öuitcnlanö.
1«. twee malen twee Zwitsersehe kaasjes van de toonbank
uit den winkel en ten nadeele van T. Kamermans, te
Vlissingen, hebbende de derde beklaagde, wetende dat
die kaasjes gestolen waren, daarvan een gedeelte ont
vangen; 2°. twee photografische portretten en een mesje
uit den winkel en ten nadeele van J. C. Tielrooy aldaar,
van welke portretten de derde beklaagde, wetende dat
zij gestolen waren, mede éen ontvangen en zich toege-
eigend heeft; 3». een bakje met geld, ter waarde van on
geveer f 2.36 uit den winkel en ten nadeele van L. Hamme
aldaar; 4». een pakje sigaren en een patroontaschje uit
den winkel en ten nadeele van J. J. P. Hector aldaar;
5». uit den winkel en ten nadeele van den boekverkooper
P. G. do Vey Mestdagh aldaar, de eerste beklaagde eèn
portefeuille-almanak voor 1868, de tweede beklaagde
een boekje, getiteld „De duivels-kunstenaar." Voorts
de eerste en derde beklaagden van te zamen en in ge
meen overleg arglistig ontvreemd en zich toegeëigend
te hebben vier mesjes uit den winkel en ten nadeele van
den boekhandelaar Ceulen aldaar, waarvan de tweede
beklaagde éen mesje, wetende dat het gestolen was, in
ontvang genomen en zich toegeëigend heeft. Verder
al de beklaagden, dat zij te zamen en in gemeen overleg
een flesch rum of witten aalbessenwijn hebben ontvreemd
uit den winkel van P. J. Hendrikse aldaar; de tweede
beklaagde 1». een gouden oorbelletje en een bloedkoralen
halsketting, die hij ontnomen 'heeft aan een kind van
A. Prince, hetwelk zich op de openbare straat te Vlis
singen bevond, 2». een pakje sigarenzakjes uit den win
kel en ten nadeele van W.Poleij aldaar; en eindelijk de
derde beklaagde in den loop van Juli of Augustus jl. een
koperen gewicht van éen lood uit den winkel en ten
nadeele van J. Dommisse aldaar.
Het openbaar ministerie nam de feiten als bewezen
aan, achtte eene langdurige afzondering voor de drie
jeugdige beklaagden wenschelijk, en requireerde voor
ieder hunner eene gevangenisstraf voor den tijd van vier
en een halfjaar, alsmede in de kosten.
De voor den derden beklaagde optredende verdediger
m'. W. A. van Hoek, verklaarde ten volle met het open
baar ministerie eens te zijn dat aan ieder, jong of oud,
die eenig misdrijf pleegt, op eene wijze die indruk
maakt moet worden te kennen gegeven dat hij zich
beteren en dergelijke verkeerde handelingen voor het
vervolg nalaten moet. Maar zijns inziens rijst de vraag,
of dat indrukmakende bij kinderen altijd moet gezocht
worden in eene dagvaarding voor de rechtbank en er
dan voor het vervolg geen grens van leeftijd zal zijn,
binnen welke men hier zal terecht staan? Ilem is be
kend van officieren van justitie, die een geheel anderen
weg met zulke jeugdige overtreders der wetten inslaan
en de kinderen op het parket laten komen, waar zij
hen op zeer indrukmakende wijze, omringd door veld
wachters, hunne overtreding voorhouden en hen ver
volgens, in overleg met de ouders, strafwerk opgeven.
Het parket alhier volgt een andere wijze van handelen,
en naar zijne meening zeker op goede gronden. Wat
de door den derden beklaagden bedreven feiten betreft,
betoogde de verdediger dat het oordeel des onder
scheids, aan te nemen, volgens de jurisprudentie
dezer rechtbank wat de diefstallen betreft voor wat
het te laste gelegde nemen of eten van door anderen ge
stolen- goed door dezen tienjarigen beklaagde aangaat,
toch wel niet kan worden aangenomenhij beriep zich
voorts op gunstigo informatiën omtrent zijn cliënt en
diens ouders; op grond van een en ander gaf hij dei-
rechtbank alzoo in overweging om ten zijnen aanzien,
in verband vooral met den zeer zwakken liehamelijken
toestand van het kind, geen gevangenisstraf, maar eene
geldboete op te leggen. Hij was overtuigd dat die boete
betaald zou worden, en meende dat ook op die wijze in
allen gevalle een straf zou worden opgelegd die indruk
maakt, maar toch geen nadeelige gevolgen voor den
gezondheidstoestand van dit kind hebben zou.
Het openbaar ministerie kon zich hiermede niet vcr-
eenigen. De beklaagde moet persoonlijk zijn misdrijf
boeten en bij toepassing eener geldboete wordt niet hij
gestraft, maar worden alleen zijne ouders benadeeld. De
spreker bleef dan ook bij zijn gevoelen, dat eene opzen
ding der beklaagden naar een gesticht wenschelijk is,
en een behoorlijke straf het eenige middel is tot beteuge
ling van het kwaad en tevens tot vergoeding van wat de
kinderen aan ouderlijke zorg missen.
De verdediger gaf het gevoelen van het openbaar
ministerie, dat jeugdige kinderen moeten gestraft worden
op eene wijze die uitsluitend hen-zelven treft, in het
alge-meen tot zekere hoogte toe; doch ten aanzien van
dezen derden beklaagde achttte hij het maken eener
uitzondering wenschelijk, om de aangemerkte redenen
van zwakke gezondheid. t
De rechtbank heeft de eerste en derde beklaagden vrij
gesproken van het ontvreemden van vier mesjes ten
nadeele van den boekhandelaar Geulen, te Vlissingen,
en den tweede beklaagde van medeplichtigheid daaraan,
alsmede dezen laatste van het ontvreemden van een
pakje sigarenzakjes ten nadeele van W. Poley aldaar,
zijnde die feiten niet bewezen. De overige feiten zijn
echter als bewezen aangenomen, zoodat de eerste en
tweede beklaagden zijn schuldig verklaard aan diefstal
door meer dan éen persoon in een bewoond huis en een-
voudigen diefstal, en do derde aan medeplichtigheid en
eenvondigen diefstal, door allen gepleegd met oordeel
des onderscheids, en veroordeeld tot gevangenzetting in
een verbeterhuis: de eerste voor veertien dagen, de
tweede voor een maand en de derde voor acht dagen,
alsmede in de kosten.
Cornelis Jansse, oud 41 jaren, daglooner, Jan
Jansse, oud 24 jaren, arbeider, en Jan Jansse, oud
16 jaren, arbeider, allen wonende te Westkapelle, ston
den de vorige maand voor het kantongerecht te Vlis
singen terecht, beklaagd: de eerste, van op 15 Augustus
jl. met een palingschaar te hebben gevischt in een
sprinkwater onder Zoutelande, toebehoorende aan de
Centrale directie van Walcheren, zonder voorzien te zijn
van eene acte of schriftelijk bewijs van vergunning van
den eigenaar of rechthebbende en niet in gezelschap
van dezen, en de tweede en derde van medeplichtigheid
daaraan, daar zij den eerste beklaagde destijds hebben
vergezeld en het voornemen hadden de gevangen visch
uit de schaar te nemen, terwijl de tweede beklaagde een
zak bij zich had. De kantonrechter heeft den eersten
beklaagde schuldig verklaard aan het hem ten laste
gelegde feit en hem veroordeeld tot twee geldboeten
van 1, alsmede in de kosten, met verbeurdverklaring
en bevel tot vernietiging van de in beslag genomen
palingschaar; doch ten aanzien der beide andere be
klaagden overwogen dat het vergezellen van den
eersten beklaagde en hun voornemen om de ge
vangen visch uit de schaar te nemen, alsmede het dra
gen van een zak op zich zelf geen straf baar feit op
levert.
Tegen dit vonnis van den kantonrechter is door het
openbaar ministerie hooger beroep aangeteekend, ge
richt zoowel tegen de geringe den eersten beklaagde
opgelegde straf als tegen de vrijspraak der beide anderen.
De rechtbank heeft evenwel het vonnis geheel bevestigd.
Gemengde berichten.
De Nieuwe Utrechtsche courant meldt, dat op de
oproeping van den heer m'. S. H. Vernède te Utrecht,
tot bet geven van een blijvend aandenken aan den mari
nier Breemer, die zich bij de ongeregeldheden te Rotter
dam zoo loffelijk heeft gekweten, genoegzame bijdragen
zijn ingekomen tot het aankoopen van een fraai zilveren
cilinder horologie met toepasselijke inscriptie, welk ge
schenk hem reeds dezer dagen is toegezonden.
In een brief uit Parijs lezen wij dat het eergisteren
aldaar zulk donker weder was dat reeds te elf uren
's morgens in alle koffiehuizen, restauratiën en dergelijke
inrichtingen het gas werd aangestoken. Ook de beurs
was door olielampen verlicht.
Het Fransch dagblad lePays bericht het overlijden
van den heer Auguste Chevalier.
VerkoopJngen en aanbestedingen.
Gisteren zijn te Veere ten verkoop aangeboden: I. Een
huis en erve, staande op de Markt of Breestraat, op den
hoek van de Kerkstraat aldaar, wijk D n». 15, en II. Een
timmermanswerkplaats met bergplaats en tuin, naast
het eerste perceel, wijk n°. 16 en 17. Beide perceeleu
zijn te zamen verkocht voor 1066.
Staten-gencraal.
TWEEDE KAMEil.
Zitting van Vrijdag 27 November. Voortzetting discussie
en aanneming begrooting buitenlandsche zaken; aanvang
discussie begrooting justitie.
Het eerste gedeelte der zitting was geheel gewijd aan
de behandeling der twee amendementen, op de begrooting
van buitenlandsche zaken voorgesteld: 1°. door deheeren
Heydenrijck, Pijnappel en Viruly, om een som van
f 44,757.94 uit te trekken voor tegemoetkoming aan
handelaren wegens schade, geleden tengevolge van den
oorlogstoestand in Japan, in 1863; en 2». door den heer
de Casembroot, om eene som van f 25,000 te bestemmen
als buitengewone toelage tot tegemoetkoming aan oude
en gebrekkige zeelieden, te storten in het daarvoor
bestaande fonds, als blijk van tevredenheid van den
staat over het gedrag der koninklijke zeemacht in de
wateren van Japan in de jaren 1863/64.
Het eerstgenoemd amendement werd door de voorstel
lers verdedigd op gronden van billijkheid, doch zij
lieten de rechtsquacstie geheel buiten beschouwing. Zij
deden voornamelijk uitkomen dat het doel van het amen
dement was door 'slands vertegenwoordiging een bewijs
van belangstelling te doen geven in den handel, die
in verre gewesten wordt uitgeoefend. Zij achtten het
billijk dat van de verkregen oorlogschatting een gedeelte
werd afgestaan aan hen die door den oorlog schade hadden
geleden.
Hiertegen werd door de heeren Gratama, Fokker,
Godefroi, van Voorthuysen, van der Linden, de Bosch
Kemper en Saaymans Vader opgemerkt, in de eerste
plaats dat, wanneer er schade was geleden, deze niet
vergoed moest worden door de overwinnende, maar wel
door de overwonnen mogendheidten tweede dat de door
Japan betaalde schadeloosstelling bepaald gegeven was
voor de gemaakte oorlogskosten, en dus ten bate der schat
kist, zoodat de wetgevende macht de bevoegdheid niet
heeft aan particulieren af te staan een gedeelte van
het geld, dat aan de Nederlandsche schatkist en aan de
geheele natie behoort; ten derde dat, daar de staat de expe
ditie had ondernomen, de voor- en nadeelen ook geheel
voor zijne rekening moeten komen, zoodat er volstrekt
geen reden bestond jegens de hier bedoelde persoon een
(laad van louter gunst te betoonenten vierde dat de
handelaren de door hen geleden schade aan zich zeiven
te danken hebben, want dat zij juist door den Neder-
landschen agent gewaarschuwd zijn om hunne goederen
niet weg te brengen.
Het door den heer de Casembroot voorgedragen amen
dement, werd hoofdzakelijk door den voorsteller verde
digd op grond van het koninklijk besluit van 1818,
waarbij aan de tnarihe het recht gegeven i.1 op een ge
deelte der gelden, die gemaakt worden van hetgeen de
staat prijs maakt ten gevolge van militaire feiten. Afge
scheiden daarvan, vroeg hij wat geschied was met het
op Japan veroverd geschut, en waarom de opbrengst
daarvan niet ter beschikking der manschappen, die aan
de expeditie hebben deelgenomen, was gesteld.
Tegen beide amendementen werd door de ministers van
financiën en buitenlandsche zaken aangevoerd, dat, door
aanneming er van, twee belangrijke rechtsbeginselen, te
gen den zin der regeering, zouden worden uitgemaakt,
waardoor zij in de moeielijke positie zou komen om óf te
berusten in beginselen, waarmede zij niet instemt, óf den
koning te moeten voordragen aan de gansche begrooting
zijne goedkeuring te onthouden. Ook de eerste kamer
zou door de aanneming in groote moeielijkheid worden
gebracht.
Die leer werd door de heeren Heijdenryck en Pijnappel
bestreden, die het zeer onvrijzinnig vonden, dat de kamer
geen nieuwe zaken op de begrooting zou mogen
brengen, alleen omdat de regeering of de eerste kamer
daardoor in moeielijkheid konden worden gebracht.
De minister van marine verklaarde zich bereid het
door den heer de Casembroot besproken punt te onder
zoeken.
Ten slotte' werden beide amendementen verworpen,
dat van den heer de Casembroot met 46 tegen 18 en dat
van de heeren Heijdenrijck c.s. met 53 tegen 11 stemmen.
De geheele begrooting is aangenomen met 62 togen
2 stemmen; de heeren Taets van Amerongen en J. K-
van Goltstein.
Bij de hierop gevolgde algemeene beraadslaging over
hoofdstuk IV (justitie) drong de heer J. K. van Goltstein
in de eerste plaats aan op het laten varen van elke poging
tot invoering der nieuwe rechterlijke organisatie, en ten
tweede op het doen van een bepaald voorstel door den
minister van justitie nopens de afschaffing der doodstraf,
waarvan hij zich echter geen voorstander verklaarde.
De heer de Bosch Kemper verlangde zoo spoedig
mogelijk een nieuw wetboek van strafrecht, en noemde
de quaestie van de afschaffing der doodstraf een t ij d vraag-
De heer van Beyma verlangde spoedige indiening der
wet op de rechterlijke indeeling, om onmiddellijk de
nieuwe rechterlijke organisatie te kunnen invoeren.
Al^euiccn «verzicht.
De executie van Monti en Tognetti te Rome heeft ook
op de Franselie regeering, naar het schijnt, een zeer
pijnlijken indruk gemaakt. Zij zal echter geene aanlei
ding geven tot wijziging der verhouding tusschen Parijs
en Rome. Immers, de sympathie voor de wereldlijke
macht van Pius IX vindt bij Napoleon III, gelijk men
weet, zijn grond in overwegingen van politiek zeltbehoud.
In de handhaving van Pius IX als wereldlijke vorst
ligt toch voor het Fransch gouvernement de ondersteu
ning der geestelijkheid in Frankrijk zelf opgesloten.
Niet met de aanstaande verkiezingen voor het wetgevend
lichaam aan den horizon en bij den gespannen toestand
der gemoederen kan men verwachten dat keizer Napo
leon, door eenige mindere welwillendheid jegens Rome,
de kans zal willen doen ontstaan dat ook die geestelijke
ondersteuning hem in eenig opzicht ontvalt.
De hartstochtelijkheid van het Napoleontisch gouver
nement tegen de liberale dagbladen, bij monde der amb
tenaren van het openbaar ministerie zich nitende, neemt
intusschen zeer toe. Zoo werd te Lyon dezer dagen de
zaak van het dagblad la Discussion, verdedigd door Jules
Favre, voor de rechtbank behandeld, eene zaak, welke
noch Baudin noch 2 December betrof. De vervolging
tegen dit dagblad gericht betrof eene beoordeeling van
het keizerlijk decreet van 24 October 11., waarbij wordt
bepaald dat het grootste deel der betrekkingen waarover
de verschillende ministers bij gewone aanstelling kun-
boschikken, moet gereserveerd blijven voor militairen die
na hun tijd uitgediend te hebben nog voor zeker getal
jaren dienst nemen Het openbaar ministerie vond echter
goed om hij de toelichting van zijn requisitoir te reppen
van 2 December en den coup Wé/a/, toen gepleegd, voor te
stellen als „gerechtvaardigd" door het daarop gevolgd
volksbesluit. Deze minstens genomen onnoodige provo
catie van den verdediger had natuurlijk ten gevolge dat
Jules Favre in zijne uitvoerige pleitrede dat punt niet
onaangeroerd liet en ook van zijne zijde gebruik maakte
van het nu door het openbaar ministerie hem gegeven
recht om den coup d état te qnalificeeren. Hij noemde
dien een „misdaad" en eene „schending van den een
maal afgelegden eed, door den president der republiek
gepleegd." De generaal Castagny, bevelhebber der mili
taire afdeeling aldaar, die zich onder het publiek in de
rechtzaal bevond, stondbij het hooren van deze woorden
op, ging met veel ostentatie weg en sloeg do deur met
veel geweld achter zich toe, hetgeen door het publiek
weder werd beantwoord met gelach en gemor. De
geheele zaak eindigde overigens met eene veroordeeling
der beklaagden tot gevangenisstraf en boeten.
De correctioneele rechtbank te Castres in het departe
ment Tarn heeft evenals die te Clermont-Ferrand de eer
der Fransche magistratuur opgehouden. Gisteren heeft
zij den gérant van lTndepcndaut du Tarn, ook al een
der vele vervolgden ter zake van manoeuvres a Fintérieur,
wegens het opnemen van lijsten voor de Baudin inschrij
ving, ontslagen van allo rechtsvervolging.
De gisteren aangevangen behandeling van de zaak
der vijf Parijsche dagbladen, vervolgd wegens manoeuvres
d Cinlérieur voor de zesde kamer der Seine-rechtbank,
wordt'heden voortgezet.
De behoudende partij, bij de Eugelsche parlcments-