calamiteuse dijkvak aan éen dijksbestuur opgedragen. Deze besturen worden samengesteld uit een voorzitter, die door den koning wordt benoemd, en een voor elk bestuur nader te bepalen aantal leden, die voor 2/3 gedeelten zitting hebben vanwege de calamiteuse polder of polders en voor 1/3 gedeelte vanwege de aangrenzende polders, die tot bijdragen zijn verplicht. Wanneer echter deze bijdragen minder bedragen dan 1 pet. van het dijkgeschot, dat in den calamiteusen polder wordt opgebracht, zal het polderbestuur van dezen polder als dijksbestuur optreden en nemen daarin slechts twee vertegenwoordigers der aangrenzende polders zitting met raadgevende stem. De commissie meent dat door deze inrichting van het bestuur de Nederlandsche beginselen van dijkrecht zui ver worden toegepast, aan alle belanghebbende dijk plichtigen genoegzame invloed op het beheer der werken en de besteding der bijeengebrachte penningen is ver zekerd, en tevens eene voldoende samenstelling der collegiën is gewaarborgd. De uitzondering, welke ten aanzien der leden vanwege de aangrenzende polders is toegelaten, zal alleen voor Schouwen, en c. q. van Walcheren gelden. Over de handelingen van het aldus ingerichte bestuur der zeewerken zal door het provin ciaal gezag en den rijkswaterstaat een gestadig en nauwlettend toezicht worden gehouden. In hoofdzaak wordt hieromtrent bepaald, dat de ramingen der werken, de begrooting der ontvangsten en uitgaven, de bepaling der dijkgesch'oten van de calamiteuse polders en der bijdragen van de aangrenzende polders aan de goed keuring van gedeputeerde staten van Zeeland ouder worpen zullen worden, terwijl ditzelfde college met bet sluiten der rekeningen van de dijksbesturen wordt belast. Yan zijne beschikkingen wordt beroep op den koning opengesteld, en de werking van het oppertoe zicht dat de koning in art. 190 der grondwet is opgedra gen, wordt tevens gewaarborgd. In dit wetsontwerp worden nog bepalingen omtrent de calamiteusverklaring van vrije en de vrijverklaring van calamiteuse polders aangetroffen. Beiden zullen bij een besluit der provinciale staten van Zeeland, dat op verzoek van den betrokken polder wordt genomen en aan 's konings goedkeuring moet worden onderworpen, geschieden. De voorwaarden voor calamiteusverklaring zijn, dat de polder gedurende de dertig laatst vooraf gaande jaren is bedijkt geweest en dat zijne zeewerken in den laatsten tijd niet merkelijk zijn verwaarloosd. De bij het thans vigeerend reglement gestelde eiscb, dat in de laatste jaren bepaalde sommen aan de zeewerken moesten zijn te koste gelegd, is op het voetspoor dat de staten van Zeeland bij hun voorstel van 1863 hebben ingeslagen, achterwege gelaten. In de plaats daarvan zullen de ingelanden gedurende de eerste vijf jaren na de calamiteusverklaring de geheele opbrengst hunner landerijen, na aftrek der grondbelasting, als dijkgeschot moeten opbrengen. Vrijverklaring zal alleen gevraagd kunnen worden door een calamiteusen polder, waarvan de uitgaven gedurende de tien laatst verloopen jaren geheel uit het door bem opgebrachte dijkgeschot zijn gedekt. Wanneer een daartoe strekkend verzoek wordt toege staan, wordt tevens aan den polder de verplichting opge legd om gedurende de tien eerstvolgende jaren dezelfde som, als laatstelijk gedurende den Calamiteusen toestand plaats vond, voor dijkgeschot op te brengen. De niet voor poldernitgaven benoodigde gelden zullen voor een reservefonds worden bestemd, dat, bijaldien de vrijver klaarde polder binnen tien jaren op nieuw ealamiteus mocht worden, in de eerste plaats tot dekking der uitga ven voor zeewering en oeververdediging zal worden aangesproken en dat ook, al blijft de polder vrij, daartoe in buitengewone gevallen kan worden aangewend. Ten slotte wordt de werking der voorgedragen wet

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1869 | | pagina 1