MIDDELBUUGSCHE COURANT BIJVOEGSEL van Zaterdag 13 Maart 1869. No. 41. VAN DE v Staten-generaal. TWEEDE KAMER. Zitting van Dinsdag 9 Maart. Ingekomen wetsontwerp; eindverslag; voortzetting discussie wetsontwerp Indischen spoorweg; sluiting algemeene beraadslagingen; discussie art. 1amendement Kerkwijk. Is ingekomen een wetsontwerp tot goedkeuring eener overeenkomst met België, betrekkelijk de vergunning tot wederkeerige uitoefening der geneeskundige praktijk in de grensgemeenten. Het eindverslag is gereed omttent de vraag of-het wetsvoorstel van den heer van Kuyk, tot wijziging-der armenwet, in overweging zal worden genomen. De algemeene beraadslagingen over het wetsontwerp tot goedkeuring der overeenkomst tot wijziging der concessie voor den spoorweg SamarangVorstenlanden zijn hierop voortgezet. De heer Heemskerk Azn. wees in de eerste plaats op het feit dat, terwijl al de leden der kamer 11.Zaterdag van den minister van financiën verstaan hadden, dat, bij niet- 1 aanneming der wet, de maatschappij Maandag, namelijk gisteren, failliet zou wezen, in het Bijblad thans voor komt, dat dit zou zijn na Maandag. Hij vindt hierin eene groote mate van gerustheid. Hij beantwoordde verder de rede van dien minister en meende dat van de kamer nooit verlangd kon worden eene verklaring waarom zij het wetsontwerp verwierp, ofschoon het als zeker kan Worden aangenomen, dat die verwerping volstrekt in geen verband stond met den aanleg zeiven van spoor wegen op Java, want dit wordt door allen gewenscht. Vervolgens beantwoordde hij de rede van den heer van de Putte, daarbij'in tal van bijzonderheden tredende, ter verdediging der handelingen van zijn ambtgenoot voor koloniën in 1867. Ten slotte meende hij, dat men zich volstrekt niet ongerust behoefde te maken omtrent den indruk dien de verwerping der wet zou maken, daar de lijn Samarang er toch zou komen. De heer Nierstrasz gaf nader de gronden aan, waarom hij meende dat er een nauwkeurig onderzoek moest worden ingesteld, alvorens in deze zaak eene beslissing zou worden genomen en gaf zelfs zijn voornemen te kennen om daartoe het initiatief te nemen, wanneer de minister daartoe niet mocht willen overgaan. Oyerigens herhaalde hij de woorden van den heer Storm, dat verwer ping der wet moest beschouwd worden als een protest tegen verdere ondersteuning van maatschappijen, die, als deze, op zoo wisselvalligen grondslag zijn gevestigd. De heer van Voorthuysen zette in eene uitvoerige rede de gronden uiteen, waarom hij meende, dat met deze Maatschappij niet verder moest worden onder handeld. Zij is het faillissement nabij en de zekerheid bestaat volstrekt niet, dat zij, door de te verleenen staatshulp, in staat zal zijn volkomen aan al hare ver plichtingen te voldoen. Bij hem is het niet de vraag hoe komen wij er het goedkoopst af, maar wel: hoe zal Java zijne spoorwegen krijgen. Deze moeten gemaakt Worden en als deze maatschappij daartoe buiten staat is, en er doet zich geen andere solide op, dan moet de staat zelf de spoorwegen' maken. De heer de Bruyn Kóps kwam terug op zijne bezwaren nopens de lijn BataviaBuitenzorg en meende dat de ongunstige indruk, door het ontwerp teweeggebracht, nog kon worden weggenomen, wanneer de concessie Batavia daarvan wierd losgemaakt. Hij wil thans alleen Jen weg Samarang en die weg kan er komen, wanneer men maar van weerszijden wil medewerken. De heer Sloet van de Beele wenschte van zijne warme Ingenomenheid met deze zaak en met het ontwerp te doen hlijken. Hij lichtte daarbij zijne handelingen als gouver neur-generaal toe en zeide dat hij met den bepaalden last naar Indië was vertrokken om de zaak der spoorwegen aan Je particuliere krachten toe te vertrouwen, terwijl de heer Stieltjes was voor staatsspoorwegen. Wat de finan- cieele quaestie betrof, merkte hij op, dat de maatschappij met een voorschot van 5 millioen volstrekt niet geholpen Was. Hij meende, dat als het ontwerp verworpen wierd, men zich in een zee van moeielijkheden zou storten, Waaruit men zich moeielijk zou kunnen redden. De heer Thorbecke constateerde, dat de kamer blijk had gegeven van hare bereidverklaring om met de regee- l'ing^samen te werken ten'einde de lijn SamarangVor stenlanden te doen tot stand komen. Absolute zekerheid van de regeering omtrent het welslagen der zaak kon biet verlangd worden.' Zoolang de mogelijkheid bestaat Jat het doel bereikt kan worden, moet op den ingeslagen weg worden voortgegaan. De eenige moeielijkheid in deze was de samenkoppeling van de Jijn Batavia met de lijn Samarang. Hij vraagt aan de regeering of zij bereid is eerstgenoemde lijn van het ontwerp los te maken. Zoo ja, dan kan de Spoorwegmaatschappij spoedig worden geholpen. De heer de Bosch Kemper was nog niet overtuigd van de aanneembaarheid van het ontwerp en was van oor deel dat de aanneming voor den staat en voor de maat schappij financieel nadeelig zou zijn. Ook zijn gevoelen was, dat de aangevangen spoorweg moest worden vol tooid en dat de concessie BataviaBuitenzorg daarvan moest worden losgemaakt. Dan wil hij aan de maat schappij een voorschot van 5 millioen hebben gegeven. De heer Fokker verklaarde thans voor het ontwerp te zullen stemmen, ofschoon onbevredigd door de inlich tingen der regeering en geen zekerheid hebbende dat de zaak tot stand zal komen en ook niet wetende of de regeering de zaak met genoegzame waarborgen heeft omringd. Hij zou echter vóór stemmen, omdat hij den Indischen spoorweg wil, geen staatsexploitatie wenscht, niet de onzekere kansen met eene nieuwe maatschappij wil wagen; niet karig wil zijn met het geld aan Java voor zijne spoorwegen, en omdat hij het staatsbelang meer gediend acht door aanneming dan door verwerping der wet. De minister Van koloniën verdedigde nogmaals het ontwerp en deed daarbij uitkomen, dat hier eigenlijk niets meer gevraagd wordt, dan dat de maatschappij haar kapitaal, waarover de staat rente garandeert, zal mogen verhoogen van 14 tot 17 millioen, en dat die garantie 2.j jaar langer dure dan aanvankelijk is be paald. Door die rentegarantie uit te breiden, geeft men aan de maatschappij de gelegenheid eene som van 11 millioen op te nemen, waardoor niet alleen Je 1ÜU SamarangVorstenlanden, maar ook de lijn Batavia Buitenzorg zal voltooid worden. Voorts gaf de minister te kennen dat de laatstgenoemde lijn voor de regeering hoofddoel is; die lijn is allernoodzakelijkst. Nu heeft hij er niet tegen dat de artikelen betreffende die lijn uit de wet worden gelicht, mits de overeenkomst met de maatschappij onveranderd blijve. Nadat de hèer Fransen van de Putte dit laatste denk beeld van den minister voor niet wel uitvoerbaar had verklaard en op de gave aanneming van het ontwerp had aangedrongen, voerden nog de heeren de Bosch Kemper, de Bruyn Kops en de minister van financiën het woord, waarna de algemeene beraadslagingen werden gesloten. Art. 1 kwam hierop in discussie. Dë heer van Kerk wijk meende in staat te zijn een amendement te kunnen voorstellen om aan het bezwaar nopens de lijn Batavia tegemoet te komen, doch verlangde daarvoor uitstel dei- beraadslagingen. Na bestrijding door den heer Pijnappel, werd het voorstel van den heer van Kerkwijk verworpen met 44 tegen 23 stemmen. De heer van Kerkwijk stelde daarna zijn amendement voor, dat de strekking heeft om de concessie Batavia Buitenzorg van de wet af te scheiden, door de artt. 1, 3 en 5 der overeenkomst niet te bekrachtigen, en om dan voorts bij art. 1 de volgende zinsnede te voegen „De verhooging van het maximum van het kapitaal, waarvan de renten door den staat zijn gewaarborgd bij de wet van 6 Juli 1863 (Staatsbl. n°. 110), en de uitgifte van obligatiën tot een bedrag van meer dan 7 millioen heeft niet plaats alvorens, voor zooveel noodig, bij de wet zijn bekrachtigd de voorwaarden der concessie voor den aanleg van een spoorweg van Batavia naar Buitenzorg." Zitting van Woensdag 10 Maart. Voortzetting discussie en aanneming wetsontwerp Indischen spoorweg; discussie en aanneming tractaat Italië. Aan de orde was de voortzetting der beraadslagingen over art. 1 van het wetsontwerp nopens den Indischen spoorweg en het daarop voorgesteld amendement door den heer van Kerkwijk. Dit amendement werd bestreden door den heer van Zinnicq Bergmann, die oordeelde, dat de geheele oeco- nomie der wet daardoor werd verbroken, en het ook onvolledig noemde. Hij wenschte gaarne aanneming, of verwerping der wet. Door amendementen kon zij niet worden verbeterd. De heer Nierstrasz sloot zich bij dat betoog aan, en ook de heeren Moens en van Delden verklaarden zich tegen het amendement, doch verdedigden daarbij tevens de voordracht. Eerstgenoemde wilde gaarne al de fouten erkennen, die in deze zaak waren begaan, doch meende dat men daarvoor Indië niet moest laten boeten, hetgeen inderdaad zou geschieden bij verwerping van dit ontwerp. De heer van Delden achtte het een voordeel, dat de lijn Batavia aan deze wet was verbonden en zou het niet billijk hebben geacht, zoo aan de maatschappij hoogere eischen waren gesteld, vooral niet omdat hij de lijn Batavia voor die maatschappij niet zoo buitengewoon voordeelig acht. De heer van Ber Linden wenschte alle sympathie voor personen ter zijde te stellen en zich eenvoudig tot de zaak te bepalen. Hij wilde ook de zaak helpen, doch verlangde vooraf nadere inlichtingen van de regeering, vooral voor zooveel betreft de samenkoppeling der beide lijnen en de wijze van garantie. Hij had gewenscht dat het kapitaal van 11 millioenen, waarvan thans sprake is, over de beide lijnen ware verdeeld geworden. De heer Heemskerk Azn. gaf de verschillende gronden op, die hem noopten tegen het amendement te stemmen, ofschoon hij het doel losmaking van de lijn Batavia moest toejuichen. Nadat de heer van Kerkwijk zijn amendement nader had toegelicht, werd door den minister van financiën de rede van den heer van der Linden beantwoord. De minis ter zette nogmaals uiteen, dat inderdaad door deze met de uitvoering der beide lijnen, op voor den staat minst kostbare, en voor de aandeelhouders der maatschappij niet al te nadeelige wijze, was verzekerd, en zeide dat op zijn uitdrukkelijk verlangen thans in de overeenkomst was opgenomen de bepaling, dat binnen zes maanden het bewijs moet geleverd zijn, dat de 11 millioen solide zijn geplaatst, juist om te voorkomen dat de maat schappij weder met onvoldoend kapitaal zou werken. De heer Thorbecke verklaarde zich voor het ontwerp,- wanneer de regeering de toezegging wilde geven, dat zij de maatschappij zou noodzaken om de veelbesproken 4 millioen bepaald en uitsluitend aan te wenden voor den aanleg van den spoorweg BataviaBuitenzorg. De minister van koloniën verdedigde nader het ont werp en gaf op de vraag van den heer Thorbecke, ook namens zijn ambtgenoot van financiën, de verzekering dat, door eene nadere overeenkomst met de maatschappij het tot stand komen van den weg Batavia Zal worden verzekerd. Overigens wist hij geen reden waarom men nu juist zou afkeuren de wijze waarop de regeering meende dat de zaak het best zou worden geschikt, ter wijl hij tevens moest vragen of het kon strekken om zijn kracht te verhoogen, wanneer nu verworpen zou worden de eerste belangrijke voordracht door hem gedaan. De heer Storm van 'sGravesande meende dat derge lijke politieke consideratiën hier niet te pas kwamen, waarop de minister antwoordde, dat hij alleen bedoelde dat het zijn kracht niet zou verhoogen, zoo enkel om den vorm deze voordracht werd verworpen, een vorm, dien hij na rijp beraad als de beste beschouwt. De heer Storm bleef zijn gevoelen handhaven, waarna de heer de Bosch Kemper verklaarde, dat zijn votum tegen de wet volstrekt geen bewijs van wantrouwen was jegens den minister. De heer Pijnappel kwam ook op tegen de woorden des ministers en meende, dat als diens leer opging^dat de kamer een zaak moest goedkeuren, omdat de minister die zóo goed acht, de kamer niet legaal, maar moreel zou worden ontbonden en vernietigd. De beraadslagingen werden hierop gesloten. Het amendement van den heer van Kerkwijk werd verworpen met 59 tegen 9 stemmen, waarna art. 1 werd aangenomen met 36 tegen 32 stemmen. Vóór stemden de heeren van der Hucht, Mirandolle, Taets van Amerongen, Fokker, Blom, de Roo, Cornelis, Jonckbloet, van Beyraa, van Delden, Zijlker, Godefroi, Fransen van de Putte, Dullert, Lenting, van Kerkwijk, Viruly, van Blom, Hingst, de Bruyn Kops, Thorbecke, Dumbar, Wybenga, Pijpers, Sloet, Bots, Rochussen, Wes- terhoff, Dam, van Eek, van der Maesen, Eerstens, Gra- tama, van der Linden, Heemskerk en Moeus. Tegen stemden de heeren Bichon, Pijnappel, Heyden- rijck, Storm, Blussé, Saaymans Vader, van Zinnicq Bergmann, van Hardenbroek, de Bosch Kemper, Smitz, W. van Goltstein, Heemskerk Azn., van Kuyk, van ForeestGefkenvan Naamen, van Wassenaer, van Voorthuysen, Haffmans, van der Does, de Casembroot, van Sypesteyn, Begram, Hoffmann, Verheijen, de Brauw, Kalff, Insinger, Kien, Borret, Nierstrasz en de voorzitter. De artt. 2 en 3 zijn daarna goedgekeurd en het ge heele ontwerp aangenomen met 37 tegen 31 stemmen, hebbende de heer Blussé thans voor het ontwerp gestemd. Hierna werd behandeld het wetsontwerp tot goed keuring der met Italië gesloten overeenkomst, tot rege ling van den toestand der naamlooze en andere vennoot schappen van het eene in het andere land. De heeren Blom en Godefroi hadden vele bezwaren tegen het ontwerp, doch niet van dien overwegenden aard om daarom hun stem aan de wet te onthouden. Zij wenschten echter herziening der wetgeving op de naam looze vennootschappen en de heer Godefroi maakt zelfs van de toezegging daarvan zijn stem afhankelijk. Nadat de heer W. van Goltstein het ontwerp had ver dedigd, trachtte ook de minister van justitie de daar tegen ingebrachte bedenkingen te wederleggen,; terwijl hij de verzekering gaf, dat binnen kort een wetsontwerp tot herziening der wetgeving op de naamlooze vennoot schappen zou worden ingediend. Het ontwerp werd hierop aangenomen met 57 stem men tegen 1 (de heer van Eek).

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1869 | | pagina 1