MIDDELBURGSCHE
COURANT,
N* 59.
Dinsdag
13 April.
Editie
van
Maandag avond 8 uren.
.■VSlddelfourg 12 April.
Het regeeringsontwcrp tot afschaffing van het zegel
op gedrukte stukken en advertentiën is thans door
'skonings bekrachtiging tot wet verheven. Met 1 Juli
zullen dus de dagbladen van een knellenden band bevrijd
zijn. Wij begroeten den tot stand gekomen maatregel als
eene blijde gebeurtenis, omdat alles wat de vrije uiting
der gedachten belemmert in een waarlijk vrijheidlievend
land misplaatst is en zooveel mogelijk behoort geweerd
te worden. Hoewel de invloed welken deze wet op de
dagbladpers zal uitoefenen niet met zekerheid te bere
kenen valt, zoo meenen wij toch te mogen aannemen dat
uitbreiding en prijsvermindering der couranten een
dadelijk merkbaar gevolg wezen zal, al kunnen wij ook
niet zoo volmondig instemmen met hen die belangrijke
verbetering van den inhoud der couranten in de naaste
toekomst voorspellen.
Intusschen, dit is zeker, vrijheid is eene eerste voor
waarde tot ontwikkeling, en daarom zijn wij dan ook
overtuigd dat de afschaffiing van het dagbladzegel
goede vruchten zal dragen, ook al komen die nog niet
zoo heel spoedig tot rijpheid als velen schijnen te ver
wachten.
Onderscheidene bladen hebben reeds aangekondigd
dat zij vóór of met 1 Juli ingrooter formaat of voor min
deren prijs zullen worden uitgegeven. Enkele beloven
beide voordeelen vereenigd. Ook de Middelburgsche
courant zal niet achterblijven, maar haar werkkring
zoo ver uitbreiden als de kring harer intellectueele en
iinancieele krachten gedoogt.
Wij vernemen uit goede bron dat bij den raad van
state aanhangig is een wetsontwerp tot invoering vhn
een uniform-port van vijf cent voor het geheele konink
rijk, dat dus vermoedelijk in do volgende zitting der
tweede kamer zal ingediend worden. De vele wetsont
werpen, nog bij de kamer aanhangig, zullen ten minste
de behandeling in deze zitting niet toelaten. Men schijnt
dus met den aanvang van 1870 die groote verbetering in
het Nederlandsche postwezen te mogen verwachten.
•{Het vaderland)
Het eerste nommer van Het vaderland, lang met
ongeduld te gemoet gezien, is dan, met de dagtee
kening van Maandag 12 April, Zaterdag avond te
's Hage verschenen, en zal zeker bij velen reeds
welkom zijn geheeten. Het formaat is grooter nog
dan van het Handelsblad, en toch ziet Het vaderland
door de flinke letter waarmede het, niet al te compres,
gedrukt wordt, er behagelijk uit. Dat hetgeen ér in
geschreven is gezonde taal zou wezen, daaraan viel
wel niet te twijfelen. Behalve de politieke berichten
bevat het de rubrieken die in elke courant onmisbaar
schijnen te zijn, als Zeetijdingen, Handelsberichten,
Laatste berichten enz., maar buitendien treft men er ook,
wat in ons land nog maar weinig in gebruik is, een
feuilleton in aan, waarin een roman, met den titel Mede-
deelingen van den kluizenaar van den Koekamp, wordt
aangevangen.
Hoewel de indruk, dien het eerste nommer op ons
maakte, over het algemeen gunstig is, mogen wij toch
niet verzwijgen dat wij er wel eenige meerdere sporen
van oorspronkelijkheid en van zelfstandig karakter in
verwacht hadden. Een groot gedeelte der eerste blad
zijde wordt ingenomen door een o. i. alleszins juist be
toog tegen het behoud van het onderwijs in de godge
leerdheid aan de hoogescholen, hetwelk ook in het thans
ingediende wetsontwerp is opgenomen. Het stuk van
een „geacht medewerker ontvangen" wordt geplaatst
ofschoon het gevoelen der redactie daarin niet geheel
Wordt uitgedrukt. Wij achten de opname van een stuk
waarvan men die getuigenis moet afleggen vooral mis
plaatst in een blad omtrent welks politieke overtuiging,
althans in bijzonderheden, men nog zeer in het onzekere
verkeert. Wel weet men dat Het vaderland een blad zal zijn
Var> liberale strekking, maar deze qualificatie is te onbe
stemd om er eenige beteekenis aan te kunnen hechten.
Op de overtuiging der redactie omtrent de belangrijke
vraagstukken van den dag komt het aan, en deze hadden
wij in een eerste nommer gaarne bij wijze van politiek
programma gepreciseerd gezien. Niettegenstaande deze
opmerking begroeten wij het nieuwe blad met groote
ingenomenheid, in do gegronde verwachting dat zijne
verschijning vooral voor de residentie een groote aan
winst wezen zal.
Eergisteren is aan de hoogeschool te Leiden gepro
moveerd tot doctor in de letteren de heer J. G. Yoegler,
van Darmstadt, conrector bij het gymnasium te Middel
burg, met eene dissertatie: „Specimen Litterarum
exhibens prosopographiae Aristophaneae partem eam,
quae est de belli ducibus."
Jl. Vrijdag namiddag had ten huize van den baron
van der Heirn van Duyvendijke te 's Gravenhage, in
tegenwoordigheid van een dertigtal „vereerders der
door de volkssympathie gekroonde vaderlanders", gelijk
het Dagblad zich uitdrukt, de aanbieding plaats der
huldeblijken aan de oud-ministers m'. J. Heemskerk Az.
en m'. J. P. J. A. baron van Zuijlen van Nyevelt.
De heer J. M. de Kcmpenaer, uit Arnhem, hield eene
rede, waarin hij de beteekenis der plechtigheid uiteen
zette. Onder anderen betoogde hij, dat genoemde heeren
in hun ministerieel leven getoond hebben pal te staan
voor het grondwettig koningschap, door zijne miskenning
met vaderlandslievende veerkracht te weerstaan; dat zij
het plechtanker onzer staatsinstellingen tegen een over-
moedigen aanval beveiligd en in een moeilijk oogenblik
de constitutioneele monarchie tegen verzwakking en
ondermijning behoed hebben. Vervolgens wees hij op
do bijzondere regeeringsdaden der heeren Heemskerk
en van Zuijlen: het bedwingen, onder Gods zegen,
van de veepest en het verbeteren van den loop der
Schelde had het bestuur van Heemskerk zoo gezegend
voor Nederland gemaakt, terwijl het beleidvol oplossen
der Schelde-quaestie, voor zoover die zich op inter
nationaal gebied bewoog, aan van Zuijlen mocht worden
dank geweten, wiens staatsmanstalent zich evenwel nog
het meest treffend had geopenbaard in de wijze waar
op hij het Limburgsch Luxemburgsche geschil heeft
uit den weg geruimd, door welke daad hij onze waar-
digueid gehandhaafd en den wereldvrede gered had.
De tegenwoordige hulde-manifestatie was ontsproten
aan den wensch om door een openlijk bewijs van waar
deering den smaad uit te wisschen, door partijzucht en
schandelijke miskenning van al die weldaden op ons
volk gelegd. Ten slotte gaf dc spreker een overzicht van
de geschiedenis van dit eerbetoon. Als een doorn der
roos wees hij het overlijden van m<\ Jacob van Lennep,
een der drie ontwerpers van het thans uitgevoerde plan.
Ook beschouwde hij het als schaduw, dat het huldebetoon
zoo laat kwam en het cijfer der deelnemers niet nog
grooter was. Daartegenover stonden echter als lichtpun
ten, dat de gevierden thans gewichtige betrekkingen
bekleeden, terwijl zij, waren de huldeblijken vroeger
aangeboden geworden, nog ambtelooze burgers zouden
zijn geweest. En ten aanzien der minder ruime deelneming
mocht men niet voorbijzien dat de commissie van alle
pressie afkcerig is geweest en de deelnemers allen zon
der drang of geweld zijn toegetreden. Wegende en niet
tellende, was de lijst der deelnemers een eerelijst.
De rede van den heer de lCempenaer werd gevolgd
door eene van den hoogleeraar G. W. Vreede. Ook deze
spreker deed uitkomen dat het voorname doel van dit
huldeblijk is den smet van ondank uit te delgen, die
blinde partijzucht op de natie had gedrukt, en om zich
te vrijwaren tegen het verwijt van flauwhartige onver
schilligheid en berusting in het ten vorigen jare gepleegd
geweld en onrecht. Het eerlijk Nederlandsch hart duldt
dit laatste nog niet. Hier ontvangt de partijzucht een
bestraffende les van die zoo dikwijls misbruikte politieke
moraliteit. Hier wordt, onbaatzuchtig en zonder bijoog
merken, eenvoudig recht gedaan aan eerloos miskende
en mishandelde staatsliedendiehet constitutioneel
beginsel van homogeniteit in praetijk brengende en als
éen man met hunne getrouwe ambtgenooten staande en>
vallende,het bewind hebben verlaten, en die derhalve geen
gunsten hebben te verleenen. Nijd en wangunst mogen
zich dan ook de tanden stomp bijten aan het metaal dat
den onvergankelijken lof der heeren Heemskerk en van
Zuylen aan het nageslacht verkondigt. Het gezond ver
stand van Hollandsche kiezers heeft, volgens spreker,
reeds in den waardigen Heemskerk al de eigenschappen
van den voortreffelijken volksvertegenwoordiger gewaar
deerd. Noodc zag men het hoofd der Nederlandsche
diplomatie in eene vergulde legatie naar het kille noor
den verwijderen liefst had de natie hen beiden onaf
scheidelijk in het staatsbestuur behouden, maar zij,
vertrouwt van hun scherp doorzicht, wakker beleid en
onbezweken veerkracht niet voor altijd verstoken te
zullen zijn, maar hen in tijden van gebiedende noodzake
lijkheid iets vroeger of later weder in 's konings raad
aan te treffen.
Nadat de feestgaven in oogenschouw waren genomen
betuigde de heer Heemskerk zijne erkentelijkheid en
die van den graaf van Zuylen. Hij verklaarde dat de
tegenwoordige oogenblikken hem kostelijk en dierbaar
waren dat hij en zijn gewezen ambtgenoot zich hoog en
boven eigen verdienste vereerd gevoelden door zoo
schoone en smaakvolle geschenken, waarin niet alleen
de kunst hoog te prijzen is, maar die dubbele waarde
hebben omdat zij het gevoel uitdrukken van vele hon
derden vaderlandslievende medeburgers. Diep trof hem
het aandeel dat de onvergetelijke Jacob van Lennep aan
de vinding en de uitvoering van het eereblijk had gehad-
Overigens dankte hij de commissie voor het welwillend
oordeel over de ('aden van den heer van Zuylen en hem.
Ten slotte herinnerde hij dat de heer de Kempenaer,
twintig jaar geleden, aan het vaderland groote diensten-
had bewezen in een hoogst kritiek tijdsgewricht, en
daarna met ondank was bejegend. Men behoorde wel te
waardeeren dat bij dien staatsman het denkbeeld der
tegenwoordige handeling was opgekomen.
De heer van Zuylen wees, na den heer Heemskerk, op
het persoonlijk en algemeen karakter vau dit huldebewijs.
Persoonlijk gevoelde hij zich vereerd en getroffen, nu hij
mocht ervaren dat er velen in den lande gevonden wor
den, die hetgeen hij en zijn ambtgenooten in het belang
van Oranje en Nederland in zwakheid hadden gedaan
naar eisch, ja boven eisch, wilden erkennen en waardee
ren. Het was hem bij dit alles een ware behoefte om,
ook namens den heer Heemskerk, met wien hij zich
vooral ook in dit opzicht homogeen wist, luide te ver
klaren dat bij hetgeen zij tot heil des vaderlands hadden,
gewild en gewerkt zij allereerst en allermeest de hulp va»
boven hadden gevraagd en met ootmoed erkende hij
het ook hadden verkregen. Dat steunen op God was
de kracht geweest ook onzer vaderen. Had hij, spreker,
iets mogen verrichten dat een zegen voor zijn land was
geweest, dan kwam aan God daarvan de cere toe. In den
verderen loop zijner rede constateerde hij, dat de oor
zaken der tijdelijke nederlagen van de nationale richting
wellicht het meest moesten worden toegeschreven aan de
weinige veerkracht, door de welgezinden getoond. Eerst
dan als het publiek leven zich krachtiger zal doen gelden
kan de zegepraal der richting, die hier vertegenwoor
digd was en die feitelijk de meerderheid bij de natie'
bezit, worden verbeid. Als teeken nu van ontwakende-
volksveerkracht, in belangstelling voor de publieke-
zaak openbaar, begroette hij dit huldebewijs met ware
blijdschap. Met de grief van den eersten feestredenaar
over het betrekkelijk kleine cijfer der deelnemer»
kon spreker niet instemmen. Ilij eindigde met zijn
innigen dank te betuigen, onder verzekering dat de-
herinnering van dit oogenblik hem een nieuwe prikkel
zou wezen om ook voortaan met liefde en lust zijne
krachten aan de bevordering der belangen van het hem-
dierbaar Oranje en Nederland te blijven besteden.
Van de aangeboden medailles werd aan ieder der beide
heeren een exemplaar in goud, zilver en brons uitgereikt,,
terwijl beide een album ontvingen, in goud marokijn
quarto gebonden, met de photografische afbeeldingen
der drie ontwerpers, de door dezen aan de natie gedane