MIDDELBURGSCHE COURANT BIJVOEGSEL VAN DE van Donderdag 7 Januari 1869. No. 4. Staten-generaal. EERSTE KAMER. Zitting van Donderdag, 31 December. Aanneming verschil lende ontwerpen; discussie en aanneming wet middelen. Al de heden aan de orde gestelde wetsontwerpen zijn met algemeene stemmen aangenomen. Alleen ontstond eenige discussie over het wetsontwerp tot goedkeuring van provinciale belastingen in Friesland en wel naar aanleiding van de bekende provinciale verordening van 1866, waarbij subsidiën en toelagen worden toegekend in het belang van het openbaar lager onderwijs. De hee- ren van Bylandt en Messchert van Vollenhoven erkenden de wettigheid der provinciale verordening, doch meenden dat daardoor bepaald gehandeld werd in strijd met den geest van de schoolwet, die slechts éenc wijze van snb- sidieeren zou kennen, en wel die bedoeld bij art. 36. Beiden verlangden wijziging van dit artikel. De heer van Swinderen meende daarentegen dat de wetgevende macht zich in deze zaak niet bad te mengen, terwijl de heer van Nispen van Pannerden verlangde overlegging der verordening en tevens antwoord van den minister op de vraag of deelen van gemeenten, die eene afzonder lijke huishouding hebben, aanspraak kunnen maken op subsidie. De minister van binnenlandsche zaken deed in de eerste plaats opmerken dat de genoemde verordening slechts door eene wet kan worden vernietigd, waartoe hij echter het voorstel niet zou doen, omdat hij, met zijn voorganger, dé verordening niet voor onwettig houdt. Overigens hield hij de bevoegdheid der provinciale staten vol om ook te subsidieeren buiten het geval van art. 36, zoodat eene wijziging van dat artikel niet noodig is. Hij was evenwel van gevoelen dat deelen eener gemeente, die eene afzonderlijke huishouding hebben, aanspraak kunnen maken op subsidie, mits de raad van zulk eene gemeente verklaart dat het betrokken deel door de kosten van het onderwijs te zwaar zou worden gedrukt, welk geval zich echter in Friesland nergens heeft voor gedaan. Over de hierop aan de orde zijnde wet op de middelen voor 1869 zijn geen politieke discussiën gevoerd. Nadat de heer Fransen van de Putte de stelling ver dedigd had dat, bij eventueele voordrachten van supple- toire begrootingen, gedetailleerde opgaven gedaan moeten worden omtrent den stand en de vermoedelijke uitkomsten van den betrokken dienst, heeft de heer Duymaer van Twist als zijn gevoelen te kennen gegeven, dat de vermoedelijke financieele uitkomst van 1869 veel gunstiger zal zijn, dan hij zich had durven voorstellen. Z. i. was die gunstige financieele positie verkregen: 1°. door lagere raming der uitgaven; 2°. door een grooten sluitpost van Indië; 3°. door het gebruik maken van i baten, die eigenlijk geen inkomsten zijn van 1869, alle welke middelen door hem werden verdedigd, inzonder heid het laatste, waarbij gebruik was gemaakt: 1°. van het zoogenaamd Nederlandsoh batig slot van 18672". van eene bijdrage uit het Indisch batig slot van 1867: en 3°. van 1 milUopn uit de koopprijzen van de domeinen. De heer van der Lek de Clercq wenschte den guusti- gen financieelen toestand voor 1869 toe te schrijven aan liet Indisch batig slot van 14Jr millioen en betwistte bij deze gelegenheid de stelling dat Nederland geen recht had op een Indisch batig slot. Hij noemde hen, die deze stelling verdedigden anti-nationaal en vijanden van Nederland. Hij verlangde van de regeering duidelijke verklaring omtrent dat punt De heer Smit verwachtte enkel van gedeeltelijke her ziening en verbetering van ons belastingstelsel heil voor de financieele toestand van Nederland. Als noodig gaf hij aan herziening van het kadaster, van de belasting op de gebouwde eigendommen en van de patentbelasting, terwijl bij den afstand van 4/5 van het personeel aan de gemeenten een feil noemdeliever had hij gewenscht afstand der patentbelasting. Komt er in de eerste jaren na die herziening nog geld tekort, dan kan dit uit Indië worden aangevuld. De heer Hartsen vereenigde zich met het gevoelen van den heer van der Lek de Clercq, dat Nederland volkomen recht heeft op eene bijdrage uit Indië. De minister van financiën verklaarde in de eerste plaats het eens te zijn met de stelling van den heer Fransen van de Putte. Ook betuigde hij zijne instem ming met het gevoelen van den heer van Twist omtrent onze financieele positie en deelde daarbij mede dat het Indisch batig slot over 1867 nog grootcr zal zijn dan waarop gerekend is. De minister verklaarde voorts, dat er geen twijfel kan bestaan of Nederland heef't naar bil lijkheid recht op eene Indische bijdrage, maar alles hangt hiervan af, dat eerst volledig in de behoeften van Indië moet worden voorzien. Wij mogen niet op de Indische baten steunen. Overigens bleef hij bij zijn gevoel.cn, dat eerst zekerheid moest bestaan omtrent de vaste Iudische bijdrage, om daarna tot herziening van het belasting stelsel over te gaan. Nadat de heer Messchert van Vollenhoven zijn steip vóór de begrooting gemotiveerd had door zijn wensch om geen stremming in den dienst te veroorzaken, doch verklaarde met leedwezen de wisseling en veranderlijk heid in de voornemens en denkbeelden des ministers* te hebben opgemerkt, verklaarde de minister van financiën die besehuldiging voor ongegrond en onverdiend, waar na de wet met algemeene stemmen is aangenomen. Zitting van Zaterdag 2 Januari. Benoeming rapporteurs; discussie over en aauneming spoorwegbegrooting. Door de afdeelingen zijn benoemd tot rapporteurs over hoofdstuk V, de heeren Rahussen, Iluydecoper van Maarsseveen, Hengst eii de Vos van Steenwijk; hoofdstukken VI en VIII, de heeren Viruly, van Meeu wen, Stork en van Swinderen; hoofdstukken VIL en b, de heeren Beerenbroek, Duymaer van Twist, Fransen van de Putte en Hartsen; hoofdstukken IX en X, de heeren van Bijlandt, Duymaer van Twist, Geertsema en Hartsen. De beraadslagingen over de spoorwegbegrooting voor 1869 waren in korten tijd ten eincle gebracht. Door de heeren van Sasse van IJsselt, Hengst eh Fransen van de Putte werd aangedrongen op ondersteu ning van rijkswege der aan te leggen lijn Arnhem—Nij megen do heeren Hengst en Fransen van de Putt|e verlangden ook spoedige vcrleening der concessie voor den spoorweg van Boxtel over Gennep naar de Pruisi sche grenzen; terwijl de heer van de Putte nog de vol gende vragen deed: 1°. of reeds een besluit was genomen omtrent het maken van een halte bij Fort Bath; 2°. of in de plannen en bestekken voor de overdamming van het Sloe zal worden bepaald, dat naast den spoorwegdijk gelegenheid zal zijn voor het publiek om van den weg gebruik te maken3". of de passage tusschen Zeeland, en Noord-Braband zal worclen verbeterd. De heer Cost Jordens wilde geen subsidieering voor particuliere lijnen dan na geheele voltooiing van het s taatsspoorwegnet. De heeren Cremers en van Swinderen wenschten be spoediging van de aansluiting van den noorder-spoorweg te Ihrliove aan de Pruisische grenzen, terwijl laatstge noemde daarbij tevens aandrong op spoedige verbetering der haven van Harlingen. De heer Smit verlangde de verzekering te ontvangen, dat de weg AlkmaarZaandam in Juli of Augustus zou worden geëxploiteerd. In antwoord op de verschillende vragen werd door den minister van binnenlandsche zaken te kennen ge geven 1°. dat door hem nog geen bepaald uitzicht op subsidie voor de lijn ArnhemNijmegen is geopend, maar dat hij bereid is deze zaak te bevorderen; 2°. dat maatregelen beraamd zijn om de strategetische bezwaren tegen de lijn GennepBoxtel uit den weg te ruimen; 3°. dat reeds besloten is bij wijze van proef om te Fort Batb een balt te plaatsen; 4». dat ook hij het maken van een weg voor voetgangers naast den spoorwegdijk over het Sloe wenschelijk acht; 5°. dat hij de verbetering van den eommunicatieweg tusschen Zeeland en Noord-Bra band zal trachten te bevorderen; 6°. dat de meeste zorg gewijd wordt aan de aansluiting te Ihrhove en dat daarbij gedacht wordt aan de verbetering der haven van Har lingen; en 7°. dat de exploitatie der lijn AlkmaarZaan dam bepaald zal plaats hebben. De wet is hierop met algemeene stemmen aangenomen. Gemeenteraad van Vlissingen. Buitengewone zittiug van Dinsdag 5 Januari. Kemr's- gevmg benoem:ng en aanvaarding betrekking burgemeester; gelukwensch nieuwjaar en terugblik 1SGS. Voorzitter de heer Winkelman. Afwezig de heeren van der Os, ongesteld, en Verkuyl Quakkelaar, buiten de gemeente. Nadat de secretaris voorlezing heeft gedaan van de acte van aanstelling van den heer H. P. Winkelman tot burgemeester van Vlissingen en van het proces-verbaal der aflegging van belofte, houdt de nieuwe burgemeester de volgende rede: „Mijne heeren! Het zoo even aan u voorgelezen be sluit van Z. M. onzen geëerbiedigden koning stelt u op officieele wijze in kennis met mijne benoeming tot burgemeester van deze gemeente. Die betrekking, mijne heeren! is van grooten omvang en van groot gewicht. Groote verantwoordelijkheid is daaraan verbonden. Die omvang, dat gewicht en die verantwoordelijkheid hebben bij mij zwaar gewogen eer ik er toe kon overgaan die eervolle benoeming te aanvaarden. Intusschen. liefde voor mijne .geboortestad; bijzondere belangstelling in haar lot; de belangrijke toekomst (lie zij tegemoet gaat; een bijna 2.0-jarig lidmaatschap van den raad, en door uwe herhaalde keuze sedert ruim 7 jaren als wethouder werkzaam, waardoor ik de" belangen van de gemeente meer van nabij kon gadeslaan, dat alles, mijne heeren heeft (le bezwaren overwonnen, die aauvankelijk bij mij tegen de aanvaarding dezer betrekking bestonden, en gelijk ik reeds meermalen de belofte heb afgelegdtrouw te zijn aan de grondwet en aan de wetten des rijks, zoo mede om de belangen van deze gemeente met al mijn vermogen voor te staan en te bevorderen, zoo heb ik die belofte in deze nieuwe betrekking in handen van den lieer commissaris des konings in deze provincie herhaald. „Heb ik de bezwaren aan die betrekking verbonden niet gering geacht, ik heb, mijne heeren! op u allen vertrouwd. Ik heb begrepen dat vijftien ingezetenen van deze gemeente, door de kiesgerechtigden daartoe afgevaardigd, plechtig bezworen hadden de belangen dier gemeente voor te staan en te bevorderen. Ik heb begrepen, mijne heeren! dat we allen éen doel hebben dat we, hier gezeten, alle kleingeestigheid, allen naijver, alle bijzondere belangen zouden laten varen voor het algemeen belang. Ik heb vertrouwd dat ge alle te zamen mij zoudt steunen in het handhaven der bepalingen van ons reglement van orde; dat onze beraadslagingen zich zullen onderscheiden door kalmle en waardigheiddat we eerbied zullen hebben voor ieders denkbeelden, over tuigd als we zijn dat de waarheid van alle zijden moet bekeken worden en dat we, om tot éen doel te geraken, verschillende wegen kunnen inslaan. Ik heb vertrouwd,' mijne heeren! op uwe welwillende samenwerking. En tegen dat alles wat ik van u verwachtte, stelde ik over: mijn ernstig voornemen, om alles te doen wat in mijn vermogen was om de belangen van deze gemeente te bevorderen, mijn ernstig voornemeu om uwe beraad slagingen met kalmte en onpartijdigheid te leiden; om uwe bijzondere mededeelingen in het belang der ge meente met belangstelling te ontvangen; om te handha ven het recht dat bij de gemeentewet èn voor den bur gemeester èn voor het college van dagelijkseh bestuur èn voor den gemeenteraad afgebakend en omschreven is; om u op de hoogte te honden van al wat in dit, voor onze gemeente in menig opzicht zoo belangrijk, tijdsgewricht mocht voorvallen wat uwer aandacht waardig is; om aan ieder burger, zonder onderscheid, recht te laten wedervaren en hem te beschermen tegen willekeur en woest gewekl. En zou dan mijn vertrouwen op u be schaamd worden? Ik kan het niet gelooven. En daarom, mijne heeren! beveel ik mij in mijne nieuwe betrekking aan in de welwillendheid van de leden dezer vergadering. Zie, mijne heeren! het oude is voorbijgegaan'tis als een gesloten boek voor ons. Laten we, door de onder vinding, die we hebben opgedaan, wijzer geworden, het nieuwe tijdperk intreden met onbevangen blik en laten we elkander steunen in het goede dat we voor hebben. „Ik beveel mij aan den wethouder met wien ik sedert eenigen tijd op zoo aangename wijze werkzaam was. Ik beveel mij bij voorraad aan hem, dien uwe vergadering tot mijn opvolger iu het dagelijksch bestuurzal benoemen, opdat de leden van liet college eendrachtig samenwerken tot heil van de gemeente, „Ik beveel mij zeer aan den heer secretaris, die als het ware de rechterhand van den burgemeester en wiens betrekking zoo veelomvattend is. Ik hoop in hem te vinden een steun en hulp, om de zaken van de gemeente nauwkeurig en met vereischten spoed te behandelen, en om mij alzoo mijne zware taak te helpen gemakkelijk maken, opdat we alzoo alle te zamen als een eeriig man ons aangorden om het geluk en den voorspoed en de welvaart van Vlissingen en hare bewoners bevorderlijk te zijn met alle macht. „Daartoe geve God zijn onmisbaren zegen! „En hiermede aanvaard ik het voorzitterschap van deze vergadering." De heer van Uije Pieterse hierop het woord gevraagd en verkregen hebbende, zegt: „Mijnheer de voorzitter! Voor de eerste maal dat we de eer hebben onder uwe leiding in het openbaar te ver gaderen, zij het den gemeenteraad vergund u, gelijk wij de eer reeds hadden dit te doen bij de aanvaarding uwer betrekking, geluk te wensehen met de aan u, door Z. M. onzen geëerbiedigden koning opgedragen zoo gewichtigë betrekking van burgemeester der gemeente Vlissingen. De gemeenteraad herhaalt het hier in het openbaar, is daarom te meer er mede ingenomen, dat deze belangrijke betrekking aan uwe hauden werd toevertrouwd, omdat we u kennen in uwen ijver en in uw streven, om werk zaam te zijn in het waarachtig belang dezer gemeente. „De gemeeuteraad hoopt., mijnheer de burgemeester! dat gij vele jaren aan het hoofd van deze gemeente zult mogen staan en dat hij eene reeks van jaren ouder uw bestuur zal mogen werkzaam zijn; dat de bloei en wel vaart der gemeente onder uw bestuur zullen mogen toenemendat de belangrijke spoorweg-en kanaal werken, die thans onder onze muren met zoo krachtige hand worden voortgezet, en waarvoor wij aan de regeering den innigs'ten dank verschuldigd zijn, milde brounen van bestaan voor deze gemeente zullen openen. „Die bloei en welvaart te bevorderen, die bronnen van bestaan mildelijk te doen vloeien, mijnheer de burge meester! de gemeenteraad is daarvan overtuigd, dit zal uw eenig doel zijn; dit alles te helpen bevorderen, mijn heer de burgemeester! de gemeenteraad verzekert n zulks dit zal zijn eenig streven wezen. „Dit, mijnheer de voorzitter, wat den gemeenteraad betreft. Thans nog een woord, dat mijzelven aangaat. Gedurende ruim zeventien jaren, mijnheer Winkelman, waren wij te zamen als lid van den raad werkzaam. Van de dertien leden, die in het jaar 1851, bij de invoe ring der gemeentewet, door de ingezetenen tot leden van den gemeenteraad werden benoemd, zijt gij en ik... de eenig overgeblevenen. Met het meeste genoegen, ik verklaar dit gaarne, was ik als zoodanig steeds met u werkzaam, temeer, omdat wij geheel dezelfde richting hadden en naar hetzelfde doel streefden in het behar tigen van de belangen der gemeente. „Sinds ruim vier jaren dat ik de eer heb, door het vertrouwen mijner geachte medeleden van den raad, als wethouder met u in het dagelijksch bestuur werkzaam te zijn, heb ik u nog mper lecren waardeeren. Ik boop dat wij op dienzelfden voet als tot dusverre mogen werk zaam blijven. Ik beveel mij bij voortduring aan in uwen op prijs gestelden vriendscliappelijken omgang; van den mijnen blijf ik u verzekeren." Het eerste gebruik dat (1e voorzitter van zijn recht als zoodanig maakte, was dat hij de leden van don raad allen van harte geluk wenschte met deze eerste zitting in het pas begonnen jaar. Hij wenschte allen Gods beste zogeningen zoo -*oor hen-zelven en hunne familiën en

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1869 | | pagina 5