föuitmlanö.
mede door het Fransche gouvernement verplichtend is
gemaakt.
De hoogleeraar Hofstede de Groot en eenige predi
kanten te Groningen en Leeuwarden hebben een brief
aan den paus gericht, waarin zij hunne weigering moti-
veeren om aan het oecumenisch concilie deel te nemen.
De toon van den brief moet zeer waardig en tegenover
den paus zeer welwillend en eerbiedig zijn. Diens uit
stekende deugden worden met hoogen lof erkend.
Bij het onlangs door den koning van Italië te
Herculanum gebracht bezoek, vergezeld van Fiorelli,
die zoo vele gelukkige opgravingen in zuidelijk Italië
heeft bestuurd, maakte hij terstond beschikkingen om
de jaren lang gestaakte opgravingen te hervatten, waar
voor hij zelfs 6000 lires jaarlijks gedurende vijfjaren
beloofde. Fiorelli bood hem eene spade aan en de koning
stak die in den grond. De opgravingen zijn nu aange
vangen.
Bij de jongste receptie van generaal Grant te Bal-
timore, welke 21, uur duurde, hebben 5,400 bezoekers
den generaal „de hand geschud."
Staten-generaal.
TWEEDE KAMER.
Zitting van Vrijdag, 5 Maart.Ingekomen wetsontwerp;
aanvang beraadslagingen wetsontwerp Indischespoorweg:
Is ingekomen een wetsontwerp tot wijziging der Indi
sche begrooting voor 1868.
De algemeene beraadslagingen over het wetsontwerp tot
bekrachtiging eener overeenkomst tot wijziging van de
concessie voor den spoorweg SamarangSoerakarta—
Djocjocarta, werd geopend door den heer Nierstrasz, die
in groote trekken de geschiedenis dezer zaak in herin
nering bracht, daarbij wijzende op de verandering die,
bniten de wetgeving om, in de aangewezen lengte en
richting van den weg was gemaakt en daarbij aan den
minister vroeg, of, en zoo ja, waarom de door de wet
vastgestelde lijn onmogelijk was uit te voeren en of de
gegevens, aan de deskundigen verstrekt, niet goed waren.
Hij wenschte dat er meer licht over deze zaak wierd ver
spreid en vroeg ook of het archief der commissie voor de
vervoermiddelen in Indië in zijn geheel in Nederland
aanwezig was, daarbij aandringende op een onderzoek
naar de al of niet gegrondheid der beweringen van den
heer Stieltjes, dat zijne stukken zijn vervalscht. Wat nu
het ontwerp zelf betreft, tegen geheele verwerping zag
hij op, maar onveranderde aanneming wilde hij evenmin.
Hij wil de maatschappij helpen, maar wil dat de con
cessie Batavia—Buitenzorg van deze zaak worde losge
maakt en dat dan aan de maatschappij een voorschot
worde gegeven van 2V millioen ter voortzetting van
haar oorspronkelijk werk.
De heer Storm van 's Gravesande wilde niet op de
geschiedenis der zaak terugkomen, maar gaf toch ver
schillende gronden aan, waarop het hem noodig voorkwam
dat er meer licht over deze geheelé zaak wierd ver
spreid. Hij wees daarbij op de beloften in het prospectus
der maatschappij gedaan, doch die niet worden nage
komen en meende voorts dat de nadeelen, die de aetio-
narissen thans kunnen lijden, niet op de belastingschul
digen mogen worden overgebracht.
Na daartoe gevraagd en bekomen verlof, deelde de heer
Heemskerk Az. eenige bijzonderheden mede omtrent de
handelingen van zijn voormaligen ambtgenoot van kolo
niën, in Februari en Maart 1867, ter zake van de leening
Horstman en Co. ten behoeve der maatschappij, waarna
hij wees op de zonderlinge wijze, waarop de maatschappij
hare financicele positie jegens de aandeelhouders heeft
blootgelegd. Ook hij achtte meerdere inlichting wen
schelijk en was van oordeel dat de geheele zaak zoo ge
schikt kon worden, dat het kapitaal der maatschappij
van 12 op 17 millioen worde gebracht. Alsdan zou de lijn
Batavia—Buitenzorg buiten deze wet worden gelaten.
De heer Fokker stelde zich de vraag ter beantwoor
ding voor, of het staatsbelang medebrengt de maatschappij
op de door de regeering voorgestelde en op geene andere
wijze te helpen. Hij meende dat de maatschappij zóo te
heipen ware, dat de staat zich borg zal stellen voor
7 millioen, terwijl dan de aanleg van den weg Batavia
Buitenzorg van deze wet zal worden losgemaakt.
De heer Mirandolle verklaarde zich onbepaald voor
stander van de wet. llij ontkende dat de maatschappij
zich zelve kan helpen, daar zij op dit oogenblik verkeert
in een toestand gelijkstaande met faillissement, en wees
op de nadeelige politieke en oeconomische gevolgen, die
de verwerping van het ontwerp konden hebben. Zijns
inziens vorderde het publiek belang de aanneming der
wet.
De heer Bltissé meende dat dc zaak geschikt kon
worden, wanneer beide partijen dit maar ernstig wilden.
Bij de- Spoorwegmaatschappij ziet hij daarvan echter
weinig blijk, want zij wil hare vergissing geheel door
den staat laten betalen. Hij wees op verschillende finan-
cieele onregelmatigheden en op de buitensporige eischen
der maatschappij en meende dat de maatschappij geholpen
kon worden, door haar een voorschot te geven van
5 millioen tegen 4j pet. te verrekenen met de rente
garantie. De lijn Batavia—Buitenzorg zou dan van dit
ontwerp worden losgemaakt.
De heer Virnly Verbrugge verdedigde de maatschappij
tegen de tot haar gerichte verwijten, meende dat misre
kening hier zeer verklaarbaar was en geloofde ook niet,
dat het wenschelijk was de concessie voor de lijn
BataviaBuitenzorg aan deze maatschappij niet te ver-
leenen. Voor het overige verklaarde hij in te stemmen
met hetgeen door den heer Mirandolle gezegd is omtrent
de politieke gevolgen der verwerping van het ontwerp.
De heer van ZinnicqBergmannontwikkelde uitsluitend
financieele bezwaren en wenschte dat de staat óf den
spoorweg overneme, óf de concessie aan anderen zou
overdragen.
De heer de Bruyn Kops bepaalde zich tot het richten van
een paar vragen aan de regeering omtrent de quaestie
van de aanvaarding der concessie voor de lijn Batavia
Buitenzorg door de Indische spoorwegmaatschappij en
wenschte tevens te weten of de koninldijke bekrachti
ging op de concessie reeds is verleend en of in dat geval
het waarborgkapitaal reeds gestort is.
De heer W. van Goltstein verlangde eenige ophelderin
gen te bekomen en bestreed de vrees van hen, die wezen
op de nadeelige gevolgen, welke uit eene verwerping zou
den kunnen voortvloeien. Hij achtte de financieele opof
feringen voor den staat te groot en wilde ook dat de
concessie voor BataviaBuitenzorg in eene afzonder
lijke wet worde geregeld.
Zitting van Zaterdag 6 Maart. Voortzetting discussie
Indische spoorwegwet; motie van orde; verdaging dis
cussie; orde werkzaamheden.
Bij de voortzetting der beraadslagingen over het wets
ontwerp tot goedkeuring der gewijzigde concessie voor
den Indischen spoorweg, verklaarde de heer Rochussen,
dat het hem, na rijp overleg, is voorgekomen dat dit
ontwerp moest worden aangenomen. Ware hij in 1863
lid der kamer geweest, hij zou, om verschillende redenen,
tegen de concessie hebben gestemd, ofschoon hij groot
voorstander is van den aanleg van spoorwegen op Java.
Nu evenwel de concessie is verleend zou hij verwerping
der voordracht bedenkelijk achten, in de eerste plaats
voor het financieel belang van den staat en ook omdat
staking der werkzaamheden schade zou kunnen toe
brengen aan het prestige van ons gezag in Indië. Hij
meent ook dat, door aanneming der wet, de uitvoering
van het werk zal zijn verzekerd, en wertscht dat de lijn
Batavia—Buitenzorg aan deze zaak verbonden blijve.
De minister van koloniën beantwoordde in de eerste
plaats eenige speciale punten, waarbij hij te kennen gaf,
dat de maatschappij niet tot exploitatie kan worden
gedwongen. Alleen heeft de gouverneur-generaal het
recht om, bij gebreke der maatschappij, ten haren koste
in de exploitatie te voorzien. De minister verdedigde
voorts de handelingen der maatschappij, ging de geschie
denis na van den loop der onderhandelingen en wees er
daarbij op, dat als de wet vóór Maandag niet is aange
nomen, de maatschappij niet aan hare verplichtingen
zal kunnen voldoen en het werk zal moeten worden
gestaakt. Voorts gaf de minister nadere ophelderingen
omtrent de door dc maatschappij medegedeelde cijfers
en gaf hij te kennen, dat bij de regeering de moreele
convictie bestaat dat, bij aanneming dezer wet, de maat
schappij geheel zal worden geholpen en zij de verschillende
werken geregeld zal kunnen uitvoeren. Laat men de
maatschappij vallen, dan zal groote vertraging in de
uitvoering der spoorwegwerken daarvan het gevolg zijn,
terwijl uitvoering van staatswege volstrekt niet is aan
te raden. Vervolgens behandelde de minister de quaestie
van den spoorweg BataviaBuitenzorg. Deze lijn is
volstrekt nietde vlag, waardoor dit ontwerp wordt gedekt,
maar de regeering heeft haar in dit ontwerp opgenomen,
omdat zij de uitvoering er van wenscht.
De minister van financiën verdedigde de financieele
zijde van het ontwerp. Ook hij had vroeger vele bezwaren,
maar zijne conclusie was, dat door aanneming van het
voorstel, op de beste en goedkoopste wijze voorzien
wordt in de behoefte van Java aan spoorwegen. Wat den
financieelen toestand der maatschappij betreft, moest ook
de minister verklaren dat zij aanstaanden Maandag door
aanneming of verwerping van dit ontwerp staat of valt.
De minister bestreed het aangegeven denkbeeld om aan
de maatschappij een voorschot van vijf millioen te geven
en verdedigde verder de samenvoeging der concessie
BataviaBuitenzorg bij dit ontwerp. Door eene vermeer
derde rentegarantie van 135,000 kon men verzekerd
zijn van geheele uitvoering van het werk. Hij ontkende
voorts dat laatstgenoemde lijn voor de maatschappij zoo
bijzonder voordeelig was, en verklaarde zich mede tegen
aanleg van staatswege. Zonder rijkshulp, op welke wijze
ook, kon echter de lijn Batavia—Buitenzorg niet worden
gemaakt. Zijne conclusie was dat verwerping der wet
zou zijn een politieke en financieele fout.
De heeren Blussé, W. van Goltstein, Heemskerk Az.
en Storm van 'sGravesande hebben hierop de ministers
beantwoord cn hunne gisteren ontwikkelde stellingen
nader aangedrongen, er daarbij vooral op wijzende, dat
het dreigen met het faillissement der maatschappij geen
reden kon zijn tot aanneming eener wet die men niet
goed achtte, en tevens nogmaals de meening ontwik
kelende, dat het beter ware de concessie Batavia van dit
ontwerp los t.e maken.
De heer de Casembroot verklaarde zich nu mede tegen
het ontwerp en zou de verwerping er van juist in het
voordeel achten voor de voltooiing der spoorwegen op
Java, daar dit door den staat moet geschieden. Z. i.
eischt ook de publieke moraliteit verwerping der voor
dracht.
De heer Fokker vroeg hierop het woord tot het voor
stellen eener motie van orde. Z. i. was verwerping der
wet bijna zeker en toch zou bij niet gaarne de maat
schappij doen vallen. Om nu uit het moeielijk dilemma te
geraken, wenschte hij dat bepaald de concossie-Batavia
van de concessie-Samarang worde losgemaakt end aar
het nu niet mogelijk is zoo spoedig met een ander ont
werp voor den dag te komen en hot toch wenschelijk is,
dat van de gezindheid der kamer blijke om de maat
schappij te helpen, stelde hij voor de volgende motie van
orde:
„De kamer, verlangende met de regeering samen te wer
ken om de Nederland-Indische spoorwegmaatschappij in
de gelegenheid te stellen om de haar verleende en bij de
wet van 6 Juli 1863 (Staatsblad n" 110) bekrachtigde
concessie tot den aanleg en de exploitatie van een spoor
weg van Samarang over Soerakarta naar Djocjocarta
volledig uit te voeren is van oordeel, dat hetgeen de
maatschappij tot volbrenging van deze hare taak tekort
komt, uit 's rijks schatkist bij wijze van leening of voor
schot zou behooren te worden verstrekt en gaat over tot
de orde van den dag."
Tliermometerstand.
6 Maart.'s av. 11 n.34gr.
7 'smorg.7u.33gr.'smidd.ln.39gr,'sav.llu.36gr.
8 'smorg.7 u. 32 'smidd. 1 u. 37 gr.
Algemeen overzicht.
Verschillende buitenlandsche dagbladen beschouwen
de toespraken van den president Grant en van den
koning van Pruisen als gunstige verschijnselen met het
oog op de toekomst. Vredelievendheid is toch de karak
tertrek der laatste en loyauteit die der eerste toespraak.
J Sommige zinsneden der eerstgenoemde zouden overigens
I zelfs als constitutioneele waarheden kunnen bewaard
blijven. Waar de president Grant zegt: „ik ken geen
krachtiger middel om de afschaffing van slechte wetten
j te verzekeren, dan hare stipte toepassing," zullen wei-
i nigen de onbetwistbare juistheid dier uitspraak ont-
kennen. Laat ons een paar voorbeelden kiezen. In
i Nederland bestaat nog eene zoogenaamde Zondagswet
i en eene strafbepaling, waarbij tegen zekere misdaden de
doodstraf wordt bedreigd. Met eerbiediging der argu-
menten welke ten gunste van het behoud dezer wetsbe-
palingen kunnen worden aangevoerd, mecnen wij te
mogen onderstellen dat de meerderheid der natie hare
afschaffing wil. En wanneer wij nu vragen om welke
reden die afschaffing nog niet heeft plaats gehad, moet
deze, naar ons voorkomt, hoofdzakelijk gezocht worden
1 in de omstandigheid dat men met de toepassing dier
wetsbepalingen transigeert, dat men haar niet, althans
zoo weinig mogelijk, ten uitvoer legt door óf gratie te
verleenen óf niet te vervolgen. In dergelijkcn onregel-
matigen toestand bezit de natie niet die waarborgen op
strafrechterlijk gebied, welke zij bezitten moest; niet-
bestaan en niet-toepassing moge in de practijk tijdelijk
hetzelfde zijn, doch alles hangt daarbij dan slechts af
van het gevoelen der regeering of van een harer verant
woordelijke leden. Strenge toepassing van alle wetten
mag dus in waarheid een der grondvoorschriften van
constitutioneel staatsrecht worden genoemd. Dit is
gelijk de president van Noord Amerika zegt het
krachtigste middel om de spoedige afschaffing van slechte
wetten te verkrijgen en alleen de noodzakelijke en de
j goede wetten te behouden.
Nadat de president der Vereenigde staten Grant zijne
1 betrekking Donderdag had aanvaard, heeft hij als een
l zijner eerste regeeringsdaden een ministerie aan de goed-
1 keuring van den senaat onderworpen, welk staatslichaam
het voorgedragen ministerie bekrachtigd heeft. Het
departement van buitenlandsche zaken is opgedragen
aan een der beide door Illinois gekozen leden van den
j senaat, den heer Washburne. Dc heer Stewart, insgelijks
lid van den senaat, is hoofd van het departement van
financiën geworden. De generaal Shoffield is staatssecre-
i taris voor het departement van oorlog gebleven. De
1 overige leden van het kabinet zijn: voor binnenlandsche
zaken de heer Cox, voor marine do heer Borie, voor de
posterijen de heer Creswel en voor justitie dc heer Hoare,
uit den staat Massachusctts.
Eergisteren is de zitting der beide huizen van den Prui-
sischen landdag namens den koning door het ministerie
gesloten verklaard, welke sluiting wel noodig was, daar
verschillende leden van het huis van afgevaardigden
leden zijn van het Noord-Dnitsch parlement, hetwelk
zijne werkzaamheden reeds heeft hervat. In de bij de
sluiting dezer zittingen gehouden toespraak werd onder
meer gezegd dat de regeering de overtuiging had beko
men hoe, ten gevolge der toenadering van bestaan heb
bende tegenstrijdige gevoelens, het parlementair leven
op constitutioneele wijze zich had ontwikkeld. Deze
„constitutioneele ontwikkeling" bestaat echter slechts
hierin dat de meerderheid zich in alle eenigszins belang
rijke vraagstukken op de meest slaafsche wijze aan de
regeering onderwerpt.
De door Engeland uitgezonden expeditie naar Abyssi-
nië is dezer dagen te Londen weder ter sprake gekomen
naar aanleiding der belangrijke sommen, welke daarvoor
blijken te zijn uitgegeven. Behalve de reeds daarvoor door
het parlement toegestane kredieten is thans wederom een
krediet van eenige milioenen ponden sterling aange
vraagd, onder mededeeling dat dit nog niet toereikend
zou wezen om alle uitgaven tc dekken. Men berekent
dat de expeditie aan Engelaud ongeveer 107 millioen
Nederlaudsche guldens zal kosten. Toch gelooven wij,
met sommige Londensche dagbladen, dat de Engelschc
natie hiermede niet te duur betaalt al hetgeen Enge
land's reputatie van macht in de bescherming zijner bur
gers in alle oorden der wereld, zoowel als Engeland's
handelsbelang aan de Abyssinische expeditie te danken
heeft. De groote onkosten, welke het gevolg zijn dezer
expeditie, hebben intusschen een deficit op het budget
doen-ontstaan van 4,878,000 pond sterling.