OÜRANT.
N°- 17.
Zaterdag
1869.
30 Januari.
Editie van Vrijdag avond 8 uren.
Middelburg 29 Januari.
De aankomst der posten alhier is in de laatste dagen
aanmerkelijk vertraagd door den toestand der rivieren
in Holland, voornamelijk aan den Moerdijk. Uit Dord
recht meldt men ons heden middag per telegram dat
alle vaart nog gestremd is. De overtocht naar Papen-
drecht en Zwijndrecht geschiedt niet groote moeite. Van
Willemsdorp naar Moerdijk geschiedde de overtocht
heden echter gemakkelijk.
Voor Rotterdam is de Maas met ijs overdekt.
Wij vernemen dat de directie der Middelburgsche
maatschappij van stoomvaart beproeven zal Zondag den
dienst op Rotterdam te hervatten.
Aan het departement van oorlog houdt men zich, naar
wij vernemen, thans druk bezig met de voorbereidende
werkzaamheden voor de in te dienen defensiewet.
Heden heeft de officieele ontvangst door den koning
van den nieuwen Spaanschen gezant bij het Nederland-
sche hof, den heer Bonifacio do Bias J.Munoz, welke tot
dusverre wegens politieke redenen uitgesteld was, plaats
gehad.
Tot militaire leden van don militieraad in Zeeland
voor de lichting van 1869 zijn benoemd: de majoor Gel
derman, provinciaal adjudant in Zeeland, en tot plaats
vervanger de kapitein van Winsheym, van het 3e regi
ment infanterie, beide alhier gestationneerd.
De minister van binnenlandsche zaken heeft beoaald
dat de verkiezing van een lid van de tweede kamer
der staten-generaal in het hoofdkiesdistrict Haarlem,
noodzakelijk geworden door het overlijden van den heer
ta<\ D. Koorders, zal plaats hebben op Dinsdag 16 Fe
bruari aanstaande, en dat, zoo eeno herstemming noodig
is, deze zal geschieden op Dinsdag 2 Maart daaraan
volgende.
In de Staatscourant van 27 dezer is opgenomen de wet
van den 14 dezer, houdende vaststelling van hoofdstuk V
der staatsbegrooting voor het dienstjaar 1869.
In het nomrner van 28 dezer is opgenomen de wet van
den 15 Januari jl., houdende vaststelling van hoofdstuk
VI der staatsbegrooting voor het dienstjaar 1869.
In het bij de Staatscourant van gisteren bchoorende
bijvoegsel wordt eene tabel medegedeeld, aantoonende
verkeer en opbrengst van de kantoren derrijks-telegraat
gedurende het jaar 1868.
Benoemingen en besluiten.
geneeskundig staatstoezicht. Benoemd tot lid en
voorzitter der commissie, in 1869 belast met het afnemen
der natuurkundige examens, volgens art. 4 der wet van
den l"1 Juni 1865 (Stbl. n". 59), dr. W. F. R. Suringar,
hoogleeraar te Leidentot lid en onder-voorzitter dr. W.
Koster, hoogleeraar te Utrecht; tot lid en secretaris
dr. A. Heynsins, hoogleeraar te Leiden tot leden dr. D.
Hellema, officier van gezondheid 1* klasse te Willemsoord
dr. C. J. Matthes, hooglceraar te Amsterdamdr. A. C.
Oudemans hoogleeraar aan de Polytechnische school te
Delft; dr. N. W. P. Rauwenhoff, leeraar aan de hoogere
burgerschool te Rotterdamen dr. H. G. van de Sande
Bakhtiyzen, hoogleeraar aan de Polytechnische school te
Delft; tot plaatsvervangende leden dier commissie:
dr. L. A. J Bnrgersdijk, directeur der hoogere burger
school te Deventer; dr. F. van Calker, leeraar aan de
rijks hoogere burgerschool te Tilburg; dr F. C. Donders,
hoogleeraar te Utrecht; dr. J. L. Dusseau, te Arasterdam;
dr. J. W.Gunning, hoogleeraar te Amsterdam; dr.F. A W.
Miquel, hoogleeraar te Utrecht; dr. P. L Rijke, Staats
raad, hoogleeraar te Leidenen dr. T. Zaaijer, hoogleeraar
te Leiden.
Benoemd tot lid en voorzitter der commissie, in 1869
belast met het afnemen der geneeskundige examens,
volgens art. 5 der genoemde wet, dr. G. J. Loncq, hoog
leeraar te Utrecht: tot lid en onder-voorzitter dr. F. W.
Krieger, hoogleeraar te Leiden; tot lid en secretaris,
dr. J. L Chanfleury van IJsselstein, hoogleeraar te
Amsterdamtot ledendr. J. A. Boogaard, hoogleeraar te
Leiden; dr. L. C. van Goedoever, hoogleeraar te Utrecht;
C. J. van Hees, 1« officier van gezondheid 2e klasse te
Amsterdam; dL A. II. Israëis, lector te Amsterdam;
dk S. Rosenstein, hoogleeraar te Groningendr. W. M. H.
Sanger, hoogleeraar te Groningenen A. Stellingwerf!,
oud-apotheker te Amsterdam; tot plaatsvervangende
leden dier commissie: dr. E. A. van der Burg, leeraar aan
de rijks hoogere burgerschool te Leeuwarden; dr. F. Z.
Ërmerins, hoogleeraar te Groningen: dr. T. Halbertsma,
hoogleeraar te Utrecht; dk M. Imans, te Utrecht;
dk J. Hissink Janssen, hoogleeraar te Groningen; dr. F.
Rienderhoff, te Rotterdamdr. G. E Voorhelm Schnee-
voogt, hoogleeraar te Amsterdam; dr. A.E.Simon Thomas,
hoogleeraar te Leidendr. G. C. B. Suringar, hoogleeraar
te Leiden: en dr. J. W. R. Tilanus, hoogleeraar te Am
sterdam.
Benoemd tot lid en voorzitter der commissie in 1869
belast met het afnemen der examens van hulpapotheker
en apotheker volgens art. 8 en 9 der genoemde wet,
dr. P. J. van Kercklioff, hoogleeraar te Utrecht; tot lid
en onder-voorzitter dr. C. A. J. A. Oudemans, hoogleeraar
te Amsterdamtot lid en secretaris, C. II. van Ankum,
apotheker te Groningen; tot leden dr. J. Bosscha jr., in
specteur van het middelbaar onderwijs, te 's Gravenhage,
en R. J. Opwijrda, apotheker te Nijmegentot plaatsverv.
leden, J. J. Bruinsma, apotheker te Leeuwarden; dr.C. II. D.
Buys Ballot, hoogleeraar te Utrecht; dr. D. J. Coster, te
Amsterdamdr. lt. S. Tjaden Modderman, hoogleeraar te
Groningen; en J.P.C. van Tricht, apotheker te Arnhem.
eereteekenen. Verleend als blijk van goedkeuring
en tevredenheid aan Eduard Diedrich Kumm, rentmees
ter van het goed Patzal, en Carl Vogt, notaris, elk de
zilveren medaille met een loffelijk getuigschrift; aan
Willem Roman en AdoLilleman, landlieden van het goed
Patzal, elk de bronzen medaille met een loffelijk getuig,
schrift; aan Jaan Reimann en Hans Alltnann, landlieden
de eerste van het goed Patzal, de andere van het goed
Illust, ieder eene gratificatie van tien gulden, eveneens
met loffelijk getuigschrift: wegens het redden der be
manning van het op 12/24 November 11. nabij het eiland
Oesel verongelukte Nederlandsche schip Aaltje, gezagv.
Hoedemaker.
Marine en leger.
De overgang van militairen uit het Nederlandsch leger
hier te lande bij dat in Indië is wederom opengesteld.
Bij beschikking van den minister van marine van
27 dezer, is aan de matrozen der 1» en 2« klasse F. Antonio
en P. -van der Hoeven, dienende bij het eskader in Oost-
Indië, toegekend de gouden medaille ter geheele grootte
voor 50 jaren eerlijken en trouwen militairen dienst.
Rechtzaken.
Voor het provinciaal gerechtshof in Zeeland stond
heden terecht Jacob Vingerhoed, oud 41 jaren, land
bouwer, geboren en wonende te Zierikzee, beschuldigd
van moedwillige brandstichting, waardoor te voorzien
was dat menschenlevens in gevaar konden gebracht
worden.
In deze zaak waren 21 getuigen door het openbaar
ministerie gedagvaard.
De feiten worden in de akte van beschuldiging in
hoofdzaak volgenderwijze voorgesteld.
Volgens de verklaring van den commissaris van politie
te Zierikzee J. Broersma heeft deze in den vroegen
morgen van 20 October jl. kennis gekregen van het
ontstaan van brand in de schuur van Jolianna Bolderdijk,
weduwe van G. Moermond, in de Lange Nobelstraat
aldaar, welke schuur de beschuldigde in huur had. Te
5[ uren stond die schuur in lichterlaaie vlam, en zag
de commissaris van politie de vlammen reeds uit het
pannen dak heenslaan in de richting van het in de
nabijheid gelegen pakhuis en leerlooierij van den heer
Bnijze. Den beschuldigde zag hij niet bij den brand,
maar hij heeft hem daarna ten huize zijner moeder
gesproken, welke hem mededeelde dat hij dien morgen
niet in zijne schuur geweest was, maar wel den vorigen
avond, voor het laatst omstreeks 8 uren, toen hij de deur
der schuur gesloten had, die hij dan ook dien morgen
gesloten had gevonden. Op de hem verder gedane vragen
ten aanzien van het ontstaan van brand heeft de
beschuldigde niets anders geantwoord dan: „Wat wil
je toch van mij hebben? Ik weet er niets van."
Zijne houding was overigens onverschillig, meer lachend
dan treurend. De commissaris van politie vernomen
hebbende dat de huisvrouw van Comelis Pape en Adri-
aan Flikweert dien morgen vóór het ontstaan van den
brand gezien hadden dat de deur van de schuur open
stond, terwijl het paard van den beschuldigde aan de
buitenzijde van dien muur vastgebonden was is hierop
begonnen argwaan te koesteren en heeft den beschul
digde naar zijn bureau en vervolgens naar het wachthuis
doen overbrengen. Op de toen tot hem gerichte vraag
„of hij, ware de deur der schuur dien morgen vóór den
brand geopend geweest, zulks niet had kunnen en moeten
zien?" heeft de beschuldigde alleen geantwoord: „Ik
weet het niet, maar de deur was dicht." Bij de visitatie
in het wachthuis is bij den beschuldigde vrij veel geld
gevonden, maar noch lucifers, noch tondeldoos, en in het
algemeen niets wat aantoonde dat hij een rooker was.
Verder heeft de commissaris van politie den beschul
digde ondervraagd omtrent het loopende gerucht dat hij
om schulden zou worden vervolgd, doch bekwam geen
ander antwoord dan: „lk heb een papiertje van den
deurwaarder ontvangen, maar ik kan niet lezen of
schrijvend'
In de schuur werd bij den brand niets anders gevon
den dan eene vrij aanzienlijke partij hooi, aardappelen,
erwten.en uitgedorscht stroo.
Uit de verklaringen van den beschuldigde in de voor-
loopige instructie voor den rechter afgelegd, in verband
met die aan den commissaris van politie terstond na het
gebeurde gedaan, blijkt: dat de beschuldigde in den mor
gen van 20 October jl. omstreeks 3j a 4 uren een zijner
paarden uit eene weide onderKerkwerve gehaald en naar
zijn schuur in de Nieuwstad gebracht heeft, waarna hg
zijn tweede paard uit eene weide aan den Kaweg naar de
nu afgebrande schuur in de Nobelstraat vervoerd en het
aldaar aan een kram in de buitenzijde van den in die straat
uitkomenden muur vastgezet heeft, en vervolgensgegaan
is naar de woning zijner moeder waar hij inwoonde, ge
legen op een twintig passen afstands van bedoelde
schuur, ten einde aldaar den sleutel eener andere schuur
in de Nieuwstad te halen, waar hij twee schuren in ge
bruik had; dat hij ten huize zijner moeder slechts even
vertoefd en, na den sleutel daar gehaald te hebben, zijn
paard weder losgemaakt heeft en daarmede gereden is
naar zijne schuur in de Nieuwstad, waar hij het heeft
gestald en tevens zijne beesten is gaan voederen; dat hij
toen de brandklok heeft hooren kleppen, naar buiten
is gegaan en toen al spoedig bespeurd heeft dat zijn
schuur in de Nobelstraat in brand stond; optsteld
is hij daarop bij zijne moeder een glas water gaan
drinken, en naderhand bij de schuur komende bevond
hij dat het dak reeds verbrand en zijn rijtuig er uit ge
haald was, zoodat aan redden niet meer te denken viel;
dat hij den vorigen avond tusschen 7 j en 8 uren het
laatst in de schuur geweest is, zonder toen licht bij zich
te hebben, verder alles in orde bevonden en de deur der
schuur gesloten heeft, terwijl daarna, zoover hij weet,
niemand anders in de schuur geweest is, gelijk hij dan
ook den volgenden morgen bij het vastbinden en los
maken van zijn paard omstreeks te 5 uren vóór het ont
staan van den brand die deur gesloten heeft gevonden;
dat hij verder verklaart dien morgen op dat tijdstip geen
teekenen van brand aan de schuur bespeurd te hebben,
en tevens bepaald ontkent alstoen in de schuur geweeBt
te zijn; dat hij zijne in die schuur aanwezige goederen
door tusschenkomst van den heer Ochtman voor/' 1000
in Augustus jl. voor den tijd van zes maanden ver
zekerd heeft, doch dat hij na den brand aanvankelijk
dacht dat de verzekeringen slechts 800 bedroegen, tot
dat de heer Ochtman hem in dien morgen mededeelde dat
het bedrag f 1(100 was, dat hij verder op 19 October jl.
aan den heer de Does verkocht en geleverd heeft 3 mud
rogge, 3 mud wintergerst en 6 mud tarwe, en in den loop
van den zomer nog 7 mud wintergerst, en verder ook
nog een partij rogge naar den zolder ten huize zijner
moeder vervoerd heeft, zoodat bij het uitbreken van den
brand geen waarde van f 800 meer in de schuur aanwezig
was; dat zijne zaken tijdens het nitüreken van den brand
in een ongunstigen toestand verkeerden, daar bij aan ver
schillende personen ruim f 400 schuldig was, en op het
einde des jaars nog ruim 500 aan pacht moest betalen,