BIJVOEGSEL VAN DE MIDDELBURGSCHE COURANT.
Zaterdag 26 December 1868. No. 206.
CL 1» mmi -TT"1
ötateii-geiieraal.
TWEEDE KAMER.
Zitting van Woensdag 23 December. Discussie rapport
petitieberaadslaging en aanneming wet middelen reces.
Door de commissie voor de verzoekschriften werd
rapport uitgebracht op het adres van den ontslagen
burgemeester van Maasbree, die zich over dat ontslag
beklaagt. De conclusie strekte om het adres ter griffie
Beder te leggen en naar den minister van binnenland-
«che zaken te verzenden met verzoek om inlichtingen.
De heer Cornelis wenschte daarentegen dat omtrent dit
adres wierd overgegaan tot de orde van den dag, omdat
het hier een zaak betrof uitsluitend behoorende tot de
attributen der uitvoerende macht. Op voorstel van
hen heer van Delden werd besloten de beslissing tot
'ater aan te houden.
Hierna zijn de beraadslagingen gevoerd over de wet
°p de middelen.
De heer van Kuyk herhaalde zijnefinancieele bezwaren
en verklaarde tegen de wet te zullen stemmen omdat
he minister geen toezeggingen wilde doen nopens de
hervorming van het belastingstelsel.
De heer J. K. van Goltstein ontwikkelde de stelling,
dat door de voorgedragen middelen de uitgaven niet
voldoende worden gedekt. Tot staving dier stelling ging
hij de verschillende middelen na door den minister voor
gesteld, waarna hij tot de conclusie kwam dat belasting
hervorming dringend noodig was. Vooral wilde hij
Wijziging der wet op de grondbelasting.
De heer Pijnappel had tot thema dat de wet op de
Middelen eene onwaarheid was. Hij noemde het eene
Onzuivere positie van den minister om zijne denkbeelden
"opens de belastingen te willen verschuiven tot na de
Verkiezingen en wees er op dat ook de Indische bijdragen
geen waarheid zijn. Er was een werkelijk tekort waar-
Voor men niet wilde uitkomen.
De heer Saaymans Vader sloot zich bij dit betoog aan
6n meende dat de minister tot een income-tax wilde
komen, dien hij afkeurde. Op dezelfde gronden die de
heer van Bosse tegen den minister Schimmelpenninck
had aangevoerd, zou hij ook thans tegen de wet stemmen.
De heer van der Linden drong aan op grondige her-
tiening van het belastingstelsel, doch erkende dat dit
een zeer moeilijke taak was. Hij wenschte afschaffing
van den accijns op het vleeschherziening der patentwet
vervalling van het recht van overgang.
De minister van financiën wees er op dat het hoofd
zakelijk politieke bezwaren waren die tot afstemming
her wet zouden leiden. Hij moest echter de aandacht er
°P wijzen dat dezelfde beginselen, die men nu afkeurt,
Voeger werden goedgekeurd. De minister beantwoordde
Vervolgens sommige speciale punten en verklaarde zich
°ok voor hervorming van het belastingstelsel, doch eerst
"a alles rijp te hebben overwogen. Het is zijn voornemen
"iet in de eerste plaats op een inkomstenbelasting be
dacht te zijn. Aan de herziening van de wetten nopens
he grondbelasting wordt reeds gearbeid. Hij meende dat
^et thans niet goed was in verdere bijzonderheden te
heden. Maar daarom wilde hij de zaak niet verschuiven
*°t na de verkiezingen. Hij wil enkel wachten totdat hij
behoorlijke grondslagen zal hebben verkregen. De minis-
ontkende voorts dat door hem de toestand niet naar
baarheid zou zijn blootgelegd en erkende dat er een
'"kort was van 4 a 5 millioen op den dienst van 1868,
hoch daarvoor behoefde geen leening te worden uitge
dreven, want er was nog geld genoeg in kas. Overigens
Verklaarde de minister, dat hij zoo spoedig mogelijk zal
^achten zijn keuze te vestigen op het beste systeem
"oor eene belastinghervorming.
Na repliek van de heeren van Kuyk, J. K. van Golt
stein en Pijnappel, verklaarde de heer Gefken om finan- j
cieele redenen tegen de wet te zullen stemmen.
De heer Rochussen ontkende politieke oppositie tegen
den minister te voeren; zijne bezwaren zijn uitsluitend
van financieelen aard. Hij wil ook wijziging in het
belastingstelsel en verlangde dat de vaste bijdrage van
Indië althans niet minder zou zijn dan de vroegere
rentepost van f 9,800,000.
Nadat de heer de Bosch Kemper verklaard had dat hij,
hoewel groote bezwaren tegen de wet hebbende, toch er
voor zou stemmen, omdat hij meende daardoor het meest
te handelen in het belang des lands, verdedigde de
minister nogmaals de inrichting der wet, waarna de
algemeene beraadslagingen werden gesloten.
Bij de artikelen werd eene uitvoerige discussie ge
voerd over art. 17, waarbij f 3,475,000 is uitgetrokken als
bijdrage uit het nader bij de wet vast te stellen batig
slot van den Indischen dienst van 1867 en het amen
dement van den heer Fransen van de Putte om dien post
te doen vervallen en te vervangen door het geven van
machtiging tot uitgifte van 4 millioen schatkistbiljetten.
Het resultaat der discussie was
1". dat de minister uit het artikel wegnam het cijfer,
en zulks op verlangen van den heer van Naamen, die
meende dat het beter ware geheele vrijheid in dezen
te laten
2". dat met 35 tegen 26 stemmen werd aangenomen
een amendement van den heer van Delden om dit cijfer
weder in het artikel op te nemen. De grond daarvoor
was, dat anders de minister vrijheid zou hebben zoo
veel uit de Indische kas te nemen als tot dekking der
Nederlandsche begrooting noodig was;
3». dat met 41 tegen 20 stemmen verworpen werd het
bovengenoemd amendement van den heer Fransen van
de Putte.
Na deze stemmingen werd overeenkomstig een vroeger
genomen besluit behandeld de wet tot vaststelling der
begrooting van het fonds der koopprijzen van domeinen
voor 1869, waarin een artikel is opgenomen, strekkende
om een som van 1 millioen uit de opbrengst der domeinen
aan de wet op de middelen toe te voegen als bijdrage
in de uitgaven voor de voortzetting van den aanleg der
staatsspoorwegen.
Deze wet werd aangenomen met 45 tegen 16 stemmen.
Hierna werd de behandeling der wet op de middelen
voortgezet, welke werd aangenomen met 38 tegen
23 stemmen.
Tegen stemden de heeren Haffmans, van Foreest, Ver-
heijen, Gefken, van Kuyk, Koorders, Nierstrasz, Bichon,
van Hardenbroek,van ZinnicqBergmann,Borret,Pijnappel,
W. van Goltstein, de Brauw, Hoffman,van Wassenaer van
Catwijck, Saaymans Vader, Rochussen, Smitz, van Sype-
steijn, J. K. van Goltstein, Kien en de Casembroot.
De vergadering wordt hierop tot nadere bijeenroeping
gescheiden.
Gemeenteraad van Goes.
Zitting van Maandag 7 December 1868. Adres den heer
Fransen van de Putte, verlegging weg; behandeling ge-
ineentebegrooting voor 1869.
Tegenwoordig al de leden.
Als ingekomen stuk wordt door den voorzitter mede
gedeeld een adres van den heer J. A. A. Fransen van de
Putte tot verlegging van den weg aan de oostzijde der
haven, teneinde meerdere uitbreiding aan zijne fabriek
te kunnen geven en om de grond te ruilen, welke uit
den tegenwoordigen weg alsdan vrijkomt tegen dien
welke de nieuwe weg daartusschen zal innemen; de
beslissing op dat verzoek wordt aangehouden.
Hierop wordt tot de verdere behandeling der gemeente-
begrooting voor 1869 overgegaan en wel met hoofd
stuk III afdeeling 1 litt. b der uitgaven haven- en kanaal-
werken ad f 3,970, omtrent welken post de financieele
commissie heeft voorgesteld de 500 el brikbekleeding
ad f 1000 nog éen jaar uit te stellen.
De heeren Verhagen, Kakebeeke, Fransen van de Putte
en de voorzitter bestrijden dat voorstel en geven nadere
inlichtingen op grond waarvan de heer van den Bosch,
lid der financieele commissie, verklaart vrijheid te vin
den voor het behouden van dien post te stemmen.
De heer de Laat de Kanter verdedigt het voorstel der
financieele commissie, hetwelk, in stemming gebracht, ver
worpen wordt met 9 tegen 2 stemmen. Voor stemden de
heeren de Laat de Kan ter en de Knokke van der Meuleu.
Litt. d. Riolen/'755; daaromtrent stelt de financieele
commissie vóór de post ad f 300 voor het uitbaggeren
der vest buiten aanneming te doen vervallen, hetwelk,
na discussie in stemming gebracht, aangenomen wordt
met 7 tegen 4 stemmen.
Tegen stemden de heeren Fransen van de Putte, Kake
beeke, van Voorst Vader en de voorzitter.
Hoofdstuk III, afd. 2 art. 1. Voor de vergrooting der
koopmansbeurs 3200; omtrent die voorgestelde vergroo
ting geeft de financieele commissie hare verwondering
te kennen, op grond dat de behoefte daaraan nimmer
besproken is; en wordt na eenige discussie, op voorstel
van den voorzitter, die post voor memorie gebracht met
algemeene stemmen. Bij deze afdeeling was nog gevoegd
een post voor het afgraven van den wal en het dempen
van een gedeelte der vest begroot op f 4000, waartegen
zich verklaarden de heeren van den Bosch, van Voorst
Vader, van Renterghem en Nortier, doch welke met 7
stemmen behouden is.
De hoofdstukken IV, V, VI, VII en VIII, worden ver
volgens na geringe discussie doch zonder wijzigingen
vastgesteld, en hoofdstuk IX tot na de behandeling der
inkomsten aangehouden uit hoofde van het vergevor
derd uur wordt de vergadering verdaagd.
Zitting van Woensdag 9 December. Ingekomen stukken;
behandeling gemeentebegrooting voor 1869.
Afwezig de heeren de Knokke van der Meulen en
Pilaar, beiden met kennisgeving.
De voorzitter deelt als ingekomen stukken mede:
a. Bericht der installatie van den heer G. van der Hoek
als lid van het burgerlijk armbestuur.
b. Brief van dat armbestuur houdende kennisgeving
van de periodieke aftreding Van den voorzitter de heer
J. A. A. Fransen van de Putte en de regentes van het
weeshuis, mevrouw B. K. Piepers-Marinissen met het
einde dezes jaars, met aanbeveling ter benoeming eener
regentes, mevrouwen B. K. Piepers-Marinissen voor
noemd en P. J. Baars-Swemer.
c. Yan datzelfde armbestuur het verzoek om het
maximum van den te verleenen onderstand in 1869 op
den bestaanden voet te behouden.
d. Brief van de plaatselijke schoolcommissie begeleiden
de een afschrift van den brief van den hoofdonderwijzer
der openbare school ft klasse, betrekkelijk het gebrek
aan plaatsruimte op die school.
e. Yan diezelfde commissie bericht der periodieke af
treding van den heer M. Leopold met het einde dezes
jaars en ter vervulling dier vacature aanbevelende ge
noemden heer M. Leopold en den heer J. M. Kakebeeke;
f. Brief van den heer J. A. A. Fransen van de Putte,
waarbij door hem met ultimo December e. k. zijn ontslag
genomen wordt als lid der plaatselijke schoolcommissie.
ff. Adres van den heer J. H. C. Kakebeeke, houdende
verklaring van adhaesie aan het adres van den heer
J. A. A. Fransen van de Putte, betrekkelijk de wegsver: