6uitcnlcmtr. Turkije en Griekenland. dediging zijner handeling van dezelfde middelen te be zigen als die hij in zijn voorganger had afgekeurd, heeft de minister wel gezegd dat zijne partijgenooten hem zouden uitlachen als hij anders deed, maar hij meent dat de handeling des ministers thans nog niet de goed keuring zal kunnen wegdragen van het eerlijk deel der bevolking. Hij noemde het ministerie niet zuiver libe raal en meende dat het zijsprongen maakt op Bis- marckiaansch of Napoleontisch terrein, minus het genie van Bismarck en Napoleon. De heer Godefroi meende in de rede van den heer W. van Goltstein een toeleg te zien om in den minister van financiën, door hem als politiek hoofd voor te stellen, het geheele kabinet te treffen. Die toeleg heeft hem van dat lid zeer bevreemd, omdat hij op 30 September 11. verklaarde volstrekt niet ten doel te hebben het kabinet omver te werpenintegendeel erkende hij toen de nood zakelijkheid en de wenschelijkheid van dit kabinet. En thans wil de heer van Goltstein deze begrooting verwer pen om het kabinet te doen vallen. De heer de Bosch Kemper kwam nader op zijne grond wettige theorie van het ongeoorloofde eener begrootings- afstemming wegens redenen daarbuiten, terug en hield de juistheid daarvan vol. De heer W. van Goltstein ontkende ten stelligste, dat het zijn doel was geweest een aanval tegen het ministerie te richten; hij heeft alleen van zijne overtuiging willen doen blijken omtrent het financieel en politiek beleid van dezen minister. Hij bleef bij zijn gevoelen dat er bij dezen minister was losheid van beginselen aan de eene zijde en verkeerde beginselen op financieel gebied aan den anderen kant. Hij beantwoordde verder nog eenige punten uit de rede van den heer van de Putte en zeide dat zijn bezwaar tegen den minister van financiën juist hierin gelegen was, dat hij homogeen was met den minister van koloniën. Op de opmerking van den heer van de Putte, dat zijn tijd nog niet gekomen was, antwoordt hij, dat niets verder van zijne gedachte verwijderd ligt, dan het ministerie te willen treffen in den persoon van den minister van financiën. De minister van financiën deed opmerken, dat het gevoerd debat bijna uitsluitend eene politieke strekking had. In zijne beantwoording wenschte hij zoo beknopt mogelijk te zijn. In de eerste plaats komende tot de rede yan den heer van Goltstein, trachtte de minister het ongegronde en onbillijke der tegen hem ingebrachte be schuldigingen te wederleggen en tevens den ongnnstigen indruk weg te nemen, dien de financieele beschouwingen hier gevoerd, buiten de kamer mochten maken. Op de vele citaten van hem aangehaald, antwoordt hij een voudig dat de tijden en omstandigheden veranderen. Hij zegt steeds te hebben behoord tot de groote liberale partij, welke het te doen is de groote beginselen van dezen tijd geleidelijk, zonder schokken, te doen zegevie ren. Hij was steeds gekant tegen een sterk exclusivisme. Wat zijne deelname aan het kabinet van 1858 betreft, hij is er alleen in getreden onder voorwaarde van wette lijke vaststelliug der Indische begrooting en invoering eener meer liberale wetgeving op handelsgebied in Indië. Toen hij later zag dat verdere samenwerking niet mogelijk was, nam hij zijn ontslag. Wat zijn zitting nemen naast de heeren van de Putte en de Waal betreft tusschen hem en die heeren bestaat geen principieel verschil van gevoelen. Ook die heeren belmoren tot de groote liberale partij; er bestaat alleen verschil omtrent de mindere of meerdere snelheid van de aan te wenden middelen, maar het doel is hetzelfde; steeds heeft hij voor de financiën des lands gezorgd. Eu wat zijne incon- sequentiën betreft, in de eerste plaats wijst hij er op, dat hij niet aan het hoofd van het kabinet staat, maar alleen is opgetreden om de liberale partij te hulp te komen; hij heeft daarom ook voor oorlog en marine geen eischen gesteld. En toch hebben de betrokken ministers reeds zooveel concessiën gedaan als mogelijk is. Verder wees hij erop dat inderdaad zijne maatregelen verschillen van die van zijn voorgangers en dat het onbillijk is van hem te eischen verhooging van belastingen ter goedmaking der hooge uitgaven, waartoe onder het vorig kabinet is besloten. Verder verdedigde de minister zich tegen het verwijt dat hij nog niet genoeg had bezuinigd en zeide dat zijne ondervinding hem geleerd heeft, dat het zeer onstaatkundig is plannen bloot te leggenhij wide daarom ook niets zeggen over zijne plannen met het belastingstelsel, omdat daarmede bij do verkiezingen weder op verkeerde wijze kon worden gewerkt. Evenwel zegde hij nu reeds herziening der wetten op de grond belasting toe. Voorts verdedigde de minister zijn stelsel van tewillen hebben eene vaste bijdrage van lndië, die zou kunnen bestaan in den vroegeren rentepost van 9,800,000 met nog iets er bij. Maar hij meent dat ook in deze wettelijke regeling noodigis. Aantoonende dat de heeren Bergmann en van Nispen alleen om politieke redenen zouden tegen stemmen, constateerde de minister dat, wanneer hij in den zin dier heeren wilde handelen, het ministerie zou ophouden een liberaal kabinet te zijn. Verder beant woordde de minister de financieele bezwaren van den heer Kochussen, waarbij hij deed uitkomen dat er voor het oogenblik nog geen reden bestaat tot het nemen van buitengewone voorzieningen. Ten slotte verklaarde de minister dat hij zich gaarne het verwijt van inconse quentie zou getroosten, overtuigd van zijn plicht te hebben gedaan. Aan den heer Guljé zeide hij nog toe overweging der bezwaren tegen de wet op denzeep- accljns en tevens dat ook hij de vrijstellingder bijzondere onderwijzers van het patentrecht in strijdachtmet de wet. De heer van Voorthuysen verklaarde voor de begroo- tiug te zullen stemmen, omdat hem dit hoofdstuk niet voorkomt eene geschikte gelegenheid te zijn om een votum van wantrouwen uit te brengen. Evenwel wees hij op sommige uitdrukkingen in de rede des ministers en tevens op den aandrang die verleden jaar tot ver hooging van belastingen werd uitgeoefend, terwijl men die thans niet noodig acht. Nadat de minister zijne rede nog eenigszins had ver duidelijkt, deed de heer van Naamen opmerken, dat hij geen votum van wantrouwen tegen het kabinet wil uit brengen, maar hij meende toch zijne financieele bezwaren te moeten volhouden. Na repliek van den heer Rochussen, die zijne stellin gen bleef volhouden, kwam de heer Pijnappel in de eerste plaats terug op de verwijten ten vorigen jare aan den minister Schimmelpenninck gedaan, dat hij niet voorzien wilde in de behoeften der toekomst, dat hij vreesde voor impopulariteit, terwijl de minister thans juist hetzelfde doet. Dit maakte hem warm, maar volstrekt niet uit in genomenheid jegens dezen minister. Hij verweet den minister gemis aan karakter en bestreed ook het finan cieel beleid des ministers. Niettemin zou hij de begroo ting niet afstemmen, ofschoon zijn voorstemmen volstrekt geen bewijs van vertrouwen was. Hij zou voorstemmen om getrouw te blijven aan zijn beginsel om geene begroo tingen af te stemmen om redenen er buiten gelegen, maar wanneer de heer van Goltstein zeide, dat hij tegen de begrooting zou stemmen met leedwezen, dan zegt hij er vóór te zullen stemmen, doch met moeite, omdat hij dan vergeten moet al wat is voorgevallen, omdat hij vergeten moet te strijden met ongelijke wapenen. Maar hij stemt voor, omdat het zwaard van Nemesis niet in de handen dezer kamer mag rusten. Hij strijdt voor begin selen en wil aan tijdelijke zegepraal die beginselen niet opofferen. Maar hij zeide dat dezen minister het lot boven het hoofd hangt: propter vitam vitae perdere causam. Nadat de minister nog kortelijk op het aangevoerde door de heeren Rochussen en van Naamen had gedupli ceerd, werden de algemeene beraadslagingen gesloten. Over de artikelen ontstond slechts eene korte woor denwisseling. Het geheele hoofdstuk werd vervolgens aangenomen met 41 tegen 27 stemmen. Tegen stemden de heeren de Branw, van Naamen, Insinger, van Zinnic.q Bergmann, Saaymans Vader, W. van Goltstein, van Sypesteijn, van Foreest, Smitz, van Nispen, Verheijen, van Hardenbroek, J. K. van Golt stein, van der Does, Begram, Nierstrasz, de Casembroot, Haffmans, Kien, van Wassenaer van Catwijck, van Kuyk, Hoffmann, Taets van Amerongen, Rochussen, Koorders, Ileydenrijck en Borret. Algemeen overzicht. De verschillende organen der Parijschc dagbladpers houden zich natuurlijk bezig met de plaats gehad heb bendeministerie-verandering. In zekeren zin zegt lcTemps te dien opzichte terechtdat de beteekenis van dergelijk feit onder het tegenwoordig regime in Frankrijk hoogst moeielijk te ontraadselen valt. Zulk eene ministerie verandering verschilt in beteekenis niet alleen met dergelijk feit in Engeland, maar ook met dergelijk feit in Oostenrijk. In Turkije zelfs, waar het parlementair stelsel niet bestaat, vertegenwoordigen de staatslieden die aan het bestuur komen of' aftreden, eenig politiek systeem. Daarom is het, volgens le Teraps, moeielijker uit te maken wat de aftreding van den minister Moustier beteekent, dan welke beteekenis aan den val van Ali- pacha zou moeten gegeven worden. „De feiten leeren zegt la Presse dat eene belangrijke politieke wijziging kan plaats hebben in Frankrijk, zonder dat de natie de redenen daarvan kan doorgronden, zonder dat 's lands vertegenwoordiging de oorzaak daarvan kent." Alle pogingen ter ontraadseling van de beteekenis der aftreding van de ministers Moustier en Pinard rusten, dan ook slechts op onderstellingen. Zoo beweren som mige organen dat de minister van staat Rouher steeds in gevoelen met de afgetreden ministers verschilde en alzoo de invloed van den heer Rouher voortaan meer onbeperkt zal wezen. Overigens mag men wellicht aan nemen dat de optreding van den heer de Lavalette eene voor Italië gunstige beteekenis hebben zal. Men zal zich toch herinneren dat de September-conventie aan zijn invloed wordt toegeschreven. Ten aanzien van deze lezing blijft het echter steeds de vraag of Napoleon III, met het oog op de aanstaande verkiezingen tot samen stelling van een nieuw wetgevend lichaam, door eene verandering van politiek ten opzichte van Rome, de geestelijkheid van zich zal willen vervreemden. Wat eindelijk de beteekenis der aftreding van den heer Moustier onder de bestaande omstandigheden in het Oosten betreft, waagt geen enkel Parijsch dagblad zich, voor zooverre ons bekend is, op het terrein van gissin gen. Wat die omstandigheden zelve aangaat, verwijzen wij naar de in dit nommer voorkomende belangrijkste berichten daaromtrent. In Zuid-Duitschland beginnen de twee partijen, waar van de eene vereeniging met den Noord-Duitschen bond wenscht en de andere eene zuidelijke confederatie ver langt, al scherper en scherper tegenover elkander op te treden. Een blijk daarvan vinden wij in de adres-debatten der kamer vanafgevaardigdenin Wurtemberg. Terwijlde troonrede zich over die quaestie zeer voorzichtig en in hoogst algemeene bewoordiugen had uitgelaten, heeft de commissie, belast met de samenstelling van het ontwerp- adres van antwoord, wier leden tot de anti-Pruisisch- gezinde partij behoorden, in vrij scherpe bewoordingen de houding der regeering ten aanzien van Pruisen afge keurd en de wenschelijkheid eener confederatie der vier Zuid-Duitsche staten op den voorgrond gesteld, y Dit heeft ten gevolge gehad dat de zoogenaamde natio nale partij op hare beurt een ontwerp.adres van ant woord heeft ingediend, waarin de nationale eenheid werd aanbevolen. Een derde fractie heeft daarop insge lijks een ontwerp-adres ter tafel gebracht, waarin de vereeniging van Wurtemberg met den Noord-Duitschen bond voor het oogenblik niet wenschelijk wordt ver klaard, maar het sluiten van tractaten met den bond op militair en handelsgebied, wordt aanbevolen. Na een levendig vierdaagsch debat is het ontwerp adres der commissie met 49 tegen 38 stemmen verworpen. Ook de overige ingediende ontwerp-adressen van antwoord werden verworpen, zoodat thans op de troonrede geen adres van antwoord volgen zal. De Kölnisclie Zeitung zegt dat dit resultaat te Stuttgart veel sensatie maakt. De algemeene verkiezingen voor de municipaliteiten in Spanje hebben eergisteren plaats gehad, zonder dat, tot dusverre, van eenige rustverstoring gewaagd wordt. Te Madrid en in de meeste groote steden werden de can- didaten der monarchale partij verkozen. Omtrent den uitslag in het algemeen moeten echter nadere berichten afgewacht worden. Tot op zekere hoogte zal de uitslag dezer verkiezingen kunnen voorspellen wat het resultaat zal wezen bij de verkiezingen voor de leden der cortes, welke in de volgende maand zullen plaats hebben. Heden wordt in Engeland te Greenwich, Birmingham, de Londensche universiteit, Londen, Bradford, Halifax, Plymouth en Exeter nieuwe herkiezingen gehouden om te voldoen aan de bepalingen omtrent het ophouden van het lidmaatschap van het lagerhuis ten aanzien van eenige der nieuw opgetreden ministers waaronder Glad- stone, Bright, Lowe en Goschen. Hunne herkiezing tot leden van het lagerhuis schijnt echter aan geen twijfel onderhevig. De Pruisische Kreuzzeitung en de Norddeutsche Allgemeine Zeitung melden dat aan de regeeringen van Servië en Romanië door haren suzerein, den sultan van Turkije, last is gegeven om de aldaar gevestigde Grieken het verder verblijf in die landen te verbieden. Beide dagbladen beschouwen dezen maatregel als strijdig met het volkenrecht, omdatTurkije nog niet met Griekenland in oorlog is. Dit bericht wordt echter door een bericht uit Wecnen tegengesproken,, hetwelk beweert dat de regeering te Cons'tantinopel slechts te Bucharest en te Belgrado kennis heeft gegeven van het afbreken der diplomatieke betrekkingen met Griekenland, onder mcdedeeling der door haar genomen maatregelen om het 'verder verblijf van Grieken op Turkseh grondgebied te verbieden. Een telegram uit St. Petersburg meldt dat de Rus sische minister van buitenlandsche zaken, vorst Gort- schakoff, eene nota "aan den Russischen ambassadeur te Parijs heeft gezonden, waarin inlichting aan hetFransch gouvernement wordt verzocht omtrent de houding, door den heer Bourée, ambassadeur van Frankrijk bij het Turksche hof, aangenomen. Verschillende geruchten willen dat deze bij het ontstaan van het geschil tusschen Constantinopel en Athene eene zeer dubbelzinnige rol heeft gespeeld. Het officieus orgaan der Fransche regee ring, la France, meent echter bovenbedoeld bericht nopens het zenden eener nota door Rusland in twijfel te moeten trekken. De Fransche Moniteur bericht dat er nog geen ge vecht tusschen de Grieksche stoomboot Enosis en Turk sche oorlogschepen heeft plaats gehad. Wel heeft de Enosis met een kanonschot de signalen van den admiraal Hobbart-pacha om bij te draaien beantwoord en is toen de haven van Syra binnengestoomd, doch, tengevolge der tusschenkomst van den kommandant der te Syra liggende Fransche korvet le Forbin, heeft de Turksche admiraal er in toegestemd om de haven van Syra niet te blokkeeren, mits de Enosis door een fregat der Griek sche marine naar den Piraeus werd gebracht en voorts door den bevoegden rechter over de handelingen der bemanning van die stoomboot uitspraak zal worden gedaan. Overigens verzekert de Moniteurdatdegroote mogendheden, die het tractaat van 1853 hebben onder teekend, in gemeen overleg pogingen aanwenden om Griekenland en Turkije met elkander te verzoenen. De Kölnische Zeitung trekt in het bestaand Turksch- Grieksch geschil zeer sterk partij voor de regeering te Constantinopel en beweert dat de houding der regeering te Athene slechts het gevolg is harer meening dat de mogendheden ook ditmaal weder aan Turkije zullen be letten om zich zelf recht te verschaffen. Ook het Engelsch dagblad the Times betoogt het goed recht van Turkije in deze en zegt dat zelfs Rusland, al mocht het ook Griekenland willen ondersteunen, voor de algemeene oppositie wijken zal. De Grieken -• zoo gaat the Times voort stellen het geduld der wereld thans weder zeer op de proef en al moge hare zaak, voor zooverre die ook de zaak der Christenbevolkingen in Turkije is, sympa thie verwerven, zoo willen de vrienden van Griekenland in dit opzicht toch niet medeplichtig zijn aan het uit lokken van een burgeroorlog op Kandia, een Turkseh gewest, terwijl Griekenland met Turkije bevriend was. „De geheele zaak komt, volgens het Engelsch orgaan, slechts hierop neder of van twee bevriende staten de een een opstand op het gebied van den ander mag onder steunen. Eene interventie ten gunste van Griekenland

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1868 | | pagina 2