MDMLBUAGSCHE COLKWT BIJVOEGSEL VAN DE van Donderdag 2!) April 1869. No. 68. Stalcu-gcneraal. TWEEDE KAMER. Zitting van Zaterdag, 21 April. Herstemming amende ment van Kuylc, verworpen; idem overige amendementen aanneming wet; aanvang discussie vrijstelling patentrecht schoolonderwijzers. Bij de hervatting der beraadslagingen over het amen dement van den heer van Kuyk op art. 1 der wet tot herziening der kiestabel, nl. om van Sneelc een enkel en Heerenveen tot een dubbel kiesdistrict te maken, werd dit amendement nader breedvoerig bestreden door de heeren de Boo, van Beyma, Moens en van Houten, groo- tendeels wegens de locale bezwaren aan de voorgestelde indeeling verbonden; terwijl de bestrijding door den minister van binnenlandschezaken hoofdzakelijk steunde op de practische moeielijkheid, die door de aanneming van het amendement zou ontstaan. Daarentegen werd het verdedigd door den heer Heems kerk Az., dieontkendedepractischemoeielijkheid waarop de minister wees, omdat daarin door eene bijvoeging tot artikel 2 kon worden voorzien. Nadat de heer van Kuyk de verschillende gronden had herhaald, die voor zijn amendement moesten pleiten, ver klaarde de heer Blom dat hij door de argumenten der bestrijders tot andere gedachten was gebracht en nu, in plaats van vóór, tegen het amendement zou stemmen. Het amendement kwam hierop in herstemming en werd verworpen met 34 tegen 33 stemmen. Voor stemden de heeren: de Brauw, Heydenrijck, Gef- ken, Smitz, Bots, Haftraans, ran Voorthuysen, Fransen van de Putte, van der Does, de Casembroot, van Zinnicq Bergmann, Begram, van Naamen, Rochussen, Bichon, van Kuyk, van Foreest, van Sijpesteyn, Kien, Taets van Amerongen, Verheijen, Nierstrasz, van Hardenbroek, van Eek, vanWasscnaer van Catwijck, Godefroi, Pijnappel, Insinger, Kalff, Saaymans Vader, Heemskerk Az., J. K. van Goltstein en Hoffman. Tegen stemden de heeren van Kerkwijk, Hingst, Hollingerus Pijpers, Westerhoft", Blom, van der Maesen, Sloet, Olivier, Gratama, Wybenga, van Blom, Dumbar, de Bruyn Kops, van Delden, Dullert, Thorbecke, Heems kerk Bzn., Viruly Verbrugge, Lenting, Zijlker, Blussé, Dam, de Biebcrstein, de Boo, Beyma, van Houten, Storm, Fokker, Cornelis, Mirandolle, Jonckbloet, Moens, Guljé en de voorzitter. Hierna werd in stemming gebracht het amendement yan den heer Begram, omtrent de districten Arnhem enz., dat verworpen wordt met 38 tegen 29 stemmen. Voor stemden de heeren Gefken, Smitz, Haffraans, van Voorthuysen, van der Does, Casembroot, Bergmann, Begram, van Naamen, Rochussen, Bichon, van Kuyk, van Foreest, van Sypesteijn, Kien, Taets, Verheijen, Nierstrasz, van Hardenbroek, van Wassenaer, Pijnappel, Insinger, Kalff", Saaymans Vader, Heemskerk Azn., J. K. van Goltstein, Hoffman, de Brauw en Heydenrijck. Tengevolge van deze stemming is vervallen de stem ming over het amendement, van den heer Nierstrasz. Het amendement van den heer van Eek, tot vereeni- ging der districten Goes en Zierikzee, wordt verworpen met 61 tegen 6 stemmen. Voor stemden de heeren van Eek, Saaymans Vader, van der Maesen, van Delden, de Bieberstein en Kien. Na goedkeuring der artt. 2 en 3, bij welk laatste artikel door den heer Heemskerk Azn. eenige opmerkingen werden gemaakt omtrent de redactie, wordt het geheele ontwerp in stemming gebracht en aangenomen met 40 tegen 27 stemmen. Tegen stemden de heeren Insinger, Saaymans Vader, Heemskerk Az., J. K. van Goltstein, Hoffman, de Brauw, Heydenrijck, Gefken, Smitz, Bots, llaffmans, van Voort huysen, van der Does, de Casembroot, van Zinnicq Berg man, Begram, Rochussen, Bichon, van Kuyk, van Foreest, van Sypesteijn, Kien, Taets van Amerongen, Verheijen, Nierstrasz, Hardenbroek en van Wassenaer. Vervolgens zijn de beraadslagingen geopend over het wetsontwerp tot wijziging der wettelijke bepalingen op het recht van patent, betreffende het geven van school onderwijs. De heer van Voorthuysen drong aan op de noodzake lijkheid tot afschaffing of minstens grondige herziening der patentwet en vroeg deswege nadere inlichtingen van den minister. De heer Heydenrijck, die zijne ingenomenheid met het wetsontwerp betuigde, wilde daarin echter volstrekt niet zien het bewijs dat de regeering tegemoet wil komen aan de grieven tegen de wet op het lager onderwijs en besprak daarbij tevens de circulaire aan de bijzondere onderwijzers, waarvoor de regeering verantwoordelijk was, ook al was zij van de inspecteurs uitgegaan. Door dit ontwerp bleven de beginselen der regeering en van de liberale partij in zake het onderwijs ongerept. Ook de heer van Kuyk verklaarde met genoegen dit wetsontwerp te hebben gezien, doch wenschte dat ook worde afgeschaft het patentrecht voor kleine bedrijven. De heer Jonckbloet was zeer verheugd over de indie ning van dit wetsontwerp, vooral omdat daaruit bleek, dat de liberalen niet illiberaal zijn, maar dat zij zooveel mogelijk alle belemmering van het onderwijs willen weg nemen. Hij wenschte evenwel alle onderwijzers, en dus ook de huisonderwijzers, van het patentrecht vrij te stellen, en kondigde een amendement aan in dien zin. De heer van Wassenaer van Catwijck achtte dit laatste ook wenschelijk en had met genoegen opgemerkt dat men alle belemmeringen, die het bijzonder onderwijs in den weg staan, wil wegruimen. In verband hiermede vroeg hij den minister van binnenlandsche zaken of het niet wenschelijker ware om, in plaats der vragen door de inspecteurs gedaan, en waarvoor de minister verant woordelijk is, aan de bijzondere ouderwijzers te vragen: welke belemmeringen het bijzonder onderwijs worden in den weg gelegd. Hij zou dit beter achten, dan de thans door hem genoemde onwaardige vragen, omdat zij den ernst van het oogenblik miskennen. De minister van financiën gaf de toezegging, dat door hem in den aan vang van het volgend zittingjaar zeer omvattende voorstellen tot herziening der belasting wetten zullen worden gedaan, waaronder tevens de patentwet begrepen zal zijn. Met de door den heer Jonck bloet verlangde vrijstelling kon hij zich thans niet vereenigen,omdat daardoor onbillijkheid jegens anderen zou worden gepleegd. De minister van binnenlandsche zaken gaf, in antwoord op de opmerkingen van de heeren Heydenrijck en van Wassenaer te kennen, dat de besproken circulaire haar ontstaan te danken heeft aan een besluit van drie inspec teurs, die in het gesprokene in de eerste kamer over het schooltoezicht aanleidinghebben gevonden om debekende vragen tot de onderwijzers der bijzondere scholen te richten. De regeering heeft zich met de zaak niet inge laten. Hij wil ook thans niet beslissen in hoever de ge stelde vragen goed zijn of niet. maar constateert, dat hij eerst in Maart kennis heeft bekomen van de uitgevaar digde circulaire. Overigens waren de inspecteurs volko men bevoegd om te doen wat zij gedaan hebben. Deze laatste stelling werd door den heer van Wassenaer van Catwijck betwist, die meende, dat de economie der wet medebracht dat de inspecteurs in dergelijke gewich tige quaestie niet buiten den minister mochten handelen. Hij meende dat de inspecteurs niet zulke dwaasheden mogen begaan, waarvoor de minister de verantwoorde lijkheid van zich zou kunnen afwerpen. Z. i. moeten de gedane vragen, die van volkomen onbekendheid met de wezenlijke grieven getuigen, ter verantwoording komen van den minister. Nadat de voorzitter den spreker had doen opmerken, dat het bezigen van het woord dwaasheden ongepast was, bleef de minister van binnenlandsche zaken vol houden, dat de inspecteurs uit art. 67 der wet wel het recht van initiatief ontleenen. De algemeene beraadslagingen werden hierop gesloten en die over de artikelen geopend. Door den heer Jonckbloet werden opde drie artikelen der wet éen amendement voorgesteld, waardoor de regeeringsredactie van het wetsontwerp zou worden vervangen door de volgende artikelen „Artikel 1. In art. 3 litt. eerste zinsnede der wet van 21 Mei 1869 (Staatsblad n°. 34), de slotwoorden aldus te lezen„aan de hooge, middelbare en lagere scholen." „Artikel 2. litt. h, van hetzelfde artikel zal worden gelezen als volgt: „alle bijzondere leeraren, onderwijzers en onderwijzeressen." „Artikel 3. De bepalingen vervat onder n<>. 103, voor zooveel betreft de instituteurs en collegehouders, onder n°s. 104 en 105 van tabel 14 der bovengenoemde wet, vervallen." Het doel van dit amendement is, om alle onderwijzers van het patentrecht vrij te stellen. Op voorstel van den heer Heydenrijck werd met 36 tegen 19 stemmen besloten, dat amendement te doen drukken en de discussiën er over te verdagen tot Maandag. Na aanneming van het wetsontwerp tot verevening van betalingen wegens pensioenen, waartegen bij de al gemeene rekenkamer bedeukingen zijn gerezen, is de zitting gescheiden tot Maandag 11 uren. Zitting van Maandag, 26 April. Ingekomen wetsontwerp voortzetting discussie ontwerp vrijstelling patentrecht schoolonderwijs; amendementen Jonckbloet en aanneming der wetvoortzetting discussie ontwerp zeebrieven amen dementen art. 2; orde beraadslagingen; interpellatie. De Zaterdag geschorste beraadslagingen over de artt. 13 van het wetsontwerp tot wijziging der wette lijke verordeningen op het recht van patent betrekkelijk het geven van schoolonderwijs en de daarop voorgestelde amendementen door den heer Jonckbloet zijn voortgezet. Door den heer Fokker is nog als amendement op art. 3 voorgesteld om iets verder te gaan dan de regeering en minder ver dan de heer Jonckbloet. Hij wenschte het intellectueel ouderwijs, nl. het onderwijs in maatschappe lijke kundigheden, evenals het godsdienstig onderwijs, te hebben vrijgesteld van het patent, en zulks onver schillig of het wordt gegeven in scholen of in private woningen. De heer Thorbecke had liever gewenscht dat dit ont werp ware achterwege gebleven en het daarbij geregeld onderwerp in behandeling genomen bij de toegezegde herziening der patentwet. Wil men evenwil het ontwerp? dan ook wilde hij verder gaan dan de regeering en het amendement van den heer Jonckbloet ondersteunen, om nl. alle onderwijzers van het patentrecht vrij te stellen. De heer J. K. van Goltstein noemde de voordracht on beduidend, omdat zij slechts eene uitlegging geeft aan hetgeen bestaat. Niettemin koa hij die onbeduidendheid niet afkeuren, daar hij de patentwet voorgeen herziening vatbaar acht. Zij is onbillijk en moet daarom worden af geschaft. De heer Gratama had tegen de beide amendementen deze drie bezwaren: 1°. er zijn in de patentwet zoovele gebreken, dat men onmogelijk éen gebrek kan wegne men, zonder andere te laten bestaan; 2°. wordt door de amendementen volledige herziening der patentwet be lemmerd; 3". zou de aanneming er van aan het ontwerp zijn politiek doel: bevordering zooveel mogelijk van het bijzonder onderwijs, ontnemen. De heer Lenting wees er op dat de heer van Kuyk, die vroeger had aangedrongen op hetgeen thans wordt voorgesteld, nu de voordracht slechts noemt: het weg nemen van een klein griefje. Hij betuigt zijne inge nomenheid met het ontwerp, doch wenschte van den minister nadere opheldering omtrent de vrijstelling dei- kostschoolhouders. Hij verklaarde zich tegen de amen dementen van den heer Jonckbloet op de artt. 1 en 2, omdat zij hetzelfde inhielden als het regeeringsvoorstel, en wat art. 3 betreft, kon hij zich meer vereenigen met het amendement van den heer Fokker, om enkel vrij stelling-te geven voor het intellectueel onderwijs. De heer van Kuyk verdedigde zijne qualificatie van het wetsontwerp, bestreed de amendementen en betuigde zijne verwondering er over, dat zij voorgesteld werden van dezelfde zijde, die zich verklaard heeft tegen het in behandeling nemen van het amendement van den heer Heemskerk op het wetsontwerp nopens de herziening der kiestabel. De heer van Voorthuysen zou ook, na de verklaring- des ministers van Zaterdag, waarin hij spoedige alge meene herziening der patentwet toezegde, thans liever de intrekking van dit ontwerp zien. De minister van financiën ontkende Zaterdag herzie ning der patentwet te hebben toegezegd. Integendeel; hij acht die wet niet voor herziening vatbaar. Wat het ontwerp betreft, het doel er van is nopens deze zaak algemeene regels te stellen en ook om van de zijde der regeering het bewijs te geven, dat zij zooveel mogelijk alle belemmeringen van het bijzonder onderwijs wil wegnemen. De minister verklaarde zich tegen de amen dementen, niet om het beginsel, maar omdat men dan nog meer vrijstellingen zou moeten verleenen. De heer Thorbecke verduidelijkte nader zijne meening, waarna de heer Heemskerk Azn. het ontwerp karakteri seerde als de strekking hebbende om eene milde interpre tatie aan de patentwet te geven. Maar dan begreep hij niet, waarom de huisonderwijzers niet worden vrijgesteld; dit geschiedt by de amendementen van den heer Jonck bloet, en daarom kan hij zich daarmede vereenigen, mits er eenige verandering en bijvoeging in plaats had. Overigens vroeg ook hij eenige inlichting omtrent de patentplichtigheid van hen, die jongelieden in huis heb ben, waaraan zij tevens onderwijs geven, waarop door den minister geantwoord werd dat die personen patent- plichtig waren als particuliere onderwijzers. De heer Jonckbloet bracht vervolgens nadat nog de heeren van Goltstein cn Fokker nader het woord ge voerd hadden nog eene wijziging in zijn amendement op art. 2, tengevolge waarvan dit artikel nu aldus zou luiden: „In litt. k van gemeld artikel vallen de woorden weg: „of lessen geven, waarvoor zij door hunne leerlingen worden betaald." „Litt. q van hetzelfde artikel zal worden gelezen als volgtAlle leeraren, onderwijzers en onderwijzeressen, kweekelingen, beambten en bedienden bij inrichtingen

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1869 | | pagina 5