öuitfnlanï).
TB vlissingen:
Huwelijken 10; geboorten 22 (zoons 9, dochters 13)
sterfgevallen 24 (van het mannelijk geslacht 10, van het
vrouwelijk 14)levenloos geboorten 3.
Elders overleden 5.
tb zierikzee:
Huwelijken 3; geboorten 28 (zoons 9, dochters 19);
sterfgevallen 7 (van het mannelijk geslacht 2, van het
vrouwelijk 5)levenloos geboorten 1.
Verkooplngen en aanbestedingen.
Heden is te Veere te koop aangeboden, om te worden
afgebroken, de Zandijksche poort, verkocht voor ƒ235
alsmede de palissaden aan het geschutpark, verkocht
voor f 95.
Thcrmometerstand.
11 Jan.'s av. 11 u. 34 gr.
12 's mo,rg.7u.32gr.'smidd.lu.37gr.'sav. 11 u. 32 gr.
13 's morg.7 u. 28 'smidd. 1 u. 31 gr.
Staten-generaal.
EEKSTE KAMEB.
Zitting van Maandag 11 Januari. - Aanvang discussie
binnenlandsche zaken.
In afwijking van de tot nu toe gevolgde gewoonte,
werd de begrooting van binnenlandsche zaken heden
aldeelingsgewijs behandeld.
Bij de behandeling van afdeeling II (kosten van pro
vinciaal bestuur) werd aangedrongen op verhooging der
bezoldiging van gedeputeerde staten, in verband met de
wenschelijkheid om voor die betrekking ook personen
te kiezen, buiten de hoofdplaats der provincie wonende;
en tevens op vermeerdering der traktementen van de
ambtenaren ter provinciale griffiën. De minister van
binnenlandsche zaken gaf als zijn gevoelen te kennen,
dat zoo noodig tot eene verhooging der traktementen
van de leden van gedeputeerde staten moet worden over
gegaan, waardoor men er misschien toe zou kunnen komen
om voor die betrekking ook te benoemen leden buiten
de hoofdplaats der provincie wonende. Erkennende dat
de jaarwedden der mindere ambtenaren niet voldoende
is, meende de minister dat daarin zou kunnen worden
voorzien door inkrimping van hun getal. Ingeval van
dringende noodzakelijkheid zou hij er niet tegen op zien
bij eene volgende begrooting verhooging van bezoldiging
voor te dragen.
De behandeling van afdeeling VI (waterstaat en
publieke werken) gaf weder aanleiding tot bespreking
van verschillende waterstaats- en spoorwegwerken.
De behandelde punten betroffen:
1». Interpretatie der wet van 24 Februari 1806 omtrent
het verleenen van vergoeding aan hen, die schade lijden
tengevolge van den aanleg van werken tot verbetering
van den loop der rivieren. Tegenover het gevoelen
van de heeren van Bylandt en Michiels van Kessenich,
hield de minister van binnenlandsche zaken vol, dat
alleen dan schadevergoeding te pas komt, wanneer oever-
eigenaren schade lijden door staatswerken, waarvoor
het noodig was particulier eigendom in te nemen.
2°. Het onderhoud en het beheer der zoogenaamde
kléine rivieren, besproken door dezelfde heeren. De
minister gaf te kennen, dat het omtrent deze zaak han
gend onderzoek spoedig zal zijn afgeloopen en dat daarna
zal worden bepaald welke rivieren zullen komen onder
het beheer van den staat en welke onder het beheer der
provinciën.
3». Het Apeldoornsch kanaal. Hieromtrent deelde de
minister mede, dat met een der belanghebbenden onder
handelingen werden gevoerd, en dat er hoop bestaat
deze zaak spoedig tot een goed einde te brengen.
4o. De inundatiesluis van het Spoel. Er zal worden
onderzocht of de kosten voor de afdamming dier sluis
ten laste van den staat zullen kunnen worden genomen.
5». De kanalisatie van de Geldersche vallei. Hierom
trent is eene schrede verder gedaan door de bereidver
klaring van Gelderland en Utrecht om in deze samen te
werken. De minister gaf daarom uitzicht op eene spoe
dige beslissing.
6°. De nieuwe Merwede. Zonder af te wachten de be
noeming der commissie, waartoe door de tweede kamer
besloten is zou de minister met deze zaak krachtig laten
voortgaan.
7°. Het ongerief voor het publiek gebruik van open
bare wegen uit de doorsnijding daarvan door spoorwegen
ontstaande. De heer Huydecoper gaf ter voorziening
hierin aan het maken van tunnels. De minister was het
eens dat aan dit ongerief op de eene of andere wijze een
einde moet worden gemaakt.
8». De spoorweg van AmsterdamNijkerk. De hier
voor verleende concessie was met 1 Januari vervallen.
Intusschen zijn onderhandelingen loopende over het
verleenen eener nieuwe concessie.
9». De lijn van Arnhem—Nijmegen. Na aanwijzing
der middelen voor de voltooiing der staatslijnen zal de
regeering onderzoeken of het mogelijk is die zaak van
staatswege geldelijk te ondersteunen.
10. De verbetering van Ameland met het vaste land.
De voorwaarden, waarop de concessie voor dat werk aan
den heer Teding van Berkhout zal worden verleend,
worden thans overwogen.
11». De inpoldering bewesten het IJ, door de Amster-
damsche kanaalmaatschappij verlangd. De minister
heeft eene spoedige beslissing hieromtrent toegezegd.
12°. Het subsidie aan die Kanaalmaatschappij in ver
band met de openbaarmaking van het contract met den
aannemer. De minister is voor de openbaarmaking, maar
is nog niet overtuigd dat de staat daartoe het recht heeft;
overigens achtte hij kennisname van dat contract onnoo-
dig voor de beoordeeling der juistheid van het uitge
trokken subsidie.
13». Het besluit van 1819 omtrent de overlaat te
Dronthem. De intrekking van dat besluit werd door den
minister wenschelijk geacht.
Hierna werd de afdeeling VII (onderwijs) behandeld.
Over het hooger onderwijs werden geene beraadslagingen
gevoerd.
Bij de behandeling van het middelbaar onderwijs werd
in de eerste plaats door de heeren van Rhemen, Geert-
sema en van der Lek de Clercq het landbouw onderwijs
behandeld, jn verband met de Landbouwkundige school
te Groningen. De minister verklaarde hieromtrent dat
hij zou onderzoeken in hoever die school dienstbaar
zou kunnen worden gemaakt voor het rijks-landbouw-
onderwijs.
De heer van Nispen van Pannerden besprak vervol
gens de werking der wet op het middelbaar onderwijs
en kwam op tegen de materialistische strekking van dat
onderwijs, tegen de te groote kosten voor dat onderwijs
uitgegeven en tegen de z. i. te hooge traktementen der
leeraren.
De minister van binnenlandsche zaken herhaalde zijne
vioegere verklaringen dat hij geen officieele kennis
draagt van klachten over materialistische strekking;
men kome met bewijzen en hij zal ze dan gaarne onder
zoeken. Overigens meende de minister dat het onderwijs
niet te weelderig is ingericht en dat de traktementen
der leeraren niet te hoog waren.
De heeren Stork en Smit kwamen mede op tegen de
bewering van te hooge traktementen; terwijl de heeren
de Vos van Steenwijk, Hartsen en Cremers in meerdere
of mindere mate met den heer van Nispen instemden en
in allen geval van den minister zelfstandig onderzoek
van de bekende klachten verlangden.
Algemeen overzicht.
Op de eerste conferentie-zitting schijnt door den
Griekschen vertegenwoordiger RiZOs Eangabe zekere
verklaring te zijn afgelegd, zeker protest te zijn gedaan
of zeker voorstel te zijn ingediend. Daar de verschillende
vertegenwoordigers zich tot geheimhouding verbonden
hebben, zijn te dien opzichte echter slechts geruchten
en gissingen in omloop, waaromtrent de Londensche en
Parijsche dagbladen de meest verschillende lezingen
bevatten. Het meest geloofwaardig geacht gerucht is dat
de heer Rangabe zou hebben aangedrongen om Grieken
land aan_ de conferentie-tafel niet slechts eene raadge
vende stem te verleenen, maar deze mogendheid op
gelijke lijn met Turkije te plaatsen, daar voor de regee
ring te Athene anders bezwaar zou bestaan om langer
aan de conferentie deel te nemen. Deze verklaring van den
Griekschen vertegenwoordiger zou altijd volgens ge
ruchten tot niets geleid hebben dan tot een votum der
meerderheid, waarbij dit voorstel werd afgewezen. Daarop
zou de heer Rangabe op nieuw instructiën hebben aan
gevraagd te Athene en zou de Grieksche minister van
buitenlandsche zaken de ter conferentie afgelegde ver
klaring hebben gehandhaafd op grond dat Griekenland
zijn vertegenwoordiger niet in dergelijke vernederende
positie wil geplaatst zien.
In allen gevalle, aangenomen dat dit bericht waar is,
zou de conferentie toch hare werkzaamheden kunnen
voortzetten en de beide in conflict zijnde partijen, Grie
kenland en Turkije, ten slotte uitnoodigen want daar
toe zal zij zich slechts kunnen bepalen om zich aan
de verkregen internationale regeling van het geschil te
onderwerpen.
Omtrent de waarschijnlijkheid dat de regeeringen te
Constantinopel en te Athene zich aan deze internationale
regeling zullen onderwerpen, wordt te Parijs in de diplo
matieke kringen weinig eenstemmigheid waargenomen.
Het voortgaan der regeering van Griekenland met het
nemen van krijgsmaatregelen waarop wij reeds in ons
vorig nommer wezen wordt door velen als een vrij
onheilspellend verschijnsel beschouwd. Ook de Turksche
regeering houdt zich in de laatste dagen weder meer
ijverig met het maken van krijgstoebereidselen bezig.
Een orgaan der behoudende partij in Engeland, the
Morning Herald, bevat een artikel over de laatste parle
mentsverkiezingen, waarin wordt betoogd dat de door
de liberalen verkregen meerderheid van honderd elf
stemmen het gevolg is van het „monsteiachtig" over
wicht der kiezers in de steden op die ten platte lande.
Overigens herinnert the Herald aan het feit dat na de
reform-bill in 1832 de liberale partij eene meerderheid
bezat van 360 stemmen, welke in 1834 tot 67 stemmen
was verminderd en in 1838 tot 16 stemmen. In 1842 had
de conservatieve partij eene meerderheid van 82 stem
men. The Morning Herald acht het dan ook waarschijn
lijk dat de conservatieve partij over een zestal jaren
eene zeèr groote meerderheid zal hebben. Indien men
echter niet te veel aan cijfers blijft hangen en ook de
historische toestanden nagaat, gedurende welke die
verpletterende meerderheid der liberalen tot minder
dan nul werd gereduceerd, zal men ontwaren dat die
meerderheid in 1832 een oogenblikkelijk gevolg was van
de geweldige reactie tegen de tegenstanders van den
reform-bill en dat de vermindering dier meerderheid
vooral het gevolg was der aan de liberalen verweten
gevolgen van de afschaffing der slavernij, gevolgen welke
echter juist voornamelijk uit het transigeerend en niet-
radikaal karakter van dien hervormingsmaatregel hun
oorsprong namen. De toenmalige onlusten in Ierland,
de oprichting der arm-huizen om bedelarij en dronken
schap tegen te gaan, een uitmuntend denkbeeld, het
welk echter door de wijze van toepassing der armenwet
op afkeurenswaardige wijze werd verwezenlijkt deden
de populariteit der liberale partij nog meer verminderen
en de toen reeds van de zijde der liberalen ter sprake ge
brachte opheffing der staatskerk in Ierland werd ijverig
door de geestelijkheid en de aristocratie geëxploiteerd om
debevolkingtegen deliberalepartij in tenemen. Vandaar
dat zelfs de troonsbestijging van koningin Victoria in
1837 in de gegeven omstandigheden de verheffing
der tory-partij in macht en invloed niet kon beletten en
de meerderheid der kiezers, die dikwijls personen met
staatkundige beginselen verwarren, zich ten gunste van
een aantal aanhangers der behoudende partij verklaarde.
DeFransche minister van financiën, Magne, heeft dezer
dagen zijn jaarlijksch financieel rapport aan den keizer
in het officieel dagblad doen opnemen. Dit rapport is in
zeer optiinistischen zin gesteld, waaraan de aanstaande
verkiezingen voor het wetgevend lichaam zeker wel niet
vreemd zijn. Daarin wordt weder op wonderbaarlijke
wijze met honderdtallen van millioencn gemanoeuvreerd
en gegoocheld, gelijk dit bij Fransche ministers van
financiën te doen gebruikelijk is. De lezer verdwaalt
geheel en al in dien financieelen doolhof van gewone
budgetten, buitengewone budgetten, gerectificeerde bud
getten enz. en leest als resultaat van al die cijfers-
groepeeringen ten slotte dat de handhaving van den
vrede noodzakelijk is.
Intusschen bericht de officieele Moniteur de 1'armée
dat Frankrijk's militaire macht op alle eventualiteiten
is voorbereid. „Wij zijn zegt de Moniteur thans
machtig genoeg om in de meest mogelijke vredelievend
heid met al de mogendheden van Europa te leven, maar
ook om zegevierend diegene onder haar te bestrijden, die
een onrechtvaardigen oorlog zouden willen voeren en ons
dwingen om het zwaard te trekken." - In de tegen
woordige omstandigheden zou het niet onwaarschijnlijk
zijn dat deze sabel-kletterende vermaning aan Grieken-
land's en Rusland's adres was gericht.
Volgens berichten aan de Kölnische Zeitnng heeft de
partij van den door Pruisen uit Hannover verjaagden
koning George weder meer hoop dan vroeger op eene
restauratie in haar vaderland ten zijnen gunste. Een
orgaan dier partij, lTnternational, bericht dan ook dat
koning George mindet dan ooit geneigd is om zijne
rechten op de kroon van Hannover aan Pruisen af te
staan, maar de omstandigheden zal afwachten om hande
lend op te treden en van de „aanstaande" verwikkelingen
partij te trekken. De bestaande spanning tusschen
Weenen en Berlijn, gelijk die uit de houding der offi-
cieuse organen van beide regeeringen blijkt, is overigens
natuurlijkaan do partij van koning George hoogst welkom.
Do vuorloopige regeering in Spanje heeft haar ver
kiezingsmanifest uitgevaardigd, waarin een beroep
gedaan wordt op de vaderlandsliefde der bevolking en
als gevoelen van het voorloopig bewind nader herin
nerd wordt aan de noodzakelijkheid van liet koningschap
voor Spanje, omringd van het noodwendig prestige en
natuurlijke prerogatieven.
De regeering te Madrid heeft naar aanleiding eener
aanvrage van den generaal Dulce op Cuba om meer macht
tegenover de opstandelingen te kunnen ontwikkelen,
besloten om nog in den loop dezer maand vier duizend