misdadig zouden kunnen handelen. Is het nu billijk,
uitgevers zwaar te belasten op grond dat zij of anderen
door middel der gedrukte, voorwerpen misdadig zouden
kunnen handelen?
Hel schijnt ongerijmd zulk eene vraag zelfs te stellen.
Zeker, maar is het dan niet veel ongerijmder j a op die
vraag te zeggen? En wanneer iemand kon zeggen of
denken: ik stem tegen de afschaffing van 't zegel, want
daardoor „breidel" ik de uitspattingen, zou die niet even
ongerijmd doen?
Of is onze strafwet niet ptreng genoeg? Men oordèele:
Art. 367 wetb. v. strafrecht: Schuldig aan het wan
bedrijf van lasteri'ng zal zijn, die in een gedrukt
geschrift, dat aangeslagen, verkocht of verspreid is ge
worden, aan iemand, wie het ook zij, daden ten laste
.gelegd zal hebben die, inge-valle zij plaats hadden, den-
gene, tegen wiep zij geduid ziju, aan lijf- of bogtstraffe-
lijke vervolging, ofwel blootelij k aan de verachting en
den haat der burgeren bloot zouden stellen.
368. Als vals ch wordt aangemerkt alle te lastlegging,
ter ondersteuning van welke het bewijs in rechten
vereischt, niet aangevoerd wordt. Diênsvolgens zal de
te lastlegger niet tot zijne verdediging kunnen vorderen
dat het bewijs der zaak alsnog opgemaakt moge wor
den Hij zal ook tot zijne verschooning niet mogen
inbrengen dat de stukken of daden openbaar kennelijk
zijn, of dat de te lastleggingen waarover hij aangespro
ken wordt uit vreemde papieren of uit andere ge
drukte schriften zijn overgenomen.
369. De lasteringen door middel van vreemde papieren
in 'tlicht gegeven, kunnen vervolgd worden tegen de
genen die de artikelen hebben gezonden of doen plaatsen
of die toegebracht hebben om dezelve papieren in te
voeren en te verspreiden" (dus, naar de letter der wet,
zelfs tegen de beambten der brievenpost).
370. „Als bewijs naar vereisch v&n rechten
zal niet aangemerkt worden dan hetgeen uiteen vonnis
of eenige andere authentieke acte ontstaat
371. Wanneer het naar rechte werelschte
bewijs niet aangevoerd is.... zal de schuldige gestraft
worden met eene gevangenzetting van 2 tot 5 jaren en
eene geldboete van 200 tot 5000 franken", of anders met
„gevangenzetting voor een tot 6 maanden en geldboete
van 50 tot 2000 franken", al naar de zwaarte van bet
te last gelegde feit.
374. In alle gevallen zal de lasteraar, van den. dag dat
bij zijne straf ondergaan zal hebben, „ten minste 5 en
ten hoogste 10 jaren lang, ontzet zijn van de rechten
bij art. 42 van dit wetboek vermeld". Dat zijn thans
onder anderen„het waarnemen van alle openbare be
dieningen of ambten, liet zijn van voogd of curator" zelfs
„over eigen kinderen, het kiesrecht, het afleggen van
getuigenis onder eede" in zekere gevallen (art. 8 der wet
van 29 Juni 1854, Staatsbl. n°. 102).
375. „Wat betreft smaad-of scheldwoorden, en belee-
digende uitdrukkingen, die geenerlei te lastlegging van
eene bepaalde en omschrevene daad maar van eene aan
geduide ondeugd behelzen mochten, in geval zij in
gedrukte of ongedrukte geschriften, die verspreid en in
omloop gebracht zijn geworden, geplaatst zijn, zal de
Straf in eene geldboete van 16 tot 500 franken bestaan."
Sonverein besluit van 24 Januari 1814, art. 4. „Een
ieder is verantwoordelijk voor hetgeen hij schrijft, drukt
of uitgeeft: indien de'schrijver niet bekend is, of (niet)
aangewezen kan worden, is de drukker alleen aanspra
kelijk.
5. Elk stuk, dat zonder naam van den schrijver of
drukker, en zonder aanwijzing van den tijd en de plaats
der uitgave in het licht komt, zal als een libel beschouwd,
en de uitgever of verspreider daarvan ais paskwilschrij
ver vervolgd kunnen worden.'!
Wet van 16 Mei 1829, „houdende aanvulling van eenige
gapingen in het Wetboek van strafrecht", art, 2: „de
bepalingen van art. 367 en volgende van het wetboek
op bet strafrecht, tot art. 375 ingesloten, zijn ook toe
passelijk op de misdrijven van laster en hoon, aangedaan
aan openbare autoriteiten of aan lichamen uit meer dan
een persoon bestaande, al is het ook dat geen persoon
uitdrukkelijk zij aangeduid."
Het klinkt als bespotting wanneer nu art. 4 laat
volgen
„De bepalingen van art. 2 en 3 dezer wet zullen het
recht om over de handelingen der openbare machten
zijne gedachten te kunnen uiten en "die te beoordeelen,
geenszins kunnen krenken".
Wij hebben deze lange reeks uit het wetboek afge
schreven: anders zou iemand licht kunnen denken dat
we ons land belasterden wanneer wij daaraan eene zoo
drakonische wetgeving „te lastlegden'. Immers nog
boven den onnavolgbaar prachtigen stijl schittert de
dwingelandij dezer bepalingen, waardig baren ontwerper,
den eersten Napoleon.
Wij weten wel dat gedurende de laatste jaren in ons
land bijkans geene drukpersvervolgingen hebben plaats
gehad. Maar dit is de wet: elk publiek ministerie of zoo
men wil elk minister van justitie kan baar in praktijk
brengen, en zoodanige praktijk zou niets vrijgeviger
wezen dan die van den derden Napoleon.
Maar we hebben nog niet alles gezegd. Er is erger.
Bovenstaande drukpers bepalingen kunnen zeer hinderlijk
zijn, maar werkelijk kwaad kunnen ze niet beletten. Men
heeft ze dus verzwaard. De koning en zijn stamhuis, het
gezag der wet, werden door nog scherpere bepalingen,
van den 1 Juni 1830,yordedigd, naar men meende.
Ze hebben niet verhinderd dat men tot oproer bleef aan
zetten en dat de grootste helft van het koninkrijk de
wetten verbrak en voor den koning en zijn stamhuis ver
oren ging.
Onder die wetgeving, tegen oproerlingen gericht,
leven wij nog.
Eer wij verder gaan moet op enkele punten gelet
worden.
Het geldt hier geen oordeel over den Belgischen opstand.
Hier verontschuldigen noch veroordeelen wij de Belgen.
Maar we zeggen dit: de wetgeving, zooals zij laatstelijk
door koning Willem I voltooid is toen een opstand
dreigde, die wet de eirconslance is nog onze wet.
Ieder weet dat ze tegen den opstand niet geholpen heeft.
Ieder lezer van het bovenstaande kan oordeelen of' zij
zacht is.
Ieder lezer van het bovenstaande kan oordeelen of zij
billijk is.
Ieder beschaafd Nederlander kan weten dat al onze
couranten bovendien worden gedrukt door eene belasting
die slechts voor kleine bladen 20 tot 40 pet. van den
abonnementsprijs bedraagt, maar bij alle groote en som
mige kleine bladen 40 tot 53 pet. (officieele opgaaf).
Wij denken er niet aan de misdrijven te verontschul
digen welke men kan begaan met de drukpers, evenmin
als die welke men kan begaan met luciferskoppen of
wandelstokken.
Maar wij zeggen: als een misdrijf begaap is, straf dan
den schuldige.
De wet zegt: eer een misdrijf begaan is, belast den
onschuldige.
Waarom? Misschien zegt de een of ander: Wel om
hetgeen gij straks zelf hebt toegegeven, omdat de straf
wet werkelijk kwaad niet beletten kan.
Met onderscheid.
Voor zoover onze strafwet de misdrijven door middel
der drukpers in denzelfden geest behandelt en vervolgt
als andere misdrijven, hebben wij er niets tegen. In
tegendeel, ons land en elk land 'heeft groote behoefte
aan eene goede strafwet tegen alle misdrijven.
Maar wij hebben tegen onze wetgeving op den „laster",
en zeker heeft menig rechtsgeleerde daar ook tegen,
zelfs al is bij geeu vriend der dagbladen.
Wij hebben er tegen dat men een eigendom, courant
gebeeten, zwaarder belast dan een ander eigendom, b. v.
land of „Oude Rus" geheeten.
Wij hebben er tegen dat men zegthet is mogelijk
dat onder u, dagbladschrijvers, te eenigèr.tijd eenig
misdrijf begaan wordt, en daarom zal liet wettelijk en
werkelijk zijn dat gij allen, nu dadelijk, veel zwaar
dere belasting betaalt dan anderen.
En wat is nu het werkelijk kwaad dat die speci aal
tegen de drukpers gerichte bepalingen niet
kunnen voorkomen?
Zoo een opstand dreigt, niet de drukperswet zal hem
beteugelen.
Zoo iets afgekeurd wordt, zal kwade trouw er waarlijk
wel een middel op vinden om deze wet te ontduiken
gelijk zoo menige andere. Voorbeelden dat onze druk
perswet en elke drukperswet ontdoken is zijn in menigte
te vinden. De ouervarenen, rondborstigen, dus onschul-
digen of zeker 't minst schuldigen loopen 't meeste
gevaar datgene te begaan wat Napoleon voor „laster"
verklaarde.
Maar 't zij zoostel dat werkelijk en ter kwader trouw
misbruik van de drukpers gemaakt wordt. De Engelsche
strafbepalingen tegen de drukpers, zegt Biedermann
„zijn in onbruik geraakt, omdat men algemeen tot het
gevoelen gekomen is dat gegronde aanvallen der pers
doorstrafvcrvolgingniet krachteloos worden, dat onge
gronde niet schaden, en het krachtigst óf door
zwijgen óf door hetzelfde middel, het publiek gemaakte
woord, bestreden worden." Voortbrengselen der pers
zoo schandelijk als de Verhandeling over de vrouw, van
Wilkes, nu omtrent honderd jaar geleden in Engeland,
zoo licht en dicht als Rochefort's Lanterne 't vorig jaar
in Frankrijk, worden door tienduizenden gelezen die er
nooit iets van zouden gehoord hebben zonder de vervol
gingen, en de schrijvers werden een'tijd lang de popu
lairste mannen in hun land.
De censuur over de drukpers in Engeland werd in
1695 ondor onzen Willem 111 afgeschaft, en eene menigte
nieuwe couranten verscheen. „Sommige menschen van
zwak verstand," zegt Macaulay, rhadden zich in
'thoofd gezet dat godsdienst en zedelijkheid de bescher
ming der goedkeuring van staatswege vóór den druk
behoefden. De uitkomst bewees schitterend dat zij
ongelijk hadden. De afkeuring door een staatsbeambte
had nauwelijks iets uitgericht tegen zedeloosheid of
ongodsdienstigheid. Milton's Verloren Paradijs was met
moeite onverminkt doorgelaten, immers Milton's politi*
sche overtuiging was gehaat bij de bestaande machten."
Maar de losbandigste stukken van eenen Etheredge en
Wycherley verkregen de regeeringstoestemming zon
der moeite, want Etheredge en Wycherley waren voor
standers van den regeerenden vorst Karei II. „Van
den dag af dat de vrijmaking onzer letter
kunde voltooid was begon de zuivering onzer
letterkunde. Ze werd gezuiverd, niet door de tus-
schenkomst van parlement of overheden, maar door de
openbare meening van het groote getal der beschaafde
Engelschen, dien men goed en kwaad voorzette met de
vrijheid eene keus te doen. Honderd en zestig jaren
lang is de vrijheid onzer drukpers steeds toegenomen,
en door al die honderd en zestig jaren heen heeft het
algemeen gevoelen der lezers de schrijvers steeds meer
en meer tot betamelijkheid gedrongen. Zelfs die soort
van geschriften waarin, naar men vroeger meende, eene
wellustige verbeelding vrij spel mocht hebben, minne
dichten,blijspelen,romans,zijn ten laatste in Engeland in
getogener geworden dan zelfsdepredieatiën der 17eeeu w.
Vreemdelingen, die geeu woord durven drukken tegen
de regeering waaronder zij leven, plegen nog ten huidi-
gen dage zich te verwonderen hoe 't- in zijn werk gaat
dat de meest yrije drukpers in Europa tevens de meest
zedelijke is."
Dit geldt van de drukpers iu 'talgemeen: hoe is het
met de dagbladpers? Dat zelfde Engeland herinnert
zich dankbaar hoe de correspondentie van the Times de
fouten en knoeierijen aan den dag bracht waardoor het
leger voor Sebastopol te gronde ging, en daardoor te
weeg bracht dat die groote misbruiken werden wegge
nomen en een gevaar verdween, nog verderfelijker dan
de Russische kogels. Datzelfde Engeland heeft zich er
niet slecht bij bevonden de Fenische bladen in Ierland
hunne oproerige onzinnigheden te laten verkondigen,
wel overtuigd dat daar het gevaar niet was, en toen er
met geweer en drukpers werkelijke misdrijven werden
begaan, heeft de gewone strafwet een even spoedig en
even smadelijk einde aan den Fenier met de stalen pen
als aan zijn eedgenoot met den verroesten dolk gemaakt.
Maar waartoe dit alles in het vrije Nederland? Waarom
nog met aanhalingen redeneering letoogd „dat het onre
delijk en verkeerd is, in een beschaafd land, de vrije
uiting der gedachte door belasting te belemmeren of
onmogelijk te maken," gelijk te recht in de afdeelingen
en het Voorloopig verslag der tweede kamer over de
zegelwet gezegd is? Immers daarom, omdat in datzelfde
vrije Nederland, diezelfde afdeelingen, datzelfde verslag,
ongelukkigerwijs ook dit gezegd is: „Maar al te zeer
zou opheffing van bestaande belemmeringen aanleiding
kunnen geven tot vermeerdering van kleine blaadjes,
waarin de hooge staatsmachten wierden aangerand, of
die door persoonlijke verguizing en het doordringen in
bijzonderheden van het huiselijk leven lezers trachtten
te vinden. Ook indien al over nader te vermelden"
(thans weggenomen) „fiuancieele bezwaren tegen den
maatregel" (der afschaffing van het dagbladzegel) „kon
worden heengestapt, zou die niet behooren te worden
aangenomen, zoo niet vooraf door herziening der druk
perswetgeving (zeker om die te verzwaren„der-
gelijke uitspattingen wierden voorgekomen of beteugeld."
Het is wel een fijn antwoord, wanneer leden van
sterker verstand, zooals Macaulay zou zeggen, daarop
slechts vroegen „of door drukpersvervolging wel immer
het doel, dat men daarmede beoogt? bereikt wordt?"
Maar men had meer kunnen zeggen. Er is een land waar
men, wat beteugeling en bemoeielijking der dagbladpers
en der drukpers in 't algemeen betreft, wel alles gedaan
heeft wat haat en scherpzinnigheid konden uitdenken.
En nu is het toch wel ontegenzeggelijk dat de Fransche
pers in dagbladen en elders niet de meest moreele van
Europa is. Waar zijn bitterder aanrandingen van hooge
staatsmachten dan in de Propos de Labiénus, den Lion
du Quartier Latin, de Lanterne? Waar werd „persoonlijke
verguizing en het doordringen in bijzonderheden van het
huiselijk leven" verder gedreven dan in mevr. Rattazzi's
„Tailleurs," of in den eigenlijken „mameluk" van het kei
zerrijk, het gr oo te blad iePays,en de overige geschriften
van G ra nier uit Cassagnac en zijn zoon Paul De Débats,
de Temps, do Revue des deux Mondes, de Indépendance,
de Kölnische Zeitung, de Economiste Fran§ais, het
talentvolle blad Gironde te Bordeaux, die zijn door den
Fransehen dwang op de pers bemoeielijkt. Maar ie Petit
Journal en ia Petite Presse, die zijn onder dien dwang
verrezen en tot bloei gekomen, en wee het land, wee het
volk, wier zedelijkheid en ontwikkeling dien thermometer
stand heeft. Het blad Figaro maakt eene oppositie die
in Frankrijk nog al voorstanders vindt; de bekwaamste
journalist misschien van geheel Frankrijk bestuurt de
Liberté; zijn die een haar beter, zijn ze niet erger dan
de schadelijkste couranten in Engeland en Nederland?
Afkeurenswaarde „kleine" blaadje^ zullen ontstaan
wanneer men het zegel afschaft, vreezen sommige leden
der tweede kamer. Wat men zoo van tijd tot tijd boort
begunstigt niet liet denkbeeld dat die afschaffing juist
de kleine bladen zoo zeer zal bevoordeelen. Het Dagblad
van 's-Gravenhage, misschien van alle groote bladen
datgene wat het minst bij de afschaffing zal winnen, heeft
verklaart dat het de helft van zijne winst aan verbete
ringen zal ten koste leggen. De Tijd heeft hare bedoelde
verbetering eerst sedert 11. Nieuwjaar ingevoerd, de
Arnbemsche courant de hare ook thans nog niet, beide
om het zegel, en zeker zijn noch Arnhemmer noch Tijd
onder de „kleine" blaadjes welke die leden bedoelen
en afkeuren.
„Geene afdoende reden bestaat," zeggen wij 't Voor
loopig verslag na, „waarom het gebruik van een stuk
papier buiten alle evenredigheid tot de waarde van dat
papier belast moet worden. De ongerijmdheid van zoo
danige heffing valt echter inzonderheid met opzicht tot
het hier te lande bestaande zegelrecht van dagbladen en
gedrukte stukken in het oog. Het geringste gedrukte
blaadje is aan zegelrecht onderworpen, de spotprent niet.
Weekbladen zijn, hoe groot hunne waarde uit het oog
punt van wetenschap of kunst ook zijn moge, zwaar be
last, terwijl de tijdschriften die eens per maand uitkomen
vrij zijn." De beffing is onbillijk; we voegen bij 't aan
gehaalde slechts de vraag, ot bijv. convocatiebriefjes
boven zekere grootte, zooals die tot de promotie bij
sommige gymnasiën, en catalogussen van boekveikoo-
pingen soms ook om den wille dir zedelijkheid zegel
moeten betalen?
Wij Ke-lJ32jfn"~"*ïijheid van drukpers. Ditmaal eens
beter ,rfan rjazc W£t, heeft onze publieke meening bij
veel .firrcyplkoineiteVd^f}, goede dat zij dmtagKitervolgra-
gen zop''afkoi.fi:h 1 m. behoeven shg^jPöB^g^Vnt te
zyB"-Op,Jgbniopige en onréS5m|}|lig<®BLnier
door >aC belasting? xvillen frnlKIr* wienpye teSkron-
rechtvaardige ón-^ondoelmatige stq^vette^dSffiCTiien.