MIDDELBURGSCHE COURANT. N°- 42. Zondag 1869. 14 Maart. Editie van Zaterdag avond 8 uren. NATIONALE MILITIE. De Burgemeester en Wethouders van Vllsslngcn, Gelet op art. 150 der wet van den 19™ Augustus 1861 (Staatsblad n°. 72). Noodigen bij deze uit, de lotelingen welke mochten, verlangen bij de zeemilitie te dienen, hiervan aan burge meester en wethouders voor den 1™ April aanstaande kennis te gevenen brengen, voor zooveel noodig, ter- hunner kennis, dat de wet, onder meer, bepaalt, dat elk die bij de zeemilitie is ingelijfd, vier jaren na den dag zijner inlijving een bewijsvan ontslag uit den dienst ont vangt en dat de loteling die zijn diensttijd bij de zee militie volbracht en een behoorlijk paspoort bekomen heeft, in tijd van vrede van den dienst bij de schutterijen is vrijgesteld. En is hiervan afkondiging geschied waar het behoort, den 9 Maart 1869. De Secretaris, De Burgem. en Wcth. voorn. P. FORBES WEES. WINKELMAN. Middelburg 13 Maart. Het wetsontwerp tot afschaffing van het zegelrecht op gedrukte stukken en advertentiën is heden door de tweede kamer met 41 tegen 31 stemmen aangenomen, nadat daarin de bepaling was opgenomen dat de wet met 1 Juli zal in werking treden. Het ontwerp tot verhooging van den accijns op het gedistilleerd is aangenomen met 56 tegen 15 stemmen. De heer van Sypesteyn heeft van de kamer verlof ge vraagd om den minister van koloniën te interpolleeren omtrent de aangelegenheden van de Kust van Guinea. Maandag zal het wetsontwerp op het recht van zegel (plakzegel voor handelspapier) in behandeling worden genomen. De eerste kamer is tegen 30 dezer bijeengeroepen. Volgens de bij Provinciaal blad van Zeeland n°. 28 door den commissaris dos konings medegedeelde circu laire, bedroeg de bevolking dezer provincie op 31 Decem ber 1868 88,774 mannen en 90,524 vrouwen, totaal 179,298 personen, verdeeld als volgt Voormalig 4« district 12,000 mannen, 12,340 vrouwen, totaal 24,340; voormalig 5district 17,440 mannen, 17,687 vrouwen, totaal 35.127Zuid-Beveland c a. 15,881 mannen, 16,346 vrouwen, totaal 32,227Walche ren c. a. 21,538 mannen, 21,850 vrouwen, totaal 43,388; Nóord-Bevcland 3,424 mannen, 3,374 vrouwen, totaal 6,798; Tholen c. a. 7,254 mannen, 7,216 vrouwen, totaal 14,470; Schouwen cn Duiveland 11,237 mannen, 11,711 vrouwen, totaal 22,948. Op 31 December 1867 bedroeg de bevolking dezer provincie 88,684 mannen, 90,317 vrouwen, totaal 179,001 personen, zoodat in den loop des vorigen jaars eene vermeerdering van 297 personen heeft plaats 'gehad. Het Provinciaal blad van Zeeland n°. 26 bevat het besluit van gedeputeerde staten dezer provincie van den 5™ dezer, waarbij met uitbreiding in zoover van het bepaalde bij art. 1 van hun besluit van denlO™ Juni 1868 (Provinciaal blad n°. 60) wordt bepaald dat, tot nadere beschikking, de invoer van rundvee geoorloofd is in de haven van Veere, zonder onderscheid van herkomst, en dat de bepalingen der artt. 4—8 van het reglement ter voorkoming van de verspreiding der longziekte onder het rundvee in Zeeland op dat vee toepasselijk zijn. Bij voornoemd besluit van 10 Juni 1868 was de invoer van rundvee in de haven van Veere alleen geoorloofd zooveel betreft vee uit Noord-Beveland uitgevoerd. In de jl. Donderdag gehouden openbare vergadering v.an den gemeenteraad te Yerseke, is tot secretaris en ontvanger dier gemeente benoemd de heer P. J. Schoon- akker, te Axel, met 5 stemmen, zijnde 1 stem uitgebracht op den heer H. J. de Raad, te Kruiningen, en 1 stem op den heer C. Oostdijk, te Yerseke. Deze benoeming had plaats tengevolge van het op zijn verzoek verleend eervol ontslag aan den heer J. J. de Graaff, te Goes. Het departement Tholen der Maatschappij tot nut van 't algemeen heeft met algemeene stemmen besloten zijn bijval te betuigen aan de bekende circulaire van hot hoofdbestuur dier maatschappij, omtrent de open bare onzijdige school. Het heeft zich echter niet ver- eenigd met het voorstel van het departement Alkmaar, om eene buitengewone algemeene vergadering te verzoe ken, daar het departement, uit hetgeen reeds geschied is, de volkomeu overtuiging bekomen heeft dat het hoofdbestuur de bedoelde zaak met den meesten ijver en kracht heeft aangevat, en dit, zulks noodig oordeelende zelf het initiatief tot eene buitengewone vergadering zal nemen. Uit den Haag schrijft men ons: „Een paar weken geleden beklaagde zich een mijner vrienden, een letterkundige, op grond van een door hem gelezen courantenbericht, dat de verdeeldheid op politiek gebied nu ook al belette dat de nagedachtenis van van Lennep door een monument zou worden gehuldigd. Ge begrijpt dat ik vreemd opzag en ook dat ik mijn vriend opmerkzaam maakte op het feit, reeds in November jl. in deze kolommen medegedeeld, dat zich te Amsterdam eene commissie had gevormd tot oprichting van een gedenktecken op het graf van van Lennep, juist zooals dooi- het X(lc letterkundig congres, op voorstel van de heeren Nijhoff, Sijthoff en Thieme, was besloten Het deed mij genoegen, mijn vriend bovendien tot de erken tenis te kunnen brengen, dat hier althans van geene staatkundige sympathiën of antipathiën sprake kon zijn, wijl zoowel in de congres-commissie die deAmsterdamsche heeren uitgenoodigd had, als bij dezen zeiven, de ver schillende politieke kleuren vrij wel dooreengemengd waren. Toen hij zich verder beklaagde dat het reeds zoo verbazend lang had geduurd eer men openbaarheid gaf aan het plan en er een beroep werd gedaan op de samen werking van zoo vele duizenden vereerders van van Lennep's talent, moest ik hem alweer terecht wijzen met de opmerking dat bij de mededeeling hoe de commissie was samengesteld, tevens was vermeld, hoe er, in over eenstemming met de begeerte van van Lennep zeiven, geene openbare demonstratiën zouden plaats hebben. „Nu ja, was zijn antwoord, dat zal wel meer bepaald geslagen hebben op hetgeen anders bij begrafenissen gebeurt, en in ieder geval zou van Lennep de eerste ge weest zijn om toe to geven aan den algemeenen drang die er bestond om zijner nagedachtenis een blijk van dankbaarheid en achting te wijden. Waarom hebben de Amsterdamsche heeren niet dadelijk, nadat zij zich ge constitueerd hadden, zonder ophef, maar door de noodige publiciteit, iederen Nederlander, zijne vrouw, zijne kin deren, in staat gesteld, eene bijdrage van b. v. hoogstens een gulden te geven aan een gedenkteeken voor den door allen geliefden schrijver? Ik zou hebben durven wedden dat zij in den tijd van een oogenblik eenige duizenden hadden zien samenvloeiennu is het te laat, want het lange wachten heeft hetpubliek reeds ontstemd. Maar ik vraag uwaarom hebben ze 't niet gedaan, toen het tijd was?" „Omdat zij „Amsterdamsche heeren" zijn, dacht ik die wel weten wat zij doen of laten moeten. En inderdaad, dezer dagen vertelde mijn letterkundige vriend, die na tuurlijk lid is van de Leidsche maatschappij, met zekere geheimzinnigheid dat hij er nu achter was. Hij had eene „vertrouwelijke" circulaire ontvangen, die hem alles op helderde. Zóo veel mocht hij mij echter wel mededeelen datdegehcele zaak zoo wat en familie werd behandeld en dat hij onder de uitverkorenen behoorde, die waardig werden geachtom bij te dragen tot een eenvoudig gedenk teeken op van Lennep's graf te Oosterbeek. „Ik zal evenwel voor de eer bedankenverzekerde hij, omdat ik geloof dat, zoo men zich al naar den wensch der familie van Lennep had willen schikken om het graf des dichters op de eenvoudigst mogelijke wijze te ken- teekenen, de commissie toch het Nederlandsche volk in de gelegenheid had behooren te stellen zij nen van Len nep te huldigen, b. v. door de oprichting van eene eer zuil of zoo iets in het Vondelspark of elders te Amster dam. Ik eerbiedig natuurlijk het gevoelen der heeren te Amsterdam, maar twijfel toch zeer of zij dat uitdrukken van hen die het voorstel op het congres hebben gedaan, van het congres dat het voorstel heeft toegejuicht, van het bureau dat hun de uitvoering opdroeg." „Ik geloof dat de twijfel van mijn vriend alleszins ge grond is. „De groote strijd over de quaestie, welke.ons allen, die op eenigerlei wijze tot de periodieke drukpers in betrek- staan, na ter harte gaat, is aangevangen. De tweede kamer heeft gisteren de wetsontwerpen betreffende de afschaffing van het zegel in behandeling genomen. Be langstelling had mij gisteren naar de tribune gedreven, maar wat ik er gehoord heb heeft mij niet in verzoeking gebracht mijn schrijven aan u uit te stellen om in de gelegenheid te zijn, de discussiën ook heden te volgen. Zoo min door de tegenstanders als door de voorstanders Bestaande uit de heeren Six, voorzitter, de Buil, secretaris, Burlage, penningmeester, Alberdingk Thym, Beels van Heemstede, Bingcr, Brugman, Hofdijk, Kochusscn en Westerman. heb ik eenigszins belangrijke nieuwe argumenten te berde hooren brengen. De afgevaardigde uit Middelburg, inr. D. van Eek, heeft zich dapper gekwetenals lid van het hoofdbestuur van het Anti-dagbladzegelverbond en voorzitter der Haagsche afdeeling moest hij op de hoogte der quaestie zijn en toonde zich dat ook werkelijk. Een ding verwondert mij, dat men niet meer rechtstreeks de quaestie in het hart tast en aantoont dat eene belasting, met een bepaald doel en in een bepaalden tijd in bet leven geroepen, in dezen tijd en onder de tegenwoordige omstandigheden geen raison d'être meer heeft; of, zoo ja, dat zij dan ook niet alleen op periodieke geschriften, maar op alle drukwerken, boeken niet uitgezonderd, moet worden toegepast! Zóo gesteld is zij vrij wat eenvou diger, dan zooals zij meestal wordt voorgedragen, ge wikkeld in een kleed van onderling strijdige argumenten en gevangen in een net van cijfers, waarbij het iemand groen en geel voor de oogen wordt. „Tronwens, het is opmerkelijk en, in het vaderland van Laurens Koster verblijdend, dat ook onder de tegen standers der zegelafschaffing, niemand het beginsel van belasting der vrije drukpers in bescherming heeft geno men, maar de argumenten deels aan allerlei neven omstandigheden, deels aan de lieve rijksdaalders werden ontleend. Ook het argument, waarmee men in ons land wonderen doet: het is nu al lang zoo geweest en vrij goed gegaan, waarom zouden wij het niet zoo laten, wordt natuurlijk niet vergeten. Toen de heer de Bosch Kemper sprak, hoorde men den heer de Bosch het zegel, don heer Kemper de afschaffing bestrijden. Ilij is, even als de heer Godefroi, tegen alle partieele hervormingen van ons belastingstelsel. Maar moet dan daarop elke aanvankelijk nuttige en rationeele verbetering wachten „Ook het voorgestelde aequivalent wordt als stormram aangevoerd. De verhooging van den accijns op het ge distilleerd zou eene premie zijn voor den smokkelhandel. Ik zou vragen is do tegenwoordige zegelwet het niet voor eene soort van smokkelaars van geheel ander ge halte? Gij, ik, honderden met ons, tot in de hoogste en beschaafdste kringen, ontvangen van hunnen boekhande laar hunne wetenschappelijke of literarische revues en weekbladen oogezegeld en zijn dagelijks medeplichtig aan eene ontduiking der zegelwet, die, zoo de afschaf fing onverhoopt niet mocht tot stand komen, slechts onverbiddelijk te keer behoeft te worden gegaan, om weldra hare noodzakelijkheid nog meer algemeen te doen gevoelen. Daarentegen ben ik overtuigd dat de meerdere opbrengst der posterijen, zoodra dat alles onge zegeld per post mocht verzonden worden, binnen eenige jaren eene belangrijke bate aan de schatkist zou ver zekeren. „Maar genoegvoordat ik u weder schrijf, zal het lot der zegelwet althans bij de tweede kamer beslist zijn. Immers de discussie zal niet zoo lang duren als die over de overeenkomst met de Indische spoorwegmaatschappij. Toch is deze verre van onbelangrijk of onvruchtbaar geweest. Zij heeft o. a. doen zien dat de heer de Waal zijne zelfstandigheid als minister van koloniën weet te handhaven, en als ik mij niet bedrieg is hetgeen men als een cléji van zijne zijde aan de kamer heeft opgeno men, niets anders geweest dan een beroep op hare mede werking om hem te steunen in zijn streven omalsminister des konings het opperbestuur der koloniën te voeren, onafhankelijk van eenigen invloed, die hem in het vol gen zijner eigene richting zou kunnen belemmeren. Dat beroep zou nog eene meer bijzondere beteekenis verkrij gen als het waar is wat het gerucht zegt, dat in het wets ontwerp betreffende den landbouw in Indië, dezer dagen aan het oordeel van den raad van state onderworpen, het recht van den Javaan op individueel grondbezit als beginsel is aangenomen, -- een beginsel dat, zooals men weet, o. a. door den heer Thorbecke wordt bestreden." Volgens het Parijsch dagblad le Temps zou de Neder landsche regeering aan' het Belgisch ministerie mede deeling hebben gedaan van hare gevoelens nopens de verëeniging van de_spoorweglijn van den Grand Luxem- bourg met de Fransche lijn de 1'Est. De Staatscourant van den 12™ Maart bevat het koninklijk besluit van den 7™ Maart jl. tot intrekking van het 4e lid van art. 2 van hot koninklijk besluit van 7 April 1866 (Staatsblad n». 19), en wijziging van art. 2 en 8 van het koninklijk besluit van 5 October 1851 (Staatsblad n°. 138), betrekkelijk het port der brieven en der gedrukte stukken, die tusschen het rijk en Nederlandsch Indië door middel van de geslotene brieven malen over Iriëst worden verzonden, mitsgaders tot regeling van het port der monsters van koopwaren, die langs denzelfden weg tusschen het rijk en Nederlandsch- Indië worden gewisseld.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1869 | | pagina 1