MIDDELBIJR6SCHE COURANT BIJVOEGSEL vau Zondag 7 Maart 1869. No. 88. VANT DE (weuieeiiteraad van Vliisingcn. Zitting van Dinsdag 2 Maart.Installatie raadslidintrek king raadsbesluit voorma figcti kommandant schutterij inededeeling overlijden gemeente-ontvanger; idem borgtocht K. de Vries; verkoop militaire meubelen; eervol ontslag Winkelman en yan Uije iPieterse als leden plaatselijkeschool- eominissie; verzoek voordracht vervulling vacaturemede- deeling intrekking verzoek Roose; behandeling verordening zeevloedeninededeeling wethouder van blije Pieterse. Voorzitter de lieer Winkelman. Afwezig de lieer Ruysch, met kennisgeving. Na goedkeuring der notulen van het verhandelde in de zitting van den 15™ Februari jl. is aan de orde de installatie van den heer nu. Ph. J. Callenfols als nieuw benoemd lid van den raad. Die heer, door den secretaris binnengeleid zijnde, legt in handen des voorzitters de bij de wet voorgeschreven eeden af. De voorzitter wensclit hem vervolgens geluk en geeft de hoop te kennen dat hij veie jaren zal mogen medewerken tot bevorde ring van het heil en welzijn van Vlissiugen. De heer Callenfels neemt hierna zitting. De voorzitter deelt mede dat hij met den commissaris des koning gesproken heeft over het in de vorige zitting aangenomen voorstel van den heer Pot betreffende den voormaligen kommandant der schutterij, 's Konings commissaris is, op grond zoowel van de wet op de schut terij ais van de grondwet, van gevoelen dat dergelijke zaak niet tot de competentie van den raad behoort. Naar aanleiding hiervan stelt de voorzitter voor, op het geno men besluit terug te komen. De heer Verkuyl Quakkelaar kan zich met de ziens wijze van den commissaris des konings en het daarop gebaseerde voorstel van den voorzitter niet vereenigen. De raad toch heeft alleen besloten, eenwenschaan Z. M. den koning kenbaar te maken, en dit is zijns inziens niet in trijd met de competentie van den raad. De heer van Uije Pieterse zegt dat, ware hij in de vorige zitting, waarin het bewuste besluit genomen is, tegenwoordig geweest, hij tegen zou gestemd hebben. Het geldt hier namelijk geen belang van het algemeen, maar dat van een particulier. Hij is er daarom voor, dat het genomen besluit niet worde uitgevoerd, te meer omdat Z. M. de koning, in overeenstemming met de ziens wijze van zijn commissaris in deze provincie, op het verzoek toch zeker in ontkennenden zin beschikken zou. De heer Pot verklaart dat hij niet van gevoelen is veranderd. Hij heeft gedaan wat hij gemeend heeft te moeten doen en zijne taak is in zooverre volbracht. Maar daar hij een mogelijk éuliec wil vermijden, is hij er voor, om op het genomen besluit terug te komen. Het voorstel des voorzitters is met 12 van de 14 stem men aangenomen. De heer Verltuyl Quakkelaar stemde tegen en de heer Callenfels hield zich huiten stemming. De voorzitter zegt dat hij onderstelt dat de leden van den raad met zeer veel leedwezen zullen hebben verno men het overlijden van den gemeente-ontvanger, den heer J.B. A.Mabilot, die vroeger ook als secretaris en nog vroeger als griffier teii dienste der gemeente is werkzaam geweest. Overigens geeft hij kennis dat burgemeester en wethouders de boeken en kas onmiddellijk na het overlijden nagezien en in orde bevonden hebben en zij, naar aanleiding hunner instructie, de tijdelijke waarne ming der betrekking van ontvanger aan den griffier hebben opgedragen, daar de heer Metz, die op het kan toor van den ontvanger werkzaam is en zeker voor die waarneming alleszins geschikt zou zijn, daartoe te oud van jaren is. De mededeeling des voorzitters wordt voor kennisgeving aangenomen. Mede wordt voor kennisgeving aangenomen de mede deeling des voorzitters dat de heer E. de Vries den ver- eischten borgtocht voor zijne betrekking van amanuensis van het algemeen armbestuur heeft gesteld, waarvan de noodige notarieele akte is overgelegd, zoodat de heer de Vries als amanuensis is geïnstalleerd. Op voorstel des voorzitters wordt besloten om eenige terug ontvangen militaire meubelen te doen verkoopen De voorzitter zegt dat zijne betrekking van burge. m eester zoovele werkzaamheden medebrengt, dat hij den raad verzoeken moet hem eervol ontslag te willen ver benen als lid der plaatselijke schoolcommissie. De heer van Uije Pieterse acht het zelfs beter dat de burgemeester geen lid dier commissie zij. De aard der commissie is toch zoodanig, dat daarop door het dage- lijksch bestuur niet geïnfluenceerd behoort te worden. Ook spreker heeft er reeds rijpelijk over gedacht om eveneens zijn ontslag als lid derzelfde commissie te vragen, omdat hij bij ondervinding weet, dat leden van liet dagelijksch bestuur bij de behandeling van finan- cicele zaken vaak in eene moeielijke verhouding tot de commissie staan. Hij is er daarom voor, dat het door den voorzitter gevraagd eervol ontslag worde verleend, ver trouwende dat de raad dit doen zal met erkentelijkheid voor de bewezen diensten. Tevens verzoekt spreker ook zijn ontslag als lid der schoolcommissie. De voorzitter doelt mede dat men, om het zoo te noemen, op eene oude gewoonte is doorgezeild. In vroegeren tijd bestond eene bepaling dat de schoolcom missie moest bestaan uit twee predikanten, twee leden van den raad en drie leden uit de burgerij. Later werd dit veranderd in twee leden van den raad en vijf leden uit, de burgerij, lntusschen is in 1859 een verordening op het lager onderwijs gemaakt, waarin alleen gesproken wordt van eene commissie van zeven leden. De voor zitter acht het wenschelijk tot dat standpunt terug te koeren, en is het overigens eens met het gevoelen van den heer van Uije Pieterse. De lieer Hector vraagt, of hetzelfde bezwaar niet bestaat ten aanzien van het lidmaatschap der commissie van toezicht op liet middelbaar onderwijs? Zoo ja, dan zou ook hij, wethouder zijnde, in die commissie niet langer zitting behooren te hebben. De voorzitter antwoordt dat de ondervinding dit nog zal moeten leeren, daar die commissie slechts kort gele den is ingesteld. Vooralsnog ziet hij het bezwaarlijke echter niet in, en mocht dit later blijken, dan zal de heer Hector dit zelf wel gevoelen en daarnaar handelen. Met algemeene stemmen wordt vervolgens besloten het door de heeren Winkelman en van Uije Pieterse gevraagd eervol ontslag als leden der plaatselijke school commissie te verleenen. Alsnu verlangt de voorzitter de zienswijze van den raad te vernemen of men van de schoolcommissie eene voordracht of aanbeveling zal vragen ter vervulling der thans ontstaande vacatures. Hij acht dit wenschelijk. De heer van Uije Pieterse onderstelt dat hij de leden nog versch in het geheugen zal liggen wat onlangs is voorgevallen met de commissie voor het middelbaar onderwijs en de onaangename indruk daarvan nog wel levendig zal zijn. Zijns inziens ligt het in den aard dei- zaak dat het wenschelijk is eene benoeming te doen welke strookt met het verlangen der overblijvende leden van de commissie. Hij stelt daarom voor, eene voordracht van de schoolcommissie te vragen, maar niet eene aan beveling. Deze laatste beteekent weinig. Wel spreekt de gemeentewet van aa n bevel in gen, doch in de wet staat meer wat minder wenschelijk is. Het voorstel van den heer van Uije Pieterse wordt door den heer de Kruyff ondersteund. De heer van der Ilijden zegt, dat hij er sterk tegen is. De heer Verkuyl Quakkelaar is voor het vragen eener aanbeveling, doeh tegen het verzoeken eener voor dracht. Aan eene voordracht moet men zieh bij de benoeming houden. De mogelijkheid bestaat dat de schoolcommissie kon goedvinden op haar voordracht bijvoorbeeld twee leden van den raad te plaatsen. Over eenkomstig het straks uitgemaakt beginsel dat het niet wenschelijk is dat leden van het dagelijksch bestuur in die commissie zitting hebben, acht hij het evenmin wenschelijk dat raadsleden daarvan deel uitmaken. Eene voordracht kan dus tot moeilijkheden aanleiding geven. De heer van Uije Pieterse antwoordt, dat men het woord voordracht goed moet verstaan. Meent de raad toch dat daarop personen voorkomen die hij niet geschikt oordeelt, dan kan, zooals meermalen gebeurt, zoodanige voordracht teruggezonden en eene nieuwe gevraagd worden. De heer Verkuyl Quakkelaar volhardt bij zijngevoelen) daar eene aanbeveling zijns inziens even goed is als eene voordracht, als men deze laatste toch naar verkiezing kan terugzenden. De lieer van Uije Pieterse ontkent dit, daar men bij eene aanbeveling personen stemmen kan die daarop niet voorkomen. De voorzitter merkt ten slotte op, dat het niet het zelfde is of een lid van het dagelijksch bestuur of een lid van den raad in de schoolcommissie zitting heeft, daar de leden van het dagelijksch bestuur uit den aard hunner betrekking meer van nabij met verschillende financieele zaken der gemeente bekend zijn dan de leden van den raad dit kunnen zijn, en de laatstgenoemden dus tegenover de commissie op een vrijer standpunt staan. Het voorstel van den heer van Uije Pieterse tot het vragen eener voordracht wordt met 12 tegen 2 stemmen aangenomen. Tegen stemden de heeren van der Hijden en Verkuyl Quakkelaar. Voor kennisgeving wordt aangenomen eene mededee ling des voorzitters, dat het in eene vorige zitting genomen besluit om vergunning te geven tot het gedeel telijk veraudcren van een voetpad onder West-Souburg tot rijweg, bij gedeputeerde staten bezwaar heeft ont moet, tengevolge waarvan de adressant A. Roose zijn verzoek heeft ingetrokken. Na artikelsgewijze behandeling van de voorgedragen verordening op de hooge zeevloeden wordt deze, met enkele wijzigingen en aanvullingen, met algemeene stemmen goedgekeurd. De op de agenda voorkomende werkzaamheden afge- loopen zijnde, vraagt en verkrijgt de heer van Uije Pieterse het woord. Hij wensclit zijne zienswijze aan den raad mede tc deelen over een in de vorige raadszitting waarin hij afwezig was genomen besluit, zonder, echter daaromtrent eenige discussie te willen uitlokken, noch eenig voorstel te doen. Het betreft het besluit waarbij de raad is teruggekomen op een besluit, in de voorlaatste zitting genomen, omtrent de commissiën van beheer over de rijwegen van Vlissingen naar Middelburg en van Vlissingen naar Koudekerke, en waarbij is uitge maakt dat daarin, met het oog op art. 179 litt». h der gemeentewet, leden van het dagelijksch bestuur zitting zouden hebben. De raad kwam op dit besluit terug naar aanleiding van liet daaromtrent medegedeeld gevoelen van den burgemeester van Middelburg, die van oordeel was dat op het beheer dier wegen art. 179 litt=. h der gemeentewet niet van toepassing kan geacht worden, omdat de gemeente Oost- en West-Souburg in die com missie ook niet vertegenwoordigd werd. De heer van Uije Pieterse deelde zijne bevreemding mede, dat de raad op bedoeld besluit teruggekomen was naar aanleiding eener meening van den burgemeester van Middelburg, die in deze niet als autoriteit kon beschouwd worden. Hij bracht in herinnering hoe soms geweigerd werd terug te komen op een besluit, wanneer gedeputeerde staten, ja zelfs de minister, die in derge lijke gevallen beter .als autoriteiten aan te merken waren, daartegen bezwaren inbrachten. De bezwaren van den burgemeester van Middelburg kon de heer van Uije Pieterse niet deelen, omdat de rijweg van Middelburg naar Vlissingen is een rijksweg, waarvan het beheer indertijd aan de gemeenten Vlissingen en Middelburg, en op haar verzoek, voor een termijn van jaren bij wijze van octrooi was afgestaannaar zijn oordeel was d a a r in de grond te vinden, waarom de gemeente Oost- en West- Souburg in die commissie niet vertegenwoordigd was en niet behoorde vertegenwoordigd te worden. Maar al was dit zoo niet, dan deed dit ter zake nog niet af, want dan zou de eenige gevolgtrekking slechts deze zijn, dat de ge meente Oost- en West-Souburg alsnog in die commissie zou behooren vertegenwoordigd te worden, naar aanlei ding van genoemd artikel der gemeentewet, hetwelk de zorg en het toezicht op de publieke wegen enz. aan het dagelijksch bestuur opdraagt. Wat de rijweg van Vlis singen naar Koudekerke betreft, daaromtrent kan althans zeker geen quaestie zijn, want dit was bepaaldelijk een weg, die aan heide gemeenten toebehoort, en waarover de zorg en het toezicht voorzeker aan het dagelijksch bestuur niet kon betwist worden. De heer van Uije Pieterse deelde deze zijne zienswijze mede, teneinde, alhoewel in het genomen besluit be rustende, in het openhaar te doen blijken, dat hij het laatstelijk genomen besluit niet achtte overeenkomstig den geest en de bedoeling der gemeentewet en dit aan de rechten van het dagelijksch bestuur tekort deed. Hij verzocht dat van het door hem gesprokene in de notulen zou worden melding gemaakt. De heer van der Os merkte op, dat dan ook de gemeenten lïitthem en Koudekerke ten aanzien van den rijweg van Vlissingen naar Middelburg moesten gekend worden. De heer van Uije Pieterse herhaalde dat hij geene discussie over deze zaak heeft willen uitlokken, maar alleen van zijne zienswijze had willen doen blijken. Hij antwoordde evenwel op de bemerking van den heer yan der Os, dat als die gemeenten recht hadden, zij dok in de commissie behoorden vertegenwoordigd te worden en wees op art. 121 der gemeentewet, dat hier dan van toepassing behoorde gemaakt te worden. Hierna is de zitting gesloten. SNELPERSDRUKKER!.! VAK UK UEBROEDERS ABRA.HAUS

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1869 | | pagina 1