MIDDELBUMSCHE COURANT
BIJVOEGSEL
VAK DB
van Zaterdag 20 Maart 1869. No. 45.
Staten - gen eraal
Zitting van Woensdag, 17 Maart.Ingekomen wetsontwer
pen; rapport adres Itegout; aanneming ontwerp vervoer
op landwegen; interpellatie Insinger; beraadslaging con-
clusie verzoekschrift; aangekondigde interpellatie van
Wassenaer van Catwijck.
In deze zitting zijn ingekomen twee wetsontwerpen:
1°. nopens de verstrekkingen voor het departement van
oorlog; 2°. tot regeling van het hooger onderwijs.
Door den heer de Bieberstein wordt rapport uitge
bracht op een adres van den heer P. Regout, omtrent de
afsluiting van de Maas bij Maastricht. De conclusie van
dit rapport strekt om afschrift er van te verzenden aan
den minister van binnenlandsehe zaken, met verzoek
om aan de rechtmatige klachten van den adressant liefst
in den door de commissie in haar rapport aangegeven
zin, tegemoet te komen. Over die conclusie zal nader
worden beraadslaagd.
Zonder beraadslaging wordt met algemeene stemmen
aangenomen het wetsontwerp tot intrekking der Fransche
wetten omtrent het vervoer van vrachten op de land
wegen.
Aan den heer Insinger werd vervolgens, op zijn verzoek,
verlof verleend tot den minister van binnenlandsehe
zaken twee vragen te richten omtrent overeenkomsten
die door de maatschappij tot exploitatie der staatsspoor
wegen zouden zijn gesloten. Naar aanleiding der loopende
geruchten vroeg hij den minister in de eerste plaats: of
door de exploitatiemaatschappij met de Fransche Oost
spoorwegmaatschappij eene overeenkomst was aangegaan
en of die door de regeering was goedgekeurd. Verder
wees hij er op, dat voortdurend in de vreemde bladen
gesproken wordt van eene overeenkomst met genoemde
maatschappij nopens de exploitatie van spoorwegen tot
Amsterdam. Dit laatste acht hij niet denkbaar, omdat
men toch aan eene vreemde maatschappij niet de exploi
tatie van spoorwegen, in Nederland gelegen, zou opdragen.
Hij vroeg daarom, in de tweede plaats, 9f voor de goed
keuring van zoodanige overeenkomst, als in zijn eerste
vraag bedoeld, de medewerking der wetgevende macht
zal worden ingeroepen.
De minister van binnenlandsehe zaken heeft hierop
geantwoord, dat door de regeering nog geene overeen
komst omtrent deze aangelegenheid is goedgekeurd en
dat zij te dien opzichte nog geheel vrij isdoch dat,
wanneer eventueel zoodanige overeenkomst mocht wor
den gesloten, de medewerking der wetgevende macht
misschien zon moeten worden ingeroepen.
Hierna werd nader behandeld een door den heer Dul-
lert in de zitting van eergisteren gedaan voorstel om een
door het kerkbestuur van Eist ingediend adres naar den
minister van binnenlandsehe zaken te verzenden. Het
betreft hier een geschil omtrent de afsluiting van een
weg. Door den minister werd hieromtrent thans reeds
eenige inlichting gegeven, waarna besloten werd het
adres ter griffie neder te leggen.
Aan den heer van Wassenaer van Catwijck is, op zijn
verzoek, verlof verleend tot den minister van financiën
eenige vragen te richten omtrent het beheer der kerke
lijke goederen.
Zitting van Donderdag 18 Maart. Uitstel beraadslagin
gen wet zeebrieven; interpellatie van "Wassenaer van
Catwyckreces.
Aan de orde was de voortzetting der beraadslagingen
over art. 2 van het wetsontwerp tot wijziging der wet
geving omtrent de zeebrieven en Turksche paspoorten.
Dit artikel was door de regeering op nieuw gewijzigd,
terwijl door de heeren Heemskerk Azn. en van Houten
daarop amendementen waren vooi-gesteld en in het ver
slag nopens het nader sectieonderzoek nog andere wijzi
gingen waren aangegeven, allen betreflende het recht
van naamlooze vennootschappen om Nederlandsche
schepen in eigendom te bezitten.
De leden die in de zitting van fyeden over dit artikel
het woord, voerden, hadden echter het meeste bezwaar
tegen de bepaling, dat ook aan Nederlanders, buitens
lands gevestigd, zeebrieven konden worden uitgereikt. Zij
meenden dat dit vooral in oorlogstijden tot groote ver
wikkelingen aanleiding kon geven. Dit bezwaar deed
den heer de Casembroot ook voorstellen om de discussiën
te verdagen, tot nadat de regeering, door tussenkomst
van onze gezanten bij de vreemde mogendheden, de noo-
dige inlichtingeu zal hebben bekomen omtrent de quaes-
tie, of onderdanen van die mogendheden, buitenslands
wonende, worden toegelaten als eigenaren van schepen
behoorende tot het land waar zij geboren zijn.
Tegen deze bijvoeging werd van verschillende zijden
bezwaar ingebracht. Nadat de minister van financiën
evenwel verklaard had, dat bij de regeering geen bijzon-
wet te verlangen, werd besloten de discussiën over het
ontwerp te verdagen tot een nader te bepalen dag, ter
wijl, in verband daarmede, ook werden uitgesteld de be
raadslagingen over het ontwerp tot afschaffing van het
registratierecht op vreemde zeeschepen.
Na aanneming van het ontwerp tot bekrachtiging van
den onderhandschen verkoop van rijksgrond aan de
gemeente Maastricht, had de interpellatie plaats van den
heer van Wassenaer van Catwijck, omtrent het beheer
der goederen van de Nederduitsche hervormde kerk.
Na de aanleiding tot het doen zijner vragen te hebben
doen kennen, wees de heer van Catwijck op de verlen
ging van den eerst vastgestelden termijn van April 1869,
waarop de werkkring van de algemeene commissie van
toezicht op het beheer der kerkelijke goederen zou
worden opgeheven, in verband met een brief van den
minister van financiën, waarin op aanneming van het
door die commissie voorgesteld reglement werd aange
drongen. Naar aanleiding daarvan richtte hij deze drie
vragen tot den minister: 1°. op welke rechtsgronden
het eenmaal overgedragen en dus afgestaan gezag kon
worden teruggenomen, zooals dit met de kerkelijke goe
deren is geschied? 2°. (in verband met den bovenbedoel
den brief) of het niet strijdt met het beginsel van schei
ding van kerk en staat, door dezen minister steeds zoo
sterk voorgestaan, om, in zake van kerkelijke verschillen,
door bedreiging pressie uit te oefenen? 3°. welke de
afmeting is van het gevaar voor de kerkelijke ge
meenten, in die bedreiging voorgespiegeld?
Dc minister van financiën antwoordde, dat de verlen
ging van den eerst vastgestelden termij n tot overdracht
der kerkelijke goederen, met zes maanden, eenvoudig
hieraan was toe te schrijven dat, bij zijne komst aan het
departement, nog weinig uitvoering was gegeven aan
het besluit van 1866, waarin het beginsel van overdracht
van het beheer was opgenomen. In antwoord op de tweede
vraag gaf hij te kennen, dat het volstrekt niet in zijne
bedoeling lag eenige bedreiging te doen hooren, maar
dat hij het alleen noodig achtte eenige opmerkingen te
maken ter bevordering van de uitvoering der in 1866
vastgestelde regeling. Hierdoor verviel het antwoord op
de derde vraag.
De heer van Wassenaer van Catwijck constateerde
hierop, dat de minister erkend heeft1°. dat al de ge
meenten in Nederland geheel vrij zijn om het ontworpen
reglement van organisatie, haar door het algemeen col
lege van toezicht voorgelegd, al of niet aan te nemen;
2°. dat de gemeenten, die het vrij beheer over hare ker
kelijke goederen willen houden, in art. 168 der grondwet
volkomen waarborg vinden voor hoogere bescherming
terwijl hij in de derde plaats (naar aanleiding van een
nader antwoord des ministers) constateerde, dat de minis
ter ook erkend had dat die gemeenten, die zich vrijelijk
georganiseerd hebben, bij de regeering in voorkomende
gevallen (het vragen van subsidiën enz.) niet zouden
achterstaan, mits hare regeling zóo zij, dat de regeering
steeds behoorlijk ingelicht kan worden omtrent haar
juisten toestand.
De kamer is hierop tot nadere bijeenroeping gescheiden.
Gemeenteraad van Middellbnirg.
Zitting van heden 19 Maart. Wijziging staat restitutie
plaatselijke directe belasting inkomsten; request C. Snij
ders; vaststelling kohier plaatselijke directe belasting in
komsten; behandeling rapport gas-quaestie; jaarverslagen;
pensioen concierge raadhuis.
Voorzitter de heer Bijleveld van Serooskerke.
Afwezig de heer de Jonge, ongesteld; van de Graft,
Luteyn, Magielse en Yerbrugge.
De notulen van het verhandelde in de zitting van
12 dezer worden na voorlezing goedgekeurd, en daarna
voor kennisgeving aangenomen de mededeeling des
voorzitters betreffende de afwezigheid der bovenge
noemde leden.
Op voorstel des voorzitters wordt besloten, den in de
vorige zitting vastgestelden staat van restitutie van be
taalde plaatselijke belasting op de inkomsten te wijzigen
door daarvan te schrappen jhr. J. H. Paspoort, die bij
vergissing er op was gebracht.
Geschiedt voorlezing van een ingekomen adres van
den heer C. Snijders, assistent-waag- en kraanmeester en
assistent-marktmeester alhier, die te kennen geeft dat
hij met innig leedgevoel, zooals men licht beseffen zal,
het in de vorige zitting genomen besluit heeft vernomen,
waarbij de heer P. J. Huijer is benoemd tot waag- en
kraanmeester en hooiweger, in plaats van wijlen des
adressants vader, cn hij adressant alzoo voor die betrek
king, welke hij als assistent sinds verscheidene jaren
met lust en ijver heeft waargenomen, niet in aanmerking
isgekomen. Hoezeer hij dat besluit eerbiedigt, acht hij
zich, om voor hem overwegende redenen, verplicht thans
eervol ontslag te verzoeken, en wel zoo spoedig mogelijk,
uit zijne betrekking van assistent-waag- en kraanmeester
en assistent marktmeester. Zonder hoofdelijke om
vraag is het gevraagd eervol ontslag verleend.
N aeene korte zitting met gesloten deuren de openbare
stelling van het kohier der plaatselijke directe belasting
op de inkomsten over 1869. Op voorstel van burgemeester
en wethouders en de commissie voor deze aangelegenheid
is besloten, de aanslagen te verhoogen van de heeren
A. J. Ie Nobel tot de 2# klasse, G. Bosman, J. Jansen,
Ph. Buiterijs en W. de Rijke allen tot de 3c klasse. Het
kohier is dientengevolge met 54.30 verhoogd en gearres
teerd tot een bedrag van /"49,032.591, benevens 2 opcenten,
ten bedrage van f 980.65, zoodat het geheele bedrag is
f50,013.24.1. Het zal, na den vereischten tijd ter inzage
te hebben gelegen, aan gédeputeerde staten ter goed
keuring worden opgezonden.
Aan de orde is de beraadslaging bij resumtie over het
in de zitting van 16 December jl. door, den heer van
Diggelen uitgebracht rapport namens de commissie
belast met het geven van advies omtrent de quaestie
tusschen de directie der gasfabriek en den heer P. J.
Lienders. [Zooals wij reeds vroeger mededeelden strekte
dit advies, om den heer Lienders te kennen te geven dat
de verrichte werkzaamheden aan de gasleidingen enz.
eene vergoeding aan de gemeente vorderen volgens
taxatie ad f 145.74.]
Op de conclusie van bedoeld rapport is in de 2itting
van 20 Januari jl. door den heer N. J. C. Snouek Hur-
gronje een schriftelijk amendement ingediend, in hoofd
zaak strekkende om, indien men meenen mocht dat
art. 28 en niet art. 8 van het gascontract hier van toe
passing is, de voorgestelde som te wijzigen en te bepalen
op f 142.74.
De beraadslaging zoowel over het rapport als over het
voorgestelde amendement geopend zijnde, zegt de heer
Lantsheer dat hij zich met het voorstel der commissie
kan vereenigen, met deze wijziging echter dat eene som
van f 12, welke, de commissie voorstelt ten laste der ge
meente te brengen, ten laste van den heer Lienders
moet worden gebracht.
De heer van Diggelen zegt dat hij zich met die wijzi
ging niet kan vereenigen, omdat daardoor den aannemer
een last zou worden opgelegd, dien hij niet behoeft te.
dragen, daar hij niet verplicht is de kosten voor nieuw
bijgebrachte gasleidingen voor zijne rekening te nemen.
De heer Lambrechtsen van Ritthem kan zich, evenals
de heer Lantsheer, niet met het rapport vereenigen voor
zooveel de bedoelde f 12 betreft. Ook hij meent dat die
voor rekening van den aannemer moeten komen. Wan
neer toch uit de aanwijzing der directie voortvloeit, dat
eene lengte van 6 ellen gasleiding moet worden bijge
legd, en de aannemer zich tegen de uitvoering daarvan
niet heeft verzet, dan behoort hij de kosten daarvan ook
te dragen.
Volgens den heer van Diggelen geeft het niet maken
van bedenkingen door den aannemer bij den aanleg, der
gemeente geen recht om hem de daaraan verbonden
kosten van f 12 te doen betalen.
De heer N. J. C. Snouclc Hurgronje deelt mede dat hij,
na ingewonnen inlichtingen, de eerste twee punten van
zijn amendement betreffende de toepassing van het
contract intrekt, doch volhardt bij zijn in de derde plaats
gedaan voorstel, om de bedoelde f 12, waarover zoo even
gesproken is, ten laste van den aannemer te brengen.
De heer Lantsheer verklaart zich ten gunste van dit
amendement, en doet uitkomen dat hij niet begrijpen
kan hoe de gemeente verplicht zou kunnen zijn tot
betaling der meergenoemde som.
De heer van Diggelen persisteert bij het reeds door
hem aangevoerde. Zijns inziens zou het van den aan
nemer eene goedheid zijn indien hij die f 12 betaalde en
zou men dit als het ware als een geschenk aan de
gemeente moeten beschouwen, en daar is spreker tegen.
Rechtens is de aannemer niet tot betaling dier som ver
plicht.
De beraadslaging gesloten zijnde, wordt in omvraag
gebracht het amendement van den heer N. J. C. Snouck
Hurgronje, om de bedoelde f f2 ten laste van den heer
Lienders te brengen. Daar de stemmen staakten (6 tegen
6), is de beslissing tot de volgende zitting aangehouden.
Tegen stemden de heeren Damme, van Diggelen, Sifflé,
van Deinse, A. W. Snouck Hurgronje en Rekker.
Voor de leden worden ter inzage gelegd de ingekomen
jaarverslagen betreffende het lager onder wijs en van de
gezondheidscommissie.
De voorzitter deelt mede, dat burgemeester en wet
houders zullen voldoen aan het verzoek van den heer
C. J. van de Kreke, om eervol ontslag als concierge van
het raadhuis. De beslissing omtrent het mede gedaan
verzoek om pensioen behoort evenwel tot de bevoegd
heid van den raad. Burgemeester en wethouders stellen
daarom voor, iemand voor die betrekking te benoemen,
die reeds eenige andere betrekking bekleedt, en van
het daaraan verbopden traktement van f 300 eene som
van f 100 te korten en die aan den heer van de Kreke
te verleenen. Dienovereenkomstig wordt besloten, en
daarna de zitting gesloten.
SNELPERSDRUKKER» VAN DE GEBROEDERS ABRAHAMS.