de meerderheid der commissie echter, of de lezing der regeeringsmededeelingen omtrent de cultures op iemand wien ook, den indruk zal teweeg brengen alsof de toen malige Indische regeering met eene warme belangstel ling vervuld was over de in art. 56 aanbevolen instand houding der gouvernements-cultures. Zij is daarentegen verzekerd, dat de invloed, welken al die maatregelen, waarbij steeds ontheffing der bevolking van arbeid, nimmer het belang der cultures, op den voorgrond stond, op de Indische ambtenaren van die dagen uitgeoefend hebben, niet gering geweest zal zijn. En de vrees schijnt niet ongegrond dat niet enkel rechtstreeks, door geheele of gedeeltelijke intrekking, maar ook indirect, door verzwakt toezicht en minder zorg, schade berokkend is aan bronnen van inkomsten, waarvan niet enkel de finan ciën van Nederland, maar ook die van Indië, en alzoo beider welvaart, voor alsnog in zoo hooge mate afhan kelijk zijn. De commissie meent dat het karakter van belasting, hetwelk aan de heerediensten gegeven moet worden, door de Indische regeering uit het oog is verloren om alleen te letten op de bezwaren voor de bevolking. De commissie is bevreesd dat het op den duur moeilijk zal zijn het Indisch leger aan Europeanen voltallig te houden, doch acht tevens eene vermindering van de getalsterkte van het Indisch leger op Java in de gegeven omstandigheden ongeraden. Daarom is het eene gebie dende noodzakelijkheid om alles te vermijden, wat tot uitbreiding van ons gezag in de buitenzittingen zou kunnen leiden. De commissie behandelt voorts uitvoerig de verschil lende mededeelingen omtrent de andere takken van het Indisch huishouden gedaan en besluit haar verslag met het voorstel om een afschrift er van te verzenden aan den minister van koloniën, met het verzoek om op de daarin voorkomende vragen bij gelegenheid van de indiening van een ander regeerings-verslag, eenige inlichting te geven. Benoemingen en besluiten. ridderorden. Vergunning verleend aan den heer E. Jacobson, laatstelijk consul van Italië te Samarang, thans tijdelijk in Europa aanwezig, tot het aannemen en dragen der versierselen van ridder der orde van de Kroon van Italië, hem geschonken door Z. M. den koning van Italië. hooge raad. Benoemd tot raadsheer in den hoogen raad der Nederlanden m'. J. G. Kist, thans raadsheer in het provinciaal gerechtshof in Zuid-Holland. De benoemde stond het eerst op de door de tweede kamer opgemaakte, aanbevelingslijst. belastingen. Opgeheven het ontvangkantoor der directe belastingen en accijnsen te Lopik, en aan den heer G. Moesman eervol ontslag verleend uit zijne be trekking van ontvanger der directe belastingen en accijnsen te Lopik c. a., behoudens aanspraak op pen sioen of wachtgeld; voorts zijn de gemeenten Lopik, Jaarsveld en Willige Langerak gevoegd bij het ontvang kantoor der directe belastingen en accijnsen te IJselstein, onder voortdurend beheer, op den voet van éen kantoor, van den tegenwoordigen titularis, den heer F. L. F. de Veije. Benoemd tot ontvanger der directe belastingen, in- en uitgaande rechten en accijnsen te Delfshaven de heer A. Zonnevylle, thans ontvanger der directe belastingen en accijnsen te Etten en Leur. Nieerologie. De heer G. Reinders is, na eene langdurige ongesteld heid, heden overleden. Sedert 1849 was hij onafgebro ken lid van de tweede kamer der staten-generaal, geko zen in het kiesdistrict Zuidhorn. Hij was een trouw kampioen voor de liberale richting. Rechtzaken. Heden is voor het provinciaal gerechtshof in Zeeland het getuigenverhoor in de zaak van Elisius Johannes Passemier én Joseph de Kindt voortgezet. Behalve het gisteren reeds vermelde releveeren wij nog enkele bij zonderheden uit het verhoor. De beschuldigde de Kindt beweert dat hij den avond van den 26=» Maart 1868 ten zijnen huize heeft doorge bracht na te acht uren van het sterfhuis zijns ooms te zijn teruggekeerd, en zich te tien uren ter ruste te hebben begeven, terwijl hij vroeger op dien dag naar de markt te St. Nicolaas is geweest. Hij heeft zich daaromtrent op verschillende personen beroepen, die op dien avond te acht uren in zijn huis gekomen en tot omstreeks tien uren gebleven zouden zijn. De verklaringen der bedoelde getuigen zijn met die bewering geheel of gedeeltelijk in strijd. J. Dumondt heeft de Kindt den 26'" Maart den geheelen dag op zijn land werkzaam gezien en is des avonds te acht uren te zijnen huize geweest, doch te half negen weder vertrokken. E. d'Hooghe herinnert zich niet op dien dag bij Kindt geweest te zijn en ontkent met hem gesproken te hebben. L. Goossens en J. B. Ha- geman zijn wel dien avond bij den beschuldigde ge weest, doch een half uur later weder vertrokken. Ph. Dor- selaar zegt dat zij den bewusten avond niet, en P. van Heemst dat hij omstreeks zeven uren slechts eenige oogenblikken bij de Kindt is geweest en met dezen ge sproken heeft over het koopen van vlas. Laatstgenoemde getuige houdt vol dat eene geschre ven verklaring „als zou hij de Kindt op 26 Maart van de markt te St. Nicolaas hebben zien komen en dezen te zijnen huize in eenigszins beschonken toestand aange troffen hebben," welke hij op aandrang van zekeren zaakwaarnemer Onghena op 6 April jl. heeft ondertee kend, bepaald onwaarheid bevat. Soortgelijke verklaringen werden herhaaldelijk ter teekening aangeboden door de vrouw van den beschul digde Passemier en voornoemden Onghena. Onder ande ren zijn den 6'-" April P. A. Hageman en J. F. de Bleij- ser door hen aangezocht om eene verklaring te teekenen, inhoudende „dat zij, getuigen, den beschuldigde Passe mier op 26 Maart 11. tot donkeren avond toe omtrent zijne woning zouden gezien hebben," doch deze getui gen hebben geweigerd daaraan te voldoen, als zijnde dit in strijd met de waarheid. Uit een en ander blijkt, zooals door den voorzitter werd opgemerkt, dat die Onghena, door gebruik te maken van de onwetendheid der getuigen en het ter teekening aanbieden van die onware verklaringen, die menschen allicht in moeielijkheden zou hebben kunnen brengen. De getuige de Bleijser heeft zelfs ontkend dat hij, niet kunnende schrijven, met een kruisje geteekend heeft, zooals dit in de hem aangeboden doch door hem geweigerde verklaring is geconstateerd, zoodat dit stuk valsch is. J. van Langevelde en F. Derde verklaarden dat zij den 26 Maart 11. des avonds omstreeks half acht uren nabij Axel op het Spui, ongeveer drie kwartier afstands van de woning van Huijssen drie of vier personen hebben ontmoet, die er zeer verdacht uitzagen en niet antwoord den op den hun gebrachten avondgroet. In de beide be schuldigden herkennen zij twee dier personen. De be schuldigden ontkennen dit evenwel ten stelligste. De voorzitter hield de beschuldigden de verschillende tegen hen gerezen bezwaren voor. De diefstal bij Huijssen, onder de meest verzwarende omstandigheden en door meer dan twee personen gepleegd, staat vast. De sporen der voetstappen aldaar wijzen zeven personen aan, terwijl de verklaringen van Huijssen en zijne vrouw omtrent de jegens hen gedane bedreigingen worden be vestigd door hot ten hove aanwezige en herkende geweer en pistool. De vraag blijft alleentegen wie kunnen vermoedens bestaan en waarheen leiden die vermoedens? De gehoorde ambtenaren hebben voetsporen gevonden er zijn dadelijk vermoedens gerezen tegen bewoners van Clinge en derwaarts leiden die voetsporen. Bovendien wordt de gegrondheid dier vermoedens gestaafd door het vinden van een paar schoenen, die, hoezeer niet aan de beschuldigden, toch aan een Clingenaar behooren. De beschuldigden beweren beiden dat zij den avond van 26 Maart thuis zijn geweest en beroepen zich daar toe op verschillende getuigen: Passemier op Viva en diens vrouw, de Kindt op Drumondt, Goossens, Hage man en van Dorsselaar. Brengt men de verklaringen dier getuigen in verband met de schriftelijke verklarin gen door den zaakwaarnemer Onghena voorgelegd, dan zou men, volgens den voorzitter, bedenking kunnen maken tegen de geloofwaardigheid van Viva en zijne vrouw en anderen. Heden is evenwel pertinent door Langevelde en Derde verklaard dat zij kort vóór het ge pleegde feit eenige personen hebben ontmoet en daar onder deze beide beschuldigden, waaruit dus blijkt dat deze laatsten dien avond niet thuis zijn geweest. De beschuldigden beroepen zich op hun geweten ten betooge hunner geloofwaardigheid. De voorzitter merkte echter op dat dit evenzeer het geval is met Huyssen en zijn vrouw, die herhaaldelijk en steeds met de grootst mogelijke gemoedelijkheid en waarheidsliefde verklaard hebben dat Passemier en de Kindt de daders zijn, terwijl zij dit van andere personen, die hun voorgesteld zijn, niet hebben durven verklaren. Nadat de beschuldigden zich weder op hunne onschuld hadden beroepen, wees de voorzitter hen op een ander bezwaar: het gebeurde in de gevangenis te Goes en de daar door Passemier gehouden gesprekken. Laatstge noemde hield vol dat hij in de luchtcel wel een persoon tegen het raam heeft zien opklimmen, dien hij de Kindt dacht te zijn, maar dat hij tegen dien persoon niet gesproken, ja zelfs geen geluid gegeven heeft. In de gevangenis te Goes, zeide hij, mag men niet piepen, veel minder spreken, want dan hoort men dadelijk het bevel zwijg! Ook ontkent hij in zijn cel de woorden gesproken te hebben: „en dat voor f 300 ik krijg er pijn van in mijn kop." Hij heeft alleen geweend over het ongeluk waarin een onsehuldig mensch komen kan. De voor zitter en evenzeer verschiler.de raadsheeren deden uitkomen dat de geloofwaardigheid der onder eede gehoorde ambtenaren uit de gevangenis te Goes vast staat en de beschuldigde Passemier dus verkeerd doet met ook dit punt te ontkennen. Dat Passemier de bijzonderheden van het bij Huyssen gebeurde haarklein heeft verteld zelfs voordat het be kend was dat er vermoedens tegen hem waren of huis zoeking te Clinge had plaats gehad, werd mede als een bezwaard aangevoerd. Hij bleef echter beweren dat hij het verhaal van anderen had gehoord en zeide dat men zooveel bezwaren kon inbrengen als men wilde, maar dat hij onschuldig was. Nogmaals werd Huyssen en zijne vrouw afgevraagd of zij wel zeker waren dat deze beschuldigden de twee personen zijn die hen 'met den dood hebben gedreigd? Zij antwoordden stellig bevestigend; zelfs de stem is, volgens hen, dezelfde. Ook zeiden zij dat Passemier, die ook poelier is, vroeger wel eens op hun hof is geweest, en voegden eenige bijzonderheden daarbij omtrent de kunst vaardigheid van een hondje, dat hij dan bij zich had, in het opendoen van het kippenhok. Passemier beweerde evenwel dat hij evenmin weet waar die menschen wonen als de president zelf, doch dat het niet onmogelijk is dat hij vroeger voor zijne zaken wel eens bij hen is geweest. De slotsom van het verhoor der beschuldigden is: dat zij alles blijven ontkennen. Aan al de getuigen, met uitzondering van den brigadier den Boer, is verlof gegeven huiswaarts te keeren. Maandag te tien uren wordt de behandeling voortgezet- Gemengde berichten. Gisteren is door het departement Ylissingen der Maatschappij tot nut van 't algemeen de zilveren medaille als eereblijk uitgereikt aan Ida Faf'a, dienstbode bij mejufvrouw do weduwe J. Jansen aldaar, wegens ge trouwe plichtsbetrachting gedurende vijftig jaren in denzelfden dienst betoond. De nieuwe courant die te 's Hage, onafhankelijk van de quaestie der afschaffing van het zegel, in groot formaat zal verschijnen, zal den naam dragen van „Het vaderland", met het motto uit Marnix Wilhelmuslied: „Het vaderland getrouwe blijf ik tot in den dood." Z. M. de koning heeft bij besluit van 20 dezer goedgevonden aan Johanna Hopstaken, oud 50 jaren, huisvrouw van Antonie Vermunt, laatst wonende te Rijslugen, thans gedetineerd te 's-Hertogenbosch, de doodstraf kwijt te schelden, haar bij arrest van den hove in Noord-Brabant van 8 October opgelegd wegens ver giftiging van haren man, en die straf verwisseld in eene twintigjarige tuchthuisstraf. Bij de politie te Keulen heeft zich eene vrouw aan gemeld, die eerst sedert kort eene driejarige gevange nisstraf had ondergaan, met de verklaring, dat zij het - stad-theater in Keulen in brand had gestoken. Zij was den dag voor den brand met den kassier van den schouw burg in dienst getreden, doch dadelijk weder ontslagen, aangezien men niet over haar tevreden was. Om zich te wreken had zij des nachts, toen alle werklieden zich uit den schouwburg hadden verwijderd, de gaskranen open gedraaid en aangestoken, maar toen dat niet dadelijk hielp, bracht zij 't een en ander bij en stak dit in brand. Door gewetenswroeging gefolterd wilde zij biechten, en de geestelijke maande haar aan zich bij de politie aan te melden. Zij ging daarop heen en men vond haar eergisteren in verbijstering zitten bij het raadhuis; eene vrouw, die met haar begaan was, vroeg haar wat haar scheelde waarop zij bekende den brand in den schouwburg te hebben aangestoken. Intusscben worden hare mededee lingen ten deele geacht onmogelijk en anderdeels on waarschijnlijk te zijn, zoodat het nog niet zeker is dat dit onheil aan moedwil moet worden toegeschreven. Gedurende het jaar 1867 hebben de Engelsche spoorwegen 287,807,904 reizigers vervoerd, waarvan 36 gedood en 697 gewond werden. - In het gesticht voor behoeftigen van St. Denis te Parijs is dezer dagen zekere Dalion gestorven, die zich in de Juni-dagen van het jaar 1848 bij de opstandelingen bevond en door den volgenden trek zich onderscheidde. Na de gevangenneming van generaal Bréa werd Dalion door de opstandelingen-afgezonden, om met de regeerings- troepen te onderhandelen. Bij de onderhandelingen bleef hij met zijn hoofd aan den bevel voerenden officier borg, dat generaal Bréa ongedeerd zou terugkeeren; doch bij de opstaadelingen teruggekomen vernam hij dat de

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1869 | | pagina 2