MIDDELBURGSCHE COURANT, 199. Zondag 13 December. 1868. Editie van Zaterdag avond 8 uren. Middelburg 13 December. In de gisteren avond gehouden zitting der tweede kamer is de discussie over de afdeeling onderwijs der begrooting van binnenlandsche zaken tot een einde ge komen. De clericalc oppositie heeft zich moeten tevreden stellen met de verzekering van den minister van binnen landsche zaken dat hij zijne vroeger afgelegde verkla ringen handhaaft: de regéering zal geen wijziging der wet van 1857 voorstellen, maar de voorstellen afwachten die de kamer daaromtrent verlangt te doen; zij zal echter zorgen dat de wet eerlijk worde toegepast. Heden zijn do amendementen van den heer Gefken tot vermindering der kosten voor het middelbaar onder wijs in stemming gebracht. Zij strekken tot verminde ring 1». van het artikel voor jaarwedden van inspecteurs met ƒ3000; 2". van dat voor de kosten van 'srijks hoogere burgerscholen met ƒ40,000; en 3». van dat voor subsidiën aan inrichtingen van middelbaar onderwijs met 10,000. Al deze amendementen werden verworpen. Hierop is door den heer deBrauw nog voorgesteld den post voor subsidiën aan de gemeenten voor de kosten van het lager onderwijs met 10,000 te verminderen, om op die wijze langzamerhand tot inkrimping van het stelsel van subsidiën te geraken, en tevens otn een blijk te geven van wantrouwen in het ministerie, wegens zijne .houding in de zaak van het onderwijs. Dit amendement werd verworpen met 4G tegen 22 stemmen. Alsnu blijven van de begrooting van binnenlandsche zaken nog ter behandeling over de afdeelingen VIII, kunsten en wetenschappen IX, armwezen X, Neder- landsche Staatscourant en Staatsblad; XI, nijverheid; XII, telegraphic;XIIl,pensioenen, toelagen, gratificatiën, wachtgelden en subsidiën, en XIV, onvoorziene behoeften. De Staatscourant van heden bevat de wetten van den 3 dezer tot wijziging van hoofdstuk VI der staatsbe- grooting voor het dienstjaar 1867 en tot verhooging van hoofdstuk VIII der staatsbegrooting voor het dienst jaar 1868. Bij nadere ministerieele beschikking is bepaald dat de ingenieur van den waterstaat R. O. van Manen tot ultimo Maart 1869 te Breskens zal geplaatst blijven voor het opmaken van een ontwerp ter verbetering van de uitwatering in het 4« distriet. Met den verderen dienst in dat arrondissement wordt belast de adspirant-inge- nieur K. F. W. Rooseboom. In de zitting van den gemeenteraad van Rotterdam van jl. Donderdag is een aanvang gemasjkt met de behan deling der artikelen van het contract met het rijk, voor geval dat de spoorweg door die gemeente wordt'gelegd. De raad heeft besloten: a. met 32 tegen 5 stemmen, dat de gemeente aan het rijk, vrij van alle hypothecaire inschrijvingen, rechten en lasten, kosteloos zal overdragen den eigendom van alle binnen de gemeente gelegen en aan haar toebehoorende gronden, welke voor den aanleg van den spoorweg en van alle daaruit voortvloeiende werken moeten worden ingenomen,met uitzondering van die gronden, welke de gemeente naar het burgerlijk recht bezitb. met 35 tegen 2 stemmen, dat de gemeente tegen taxatie van drie deskundigen aan het rijk, vrij van alle hypothecaire inschrijvingen, rechten en iasten, zal over dragen den eigeüdom van de binnen de gemeente gelegen en aan haar, naar het burgerlijk recht, toebehoorende gronden, voor den spoorweg benoodigd; op het eiland Feijenoord, welke door den spoorweg, de haven en bij- hoorende werken, na de ophooging van het eiland voor de uitbreiding der gemeente blijvend zuilen worden ingenomen, ten bedrage van hoogstens 45,000 vierk. el, en de gronden die eventueel tot wijziging der richting van den linker Maasoever mochten noodig zijn, ten bedrage van hoogstens 1000 vierk. el; e. met 32 tegen5stemmen, dat de gemeente aan het rijk tijdelijk, kosteloos, vrij van alle lasten en rechten, ten gebruike zal afstaan en te zijner tijd in den toestand, waarin zij zich dan bevincTbn, weder van het rijk kosteloos overnemen: de gronden op ligt eiland Feijenoord, welke voor de glooiingen van den spoorweg, de bermen en bermslooten en voor de opreden naar door- of overgangen van den spoorweg moeten worden ingenomen, beneden het algemeen vlak van op- hoogiug van het eiland, totdat die ophooging vanwege de gemeente zal worden ondernomen, ten bedrage van hoogstens 27,000 vierk. el; de gronden aan de gemeente toebehoorende, noodig voor het maken der fundeering- putten van kunstwerken en gebouwen, totdat die werken zijn voltooid; de gronden op het eiland Feijenoord, noodig voor het opslaan van loodsen, keeten en andere inrich tingen, ter oppervlakte van p. m. vijf bunders; d. met 33 tegen 4 stemmen, dat de gemeente aan het rijk zal toestaan, een of twee der poortgebonwtjes bij het'Oost plein af te breken, wanneer dit noodig mocht zijn voor de uitvoering der voor de uitwatering van Schieland te maken werken, onder verplichting om, na voltooiing dier afwateringwerken, de gebouwtjes van denzelfden vorm of, bij gemeen overleg, iets anders dgar ter plaatse weder op te bouwenbinnen de kotn der gemeente al de werk zaamheden te doen verrichten, welke tot aanleg, voltooi ing en onderhoud der spoorweg- en daaruit voortvloei ende werken gevorderd worden. Uit den Haag schrijft men ons: „Op de inteekenlijsten voor de voordrachten van prof. Vogt over den voor historischen mensch komen ongeveer een honderdzestigtal namen voor. Meer dan waarschijn lijk zal dus de beroemde geleerde zich hier doen hooien en zulks ten spijt van den graaf von Bylandt, medicinae doctor, en bovendien rechtzinnig. Genoemde heer heeft in het Dagblad een curieus protest doen plaat sen tegen de voorlezingen van prof. Vogt en dezen, sarnmt allen die hem willen gaan hooren, met godslasteraars ge lijk gesteld. Het protest deed mij denken aan dien Duit- scher, die onlangs tegen Liebig's vleesch-extract te velde trok en het vergif noemde. Als bewijs voerde hij aan dat een konijn, dat bij de toediening van eene matige portie vleesch-extract nog gezond was gebleven, ten gevolge van het gebruik van het dubbel dier portie was gestorven. Dat het bewijs eigenlijk niets bewees, wijl het konijn een beest is dat zich niet planten pleegt te voeden, kwam er minder op aan, het had den bestrijder van Liebig gelegenheid gegeven, a lacher le grand mot .- vleeschextract was vergif. Zoo had ook dr. von Bylandt een groot woord noodig en gebruikte er een dat voor de goè gemeente een ware boeman is. Wat er godslaster lijks is in de stellingen van prof. Vogt, of in de belang stelling van ben, die hem verlangen te hooren, heeft hij niet duidelijk gezegd. Wat hem vooral schijnt te hinde ren, is dat er „aanzienlijke personen" op de lijsten ge- teekend hebben. Het is dan ook wat te zeggen! Ver beeld u dat prof. Vogt eens de mogelijkheid bewees dat zelfs de „aanzienlijkste" Int, zelfs een graaf, wien het niet zonder moeite gelukt is zijn adeldom te bewijzen en te doen erkennen, van eene lagere schepselensoort kon afstammen dan de gewone of paradijsmensch, waar op dan toch zelfs de oudste geslachtslijst moet stuiten. Er is mij altijd nog iets vreemds in die zucht om liever af te stammen uit een geslacht dat, door den zon- denval, van eene hoogere tot eene lagere schepselen orde zou zijn afgedaald, dan van eene onvolmaakter schepselensoort, die, volgens eene heilige en hooge na tuurwet, tot mensch opgeklommen, juist daarom voor steeds voortgaande volmaking vatbaar geacht zou moeten worden. „Maar is er in deze mijne bevreemding misschien niet reeds iets dat naar materialisinus zweemt? Zou ik mate rialist zijn, zonder het te weten? In ieder geval zonder het te willeu, als het waar is dat, volgens de materialisten, de stof om en door zichzelve bestaat, zich zelve tot oorzaak en einddoel tevens heeft, en hunne leer dus op stofvergoding zou moeten uitloopen. Maar er wordt, ook mot dat woord, zoo zonderling geschermd, tot in de tweede kamer en in de dagbladen toe,dattwijfel minstens geoorloofd is. Geheel iets anders is het, zich te onder werpen aan de met deugdelijke bewijzen gestaafde uit spraken der wetenschap, al is het ook dat men daarvoor geliefkoosde vooroordeelen of aangename droombeelden onzer fantasie moet prijs geven. Waar zou het heen, als nien der wetenschap a priori wilde voorschrijven tot welke resultaten zij mag komen en tot welke niet? En dat toch schijnt b. y. de Tielsche courant,waar zij schrijft over de benoeming van dr. Selenka tot hoogleeraar te Leiden, eene quaestie waar ik mij overig, ns niet mee wensch in te laten, te verlangen. Zonder vrijheid geen wetenschap, en zelfs waar die vrijheid het gevolg mocht hebben dat door sommigen op onvolledig verzamelde feiten en gebrekkige waarnemingen, theorieën en stelsels werden gebouwd, die meer voor de fantasie en de stelselzucht dan voor den echt wctenschappeljken zin hunner verkondigers pleitten, dan nog ligt juist in die zelfde vrijheid een deugdelijker correctief tegen dwaling of overdrijving, dan in het strengste kerkelijk- of staats toezicht. „Als kerk of staat voor zelfbehoud beducht zijn, bij de vrije ontwikkeling en verkondiging der wetenschap, laat ons dan dood-eenvoudjg de scholen afbreken, de hoogere en middelbare, zoowel als de lagere. Want alle onderwijs dat dien naam verdient, leidt door denken tot weten, en door weten weder tot denken. Maar nu hebben in alle eeuwen de denkers en de mannen, die meer wisten dan anderen, theorieën verkondigd en leeringen verde digd, die in lijnrechten strijd waren met de theorieën en leeringen hunner voorgangers en tijdgenooten. Aan al dezulken zon, volgens het verlangen der Tielsche courant, de toegang tot de instellingen van onderwijs moeten geweigerd zijn. Inderdaad, op die manier zouden wij ver komen. „Intusschen «da liegt des Pudels Kern" een onderwijs dat tot denken en weten opleidt, tot onafhankelijk denken en weten namelijk, is een doorn in het vleesch van alle kerkelijk rechtzinnigen. De strijd, dezer dagen op nieuw in de twepde kamer gestreden, geldt niet maar alleen de wetten, waarbij ons open baar lager en middelbaar onderwijs geregeld zijn; hij geldt het beginsel of het onderwijs al dan niet tot zelfstandig denken, tot gezond weten mag opleiden. En juist daarom duid ik het niet den „gemoedelijken mannen," waarvan de Nieuwe Rot- terdamsche courant spreekt, die de leer en den invloed hunner respectieve kerken door het onzijdig lager en het degelijk middelbaar onderwijs bedreigd achten, ten kwade dat zij er met hand en tand tegen vechtenmaar wel dien tegenstanders der liberale politiek, die, zonder de overtuiging der anti-schoolwetmannen te deelen, hetzij dan al of niet met het oog op de verkiezingen van 1869, de hand leenen of stilzwijgend toezien bij het bestormen, bëlasteren en ondermijnen van de openbare lagere of middelbare school." Juist en alléén daarom, hoe gaarne ik overigens ook eene politiek van verzoening zou zien huldigen, geloof ik dat het goed is, wanneer mannen als Jonckbloet, Lcnting, Moens e. a. cordaat genoeg zijn om de punt op de i te zetten en eene schifting provoceeren tusschen de voor- en tegenstanders onzer onderwijswetten, onafhankelijk van politieke kansbere kening. De zaak is te ernstig en te heilig om in den strijd, dien men er voor voeren wil, halve vrienden tot bondgenoot te hebben, of zich te laten beheerschen door de vrees dat deze, of'ook zij, die anti-ministerieel, maar vóór de onderwijswetten zijn, zich bij den clericalen vijand zullen aansluiten. „„Klare wijn moet er geschonken worden!" heeft, meen ik, rat van der Linden in de tweede kamer gezegd en, ondanks het germanisme van den vorm, juich ik de gedachte toe. Klare wijn, en dat men den heeren van Nispen, Saaymans Vader, en hoe onze catholieke en pro- testantsche clericalen meer mogen heeten, flinkweg af- vrageof drit dan zooveel eerbied voor de kerk verraadt, ais men vóór alles in haar ziet een tengel voor demenigte; of zij in ernst kunnen volhouden dat de moderne wereld beschouwing verantwoordelijk moet gesteld worden voor de ruwheid, de dierlijkheid, de misdaden der massa, op wie juist de kerk tot heden het meest haren invloed heeft uitgeoefend; eindelijk of daar waar het moderne weten het meest afbreuk heeft gedaan aan het traditio- neele kerkgeloof, in dén ontwikkelden en nij veren mid delstand, de orde in den staat, de band des gezins, de redelijkheid van den individu worden bedreigd? „Onwillekeurig heb ik geschreven onder den indruk van de verschijnselen des tijds, van de beraadslagingen in de kamer. Over die beraadslagingen zeiven zou ik u trouwens niets kunnen schrijven dan wat gij uit het Bijblad aan uwe lezers kunt mededeelen. Het grootste bewijs dat wij nog zulke erge materialisten niet zijn, als waarvoor de clericalc sprekers ons houden, is wel dit, dat, ofschoon de louter stoffelijke belangen, waarvan bij de behandeling der afdeeling waterstaat sprake was, door de kamer alles behalve vluchtig zijn overwogen, de intellectueele belangen des volks, die daarna aan de orde kwamen, tot vrij wat warmer, ofschoon dan ook, althans gisteren nog, niet hatelijk heftige gedachten- wisseling aanleiding hebben gegeven. „Laat mij dan ook, om met iets uit het intellectueele leven in de residentie te besluiten, u nog melden dat ten Kate hier met groot snccès zijne „Planeeten" voor draagt, ofschoon aan Jan van Beers.diejl. Maandagavond in Oefening zijne „Begga" voorlas, door de inderdaad meesterlijke en echt dichterlijke wijze, waarop hij een alledaagschen toestand uit het lagere leven op onze planeet schilderde, minstens evenveel succes te beurt viel." Willen onze lezers „Begga" waarover in bovenstaan- den brief gesproken wordt, eenigszins van nabij leeren kennen? Wij zijn toevallig in de gelegenheid aan hun verlangen te voldoen, daar onze correspondent te Dor drecht, waar van Beers Donderdag avond insgelijks dit gedicht heeft voorgedragen, er ons een verslag van geeft. „Begga,de verstootelinge, is een schets uithetVlaamsche volksleven, 'tls een gedicht in vier zangen verdeeld en in hexametrischen vorm. De bezongen geschiedenis is eenvoudig en aandoenlijk. Begga, een allerliefst, bemin-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1868 | | pagina 1