OlIRANT.
L\°- 22.
v Zondag
1869.
7 Februari.
Editie van Zaterdag avond 8 uren.
^Mddclburg 6 Februari.
De Kiesvereeniging Met God voor Nederland en Oranje
in het hoofdkiesdistrict Haarlem heeft tot candidaat
voor het lidmaatschap van de tweede kamer der staten-
generaal gekozen m>'. C. Th. baron van vilden van
Sandenburg.
Uit Groningen schrijft men ons:
„De „Burgerkiesvereeniging" heeft m'. B. Tellegen,
hoogleeraar in de rechten, tot candidaat gekozen. Maar
deze heeft de candicjatuur van de hand gewezen.
„„Nêerlands heil," eene vooral in den laatsten tijd
reactionaire kiesvereeniging, heeft tot veler verbazing
Stieltjes candidaat gesteld. Men begrijpt deze handel
wijze niet, daar Stieltjes wel een zeer onafhankelijk,
maar toch een liberaal man is. De keuze, welke door
„Nêerlands heil" is uitgebracht, is stellig niet een bewijs
vande vastheid van beginselen dier kiesvereeniging.
In de oogen van vele liberalen hier ter stede is Stieltjes
intusschetf reeds eenigszins gecompromitteerd door het
bloote feit, dat „Nêerlands heil" hem als volksvertegen
woordiger tracht binnen te loodsen. Krachtige stemmen
hebben zich reeds heden avond [Woensdag] in de kies
vereeniging van „Eendracht maakt macht" tegen Stiel
tjes doen hooren. Men voerde tegen hem aan, niet dat hij
illiberaal zou zijn, maar dat hij door een reactionair ge
selschap ondersteund wordt.
„In de kiesvereeniging „Eendracht maakt macht" is
heden avond gelijk ik u reeds per telegram gemeld
heb tot candidaat geproclameerd: mt Samuel van
Houten. Bij de eerste stemming verwierf deze heer
terstond 71 stemmen, terwijl 8 stemmen op den heer
Stieltjes en 8 andere op den oud-minister C. Cremers
werden uitgebracht. De reden, die den heer van Houten
zoo krachtigen bijval deed vinden, is dat hij een „kundig
man" kan worden genoemd, „in merg en been liberaal,"
„practisch zoowel als theoretisch, theoretisch zoowel als
practisch Ontwikkeld," „voorstander van eene gelijk
matige verdeeling v.an de lusten en lasten des maat-
sehappelijken levens." Met nadruk werd er gewezen op
zijne verdienstelijke Gidsartikelen, uit welke genoegzaam
blijkt, dat hij zich niet binnen het dogma van eene
bepaalde school opsluit, dat hij niet doctrinair is, maar op
staathuishoudkundig gebied vooruit streeft. Door de
benoeming van dezen oeconoom, zeide iemand van
groot gezag, zal eene leemte in de tweede kamer worden
aangevuld. Tot ondersteuning van de candidatuur van
mv S. van Houten wees men ook op de goede diensten,
die hij als lid van den gemeenteraad en sedert twee jaar
als wethouder aan deze gemeente bewezen heelt, op de
wijze waarop hij zich in zijne uitgebreide praktijk als
advocaat heeft doen kennen en op zekere ongeteekende
artikelen van financieelen aard in de Nieuwe Groninger
courant, waarvan men op goede gronden S. van Houten
als auteur roemt. Maar tastnol least werd er oók
ten gunste van S. van Houten aangevoerd, dat hij een
zoon van het frissche en vrijheidlievende Noorden is
geheel doortrokken van den geest van bezonnenheid en
kloekheid, welke in dit gewest meer dan wellicht in
eenige andere provincie inheemsch is, een man opge
groeid in eene zuiver liberale atmosfeer, die wel voor
overreding vatbaar is, maar toch eene vastheid, eene
onwrikbaarheid van beginselen bezit, welke allen waar
borgen kan, dat hij, een man uit éen stuk, steeds zijn
zal wat zijn vrienden van hem verwachten: volbloed
liberaal.
„Natuurlijk zal er een heete strijd worden gevoerd,
maar ik twijfel niet of S. van Houten zal bij de stembus
de zege wegdragen. De candidatuur is reeds door hem
aangenomen. In de vergadering van „Eendracht" is
heden avond ook een brief van m'. Geertsema voorgele
zen, waarin hij der vereeniging dank zegt voor het ver
trouwen, dat zij, te midden van hachelijke omstandig
heden, in hem gesteld heeft. De heer Geertsema gevoelt
behoefte om dit woord van dank der Vereeniging als
afscheid toe te roepen, nu hij, door 's koning» keuze tot
de betrekking van lid van den raad van state geroepen,
zich uit het parlementaire leven terugtrekt."
Uit den Haag wordt ons onder dagteekening van
gisteren geschreven:
„Nadat ik de laatste maal aan u schreef, vernam ik
nog dat de uitgevers van de nieuwe Haagsche courant
in spe een huis hebben gekocht in de Hooge Nieuwstraat,
waar het bureau en de drukkerij gevestigd zullen wor
den. Als directeur van een en ander zou de heer C. van
Reijn, vroeger mede-uitgever en directeur der Rotter-
damsche courant, verkregen zijn. Ook vernam ik dat de
h'eer 1'Ange Huet, thans verbonden aan de redactie der
Nieuwe Rotterdamsehe courant, als mi de-redacteur van,
het nieuwe blad zal optreden. Over 'talgemeen schijnen
de uitgevers nog al moeite te hebben om het door hen
gewenschte personeel te vinden. Dit althans getuigt
niet van de „partijwoede" of van de „zucht om een stuk
brood te verdienen", die, volgens sommigen, toch zoo
velen doet hunkeren naar en drijven tot de oprichting
van een tweede blad in den Haag.
„Het spreekt van zelf dat men zich nu reeds verdiept
in de vraag op de redactie van het nieuwe" blad zal op
gewassen zijn tegen de taak om met het Dagblad te
polemiseeren. Wat mij betreft, ik geloof dat zij verstan
dig zal doen met hare krachten in dit opzicht zelfs niet
te beproeven. Althans, voor zoover men onder polemiek
een strijd van woorden en voor of tegen personen
verstaat. Bedoelt men met polemiek het stellen van gevoe
len tegenover gevoelen, van redeneering tegenover rede
neering, van kalme betoogen tegenover hartstochtelijke
declamatiën, van een beroep op het gezond verstand en
den waarheidszin des publieks tegenover insinuatiën,
onjuistheden en overdrijvingen, dan zeker zal het
nieuWe blad, wil het lezers vinden en invloed uitoefenen,
zich daaraan niet kunnen onttrekken. Alleen zal er,
hier vooral en in de tegénwoordige omstandigheden, veel
tact en veel zelfbeheersching noodig wezen om zulke
betoogen afdoend en toch niet heftig, elk beroep van dien
aard krachtig, maar tevens waardig te doen zijn. Een
weinig humor, maar van goed allooi; wat vernuft, mits
het vooral geen valsch vernuft zij, zou der redactie
daarbij uitnemende diensten kunnen doen.
„Boven alles wensch ik haar, en over'talgemeen der
liberale pers in haar geheel, den moed toe om steeds
onvoorwaardelijk ter goeder trouw te zijn. Dat moet
hare kracht blijven of worden tegenover hare tegenpartij.
Wat baat het of mannen van uitstekend talent zooals
Cd. Busken Huet, zich aan de journalistiek wijden als zij
de goede trouw zóo verre vergeten van, zooals hij in den
Java-Bode heeft gedaan, aan hunne lezers te verzekeren
dat de liberalen in Nederland, voor zoover zij weten wat
zij willen en eene staatkundige geloofsbelijdenis kunnen
formuleeren, de verwijdering van het koningschap en de
oprichting eener democratische republiek verlangen.
Doch geen staatkundig programma, verzekert de heer
Huet verder, is in Nederland meer impopulair dan dit.
Hier spreekt hij bij ondervinding. Want bekend is het
toch, dat niet zijn stuk: Een avond aan het hof, maar
een andei\ een politiek stuk van zijne hand in de Gids,
juist vanwege zijne, door niemand gedeelde of gesteunde
republikeinsche strekking, aanleiding heeft gegeven tot
de breuk tusschen den heer Huet en dat tijdschrift.
„Waarlijk, wanneer men tegen de afschaffing van het
dagbladzegel ijvert op grond van de vrees, dat het peil
der polemiek in onze couranten, tengevolge van het op
heffen van hetgeen thans de concurrentie breidelt, nog
lager zou kunnen dalen, dan begrijp ik niet welk eene
voorstelling men zich maakt van het geduld, het gezond
verstand en den goeden smaak des Nederlandschen volks.
Integendeel, zoo althans komt het mij voor, wanneer die
afschaffing de mogelijkheid opentom mannen van kunde,
talent en karakter aan (je journalistiek te verbinden, en
wanneer het die mannen ernst is met het vervullen hun
ner gewichtige roeping, dan kan het niet anders of, na
verloop van eenigen tijd en na de voorbijgaande ver
schijnselen waartoe de verdwijning van het zegel mis
schien aanleiding zal geven, zullen de bladen niet
alleen goedkooper, maar ook vrij wat beter worden, een
voudig omdat het publiek er behoefte aan heeft.
„Eenige bevreemding, om geen sterker woord te ge
bruiken, heeft hier in sommige kringen, onder andere
benoemingen, die gewekt van den heer C- Castens, oud
directeur der middelen en domeinen in Nederlandsch-
Indië, tot ridder der orde van den Nederlandschen leeuw.
Niet om de familiebetrekking tusschen den benoemde
en den minister van koloniën, het zou toch wei wat
heel dwaas zijn om te verlangen dat men eene welver
diende onderscheiding niet zou ontvangen, omdat men
de zwager of de vriend is van een dergenen, die aan het
toekennen dier onderscheiding hunne stem moeten geven,
maar om eene andere reden. Men zegt dat de heer Castens,
in eene vroegere betrekking als resident, zekere voor
liefde heeft betoond voor de heerendiensten en niet ge
schroomd heeft daarvan partij te trekken op zóo breede
schaal, als misschien in het belang zijner administratie,
maar zeker niet in dat der bevolking kan geweest zijn.
In verband nu met de zienswijze, door den minister van
koloniën ten aanzien van de heerendiensten in de kamer
ontwikkeld, verkrijgt die benoeming schijnbaar eene
beteekenis, die zeer vermoedelijk zal medewerken om
den heer de Waal te nopen zich omtrent dit belangrijk
punt zoo duidelijk mogelijk te verklaren.
„Het zou mij niet verwonderen als, bij de eerste ge
legenheid de beste, de heer de Waal ook'werd verzocht
eenige mededeeling te doen omtrent eene uitvinding,
welke dezer dagen door een Engelschman, wiens naam
mij genoemd maar ontschoten is, hier moet zijn bekend
gemaakt en waarvan het gevolg zou zijn eene allerbe
langrijkste reductie der onkosten bij de suikerbereiding,
voorloopig alleen bij die van de minste nummers. Het
spreekt bijna van zelf dat die uitvinding van overwegend
belang zou kunnen zijn voor de bepalingen of liever voor
de geheele inrichting van de nieuwe regeling der suiker
cultuur, door den heer de Waal toegezegd.
„Vooralsnog echter is alles stil op het Binnenhof. Wel
hoor ik spreken van wetten, voorstellen, enz. die in aanT
tocht zijn, of waarover wordt geconfereerd, maar dat alles
is nog geen publiek domein. Evenmin zijn het eigenlijk
de maatregelen, die, naar ik hoop, door de verschillende
commissiën uit de beide kamers worden beraamd, ter be
spoediging en vereenvoudiging van de uitgifte van het
Bijblad met de Bijlagen. Alleen in zooverre een groot
gedeelte van het publiek belang kan hebben bij een min
kostbare en toch volledige kennisneming van het officieel
verslag der handelingen van de staten-generaal en van
- overleg met de regeering, benevens ook, later
wellicht, bij eene uitbreiding en wijziging der steno-
giaphie in de kamers, zullen die maatregelen hier ter
sprake komen."
Benoemingen en besluiten.
hoogeli onderwijs. Benoemd tot rector-magnificus
aan de hoogeschool te Leiden voor het academiejaar
1869/70 de hoogleeraar J. C. G. Evers'.
Kerknieuws.
De uitslag der gisteren gehouden herstemming voor
de verkiezing van nog 3 notabelen bij de Nederduitsche
hervormde gemeente alhier is als volgt
Het getal opgekomen stemgerechtigden bedroeg 659
(zijnde 85 meer dan bij do eerste stemming), dat der inge
leverde biljetten 661; 3 biljetten waren van onwaarde.
Er zijn uitgebracht op de heeren J. M. van der Minne
353, C. Sitter 341, J. P. Nonhebei 338, C. D. Rüell 317
Y. Keyzer 317 en A. F. Sifflé (die verzocht had niet
weder in aanmerking te komen) 308 stemmen.
De drie eerstgenoemden zijn alzoo gekozen.
Bij de samenstelling van het college van kerkvoog
den der Nederduitsch hervormde kerk teVlissingen, zijn,
volgens de nieuwe organisatie, gisteren verkozen, de
heerenJ. W. Callenfels, J. P. Laernoes, J. Le Sage
van Hoeve, C. Mortier en J. T. Dommisse, en al3 gecom
mitteerden uit den kerkeraad de heeren P. G. de Wolff
en N. I. B. de Vey Mestdagh.
De heer J. H. Gravenstein, predikant bij de Neder
duitsch hervormde gemeente te Serooskerke (Walcheren),
heeft een beroep ontvangen naar die gemeente teYersekè.
De heer C. J. J. Hieberidaal, predikant bij de her
vormde gemeente te Otterloo, heeft ,voor de beroeping
naar St.-Philipsland bedankt.
ÜIarine en leger.
Met den 25en Februari a. worden de volgende officieren
enz. bestemd om naar Oost-Indië overgevoerd en ter be
schikking gesteld te worden van den kommandant der
zeemacht in Nederlandsch-Indië: de luitenants ter zee
1" kl. jhr. E. P. E. de Stuers, W. J. S. de Kanter, W. J.
Adams, S. Kraijenhoff van de Leur, jhr. C. C. van der Wijck:
de luitenants ter zee 2' kl. jhr. S. F. T. de Vaynes van
Brakell, J. T. F. Bruyn, H. van den Pauvert, C. J. de Jong,
M. J. van Lakerveld, L. Voute; de officieren van gezond
heid 2e kl. G. F. Rochat en C.Enthoven; 3»kl. A. Pieters;
de officieren van administratie 2* kl. H. L. F. Pisuisse;
3e kl. W. F. Klompé; de adjunct administrateur A. Mi
Montijn; de adelborsten P kl. J. J. Kraakman, C. J. H.
van den Broek, J. G. R. van Doorn, J. Luytjes, J. L.
Hordijk, K. J. Bal.
Voorts worden met voorschreven datum geplaatst: op
Zr. Mv wachtschip te Amsterdam de luitenant ter zee
2e kl. W. A. Kokop Zr. Mv ramtorenschip Prins Hendrik
der Nederlanden dé officier van gezondheid le kl. J. G.
Arend; de adelborst Ie kl. jhr. R. W. J. van Pabst van
Bingerden; op Zr. M». monitor Heiligerlee, de officier van
gezondheid 2? kl. W- Pannevis; de officier) van admini
stratie 2e kl. F. T. Courier dit Dubekart; op Zv Mv wacht
schip te Hellevoetsluis en gedetacheerd op het kostschip
te Rotterdam de officier van administratie 2e kl. E.
Canneman; op Zr, Mv drijvende batterij Neptunus de
adjunct-administrateur F. H. A. Pool; eii op Zr. Ms. wacht
schip te Hellevoetsluis de adjunct-administrateur D. J.
van Oosterzee.
De luitenant ter zee Pkl. J.F. van Kervel, dienende